ECLI:NL:GHSHE:2019:720

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
200.245.847_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag of een tweede dienstverband is overeengekomen tussen een bestuurder en een vennootschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep waarin de appellant, een voormalig bestuurder, betoogt dat hij recht heeft op een tweede dienstverband bij Gold Group B.V. De appellant was eerder statutair bestuurder van Gold International B.V. en heeft een arbeidsovereenkomst getekend met Gold Group. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat er geen tweede dienstverband is overeengekomen, omdat niet is komen vast te staan dat dit de bedoeling van partijen was. Het hof bevestigt deze beslissing. Het hof stelt vast dat de appellant in de periode van 1 februari 2017 tot 1 september 2017 als bestuurder en werknemer bij Gold International was en dat er geen bewijs is dat partijen een tweede dienstverband bij Gold Group beoogden. De appellant heeft geen uitvoering gegeven aan de arbeidsovereenkomst met Gold Group en heeft slechts salaris ontvangen van Intervestors. Het hof concludeert dat er geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen de appellant en Gold Group, en wijst de vorderingen van de appellant af. De kosten van het hoger beroep worden aan de appellant opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team handelsrecht
Uitspraak : 28 februari 2019
Zaaknummer : 200.245.847/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/245426 / HA RK 18-9
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. Pals te Roermond,
tegen
Gold Group B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Gold Group,
advocaat: mr. S.H.O. Aben te Weert.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 juni 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met een productie, ingekomen ter griffie op 31 augustus 2018;
- het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 11 september 2018;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2018;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2018;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 16 november 2018;
- de op 17 januari 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij [appellant] is gehoord, bijgestaan door mr. Pals. Buiten mr. Aben is namens Gold Group niemand op de zitting verschenen.
- de ter zitting door Gold Group overgelegde pleitnota.
2.2.
Ter zitting is [appellant] met instemming van Gold Group in de gelegenheid gesteld nadere producties in te dienen, die zijn ingekomen ter griffie op 23 januari 2019. Gold Group heeft geen gebruik gemaakt van de ter zitting gemelde gelegenheid om daarop binnen twee weken schriftelijk te reageren.
2.3.
Het hof heeft een datum voor beschikking bepaald en doet recht op bovenvermelde stukken.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In rov. 2.1. tot en met 2.7. heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
3.1.1.
Van 1 februari 2017 tot 1 september 2017 was [appellant] statutair bestuurder van Gold International B.V. (verder: Gold International). [appellant] was gedurende voornoemde periode op basis van een arbeidsovereenkomst als directeur in dienst bij Gold International en verdiende daarmee € 120.000,- bruto per jaar exclusief vakantiebijslag en andere emolumenten.
De heer [commissaris van Gold International] (verder [commissaris van Gold International] ) was commissaris van Gold International.
3.1.2.
Bij aandeelhoudersbesluit van 28 februari 2017 is [appellant] benoemd als statutair bestuurder van Intervestors International B.V. (verder: Intervestors).
3.1.3.
Bij aandeelhoudersbesluit van 18 juli 2017 is [appellant] benoemd tot statutair bestuurder van Gold Group per 1 augustus 2017. Tevens is in dit besluit de bezoldiging van [appellant] vastgesteld op € 120.000 per jaar, een vakantie-uitkering van 8% van het bruto jaarloon, een bonusregeling van 1% van de totale omzet van Gold groep (verder: de groep) met een maximum van € 500.000 per jaar en is besloten aan [appellant] een auto ter beschikking te stellen.
3.1.4.
Op 24 juli 2017 hebben [appellant] en Gold Group een arbeidsovereenkomst getekend voor onbepaalde tijd met 1 augustus 2017 als ingangsdatum.
3.1.5.
Bij aandeelhoudersbesluit van Intervestors van 21 augustus 2017 is de bezoldiging van [appellant] vastgesteld op € 120.000 per jaar, een vakantie-uitkering van 8% van het bruto jaarloon, een bonusregeling van 1% van de totale omzet van de groep met een maximum van € 500.000 per jaar en is besloten aan [appellant] een auto ter beschikking te stellen.
3.1.6.
In een overeenkomst, getekend op 22 augustus 2017 door [commissaris van Gold International] namens Gold International en door [appellant] , is de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Gold International met wederzijds goedvinden beëindigd op 1 september 2017. In deze overeenkomst staat in artikel 3.3.:

De werkgever wil het dienstverband met werknemer beëindigen, omdat werknemer bij een andere onderneming binnen de groepsstructuur in dienst zal treden, met hetzelfde arbeidsvoorwaardenpakket.
3.1.7.
Op 22 augustus 2017 hebben [appellant] en Intervestors een arbeidsovereenkomst getekend voor onbepaalde tijd met 1 september 2017 als ingangsdatum.
3.1.8.
In de twee getekende arbeidsovereenkomsten (rov. 3.1.4 en 3.1.7.) staan de volgende bepalingen:

(…)
1. Taken en plichten
(…)
1.6
De directeur neemt op wens van de aandeelhoudersvergadering verdere functies op zich in gelieerde bedrijven. (…)
1.7
De directeur dient zijn hele werkvermogen en al zijn kennis en ervaring uitsluitend ter beschikking te stellen van de vennootschap. Bij het opnemen van een betaalde of onbetaalde nevenactiviteit, (…) is voorafgaande, schriftelijke toestemming van de aandeelhouders nodig.
(…)
2. Duur van het contract
2.1
Dit contract is van onbepaalde duur ()
Dit contract kan van de zijde van de vennootschap met een opzegtermijn van zes maanden aan het einde van een kalenderkwartaal gewoon opgezegd worden.
(…)
3. Salaris
3.1
De directeur krijgt als vergoeding voor zijn activiteit een jaarsalaris van € 120.000,00 (…) bruto. (…) De uitbetaling van eventuele extra vergoedingen (gratificaties, premies, etc.) gebeurt in ieder apart geval vrijwillig en zonder motivering van een wettige aanspraak voor de toekomst.
3.2.
Naast het in 3.1 genoemde jaarsalaris krijgt de directeur volgens het Nederlands recht vakantiegeld. (…)
3.3.
De directeur krijgt voor zijn activiteit een resultaatsafhankelijke bonusuitbetaling die berekend wordt bij het bereiken van de telkens maandelijks omzet van de Gold-Groep. De bonus bedraagt 1% van de telkens maandelijkse totaalomzet van de Gold-Groep en is qua hoogte begrensd tot een bedrag van maximaal 500.000 € bruto per boekjaar. Bij recht op bonus wordt deze voor elke maand uitbetaald bij het afrekenen van het salaris van de volgende maand.
3.4.
Voor zover de activiteit van de directeur zich volgens dit contract niet uitstrekt over het hele jaar, wordt de vergoeding verminderd naar rato van de tijd.
3.5.
Er bestaat geen aanspraak op vergoeding van overuren, werken op zon- en feestdagen of overig meerwerk.
3.6
De activiteit van de directeur voor de gelieerde ondernemingen uit paragraaf 1.6 is met de hiervoor geregelde vergoeding volledig vereffend.
(…)”
3.1.9.
Bij aandeelhoudersbesluit van Intervestors van 28 september 2017 is [appellant] met onmiddellijke ingang als statutair bestuurder van Intervestors ontslagen.
3.1.10.
Bij aandeelhoudersbesluit van 20 november 2017 is [appellant] als statutair bestuurder van Gold Group per direct ontslagen.
3.1.11.
Gold International heeft het salaris aan [appellant] betaald tot en met augustus 2017. Intervestors heeft over de maanden september 2017 en oktober 2017 aan [appellant] salaris betaald. Gold Group heeft [appellant] geen salaris betaald.
3.1.12.
[Holding] Holding NV is enig aandeelhouder van Gold Group. Gold Group is enig aandeelhouder van de Duitse vennootschap Gold Aktie II. Gold Aktie II is enig aandeelhouder van Intervestors. [commissaris van Gold International] is commissaris van [Holding] en bestuurder van Gold Aktie II.
3.1.13.
[appellant] heeft in een procedure bij de rechtbank tegen Intervestors - samengevat - onder meer gevorderd de aandeelhoudersbesluiten van 13 en 28 september 2017 te vernietigen en Intervestors te veroordelen tot betaling van achterstallig salaris c.a., een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding.
De rechtbank heeft voornoemde besluiten bij beschikking van 1 juni 2018 (C/03/245419) en herstelbeschikking van 25 juli 2018 vernietigd en de vorderingen van [appellant] grotendeels toegewezen.
Procedure in eerste aanleg
3.2.1.
In deze procedure bij de rechtbank heeft [appellant] verzocht Gold Group, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking, te veroordelen:
a. om aan [appellant] de volgende bedragen te betalen:
1. bruto ter zake achterstallig salaris;
2. € 2.909,09 € 2.909,09 bruto ter zake vakantietoeslag;
2. € 2.909,09 € 3.500,59 bruto ter zake uitkering verlofdagen krachtens artikel 7:641 BW;
2. € 2.909,09 € 3.402,12 ter zake bonus;
2. € 2.909,09 de wettelijke verhoging over het onder 1 tot en met 4 gevorderde: € 23.087,72;
2. € 2.909,09 de wettelijke rente over het onder 1 tot en met 4 gevorderde vanaf 20 november 2017 en over het onder 5 gevorderde vanaf 13 januari 2018;
2. € 2.909,09 € 92.038,36 bruto ter zake schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2017;
2. € 2.909,09 € 47.275,00 bruto ter zake billijke vergoeding ex artikel 7:682 lid 3 BW, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 dagen na datum beschikking;
b. om binnen vijf dagen na datum beschikking aan [appellant] een deugdelijke bruto-netto specificatie van iedere betaling zoals onder 1 tot en met 8 bedoeld af te geven;
c. in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten van € 199,00 en de wettelijke rente, indien Gold Group niet volledig aan de veroordelingen zal hebben voldaan binnen vijf dagen na datum beschikking.
3.2.2.
Aan dit verzoek heeft [appellant] , samengevat, onder meer het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] was in dienst bij Gold Group op grond van de tussen hen op 24 juli 2017 gesloten arbeidsovereenkomst (rov. 3.1.4.). Het besluit van 20 november 2017 (rov. 3.1.10.) waarmee hij (volgens [appellant] ) op staande voet is ontslagen is in strijd met de wet, onder meer omdat er geen dringende reden aan ten grondslag ligt en de dringende reden niet aan hem is medegedeeld. Verder was [appellant] op 20 november 2017 ziek en was daarmee een wettelijk opzegverbod van toepassing. Gold Group heeft met het opzeggen van de arbeidsovereenkomst ernstig verwijtbaar gehandeld.
De vordering wegens onregelmatige opzegging bedraagt op grond van artikel 7:672 BW het loon over de periode 20 november 2017 tot en met 30 juni 2018.
De billijke vergoeding uit artikel 7:682 lid 3 sub a en b BW bedraagt € 45.000,- omdat de dienstbetrekking in ieder geval nog een jaar zou hebben voortgeduurd en [appellant] buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt van € 2.275,-.
3.2.3.
Gold Group heeft zich verweerd met een beroep op onbevoegdheid van de rechtbank omdat het gevorderde betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst. Verder heeft Gold Group bij wijze van verweer het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van een dienstverband met Gold Group. Het was de bedoeling dat [appellant] binnen de groep met één vennootschap een dienstverband zou aangaan. Partijen hebben geen uitvoering gegeven aan het contract dat op 24 juli 2017 is ondertekend. Dit contract is komen te vervallen, althans partijen hebben daarvan afstand gedaan.
Subsidiair, voor zover er wel sprake is van een dienstverband, is [appellant] op 20 november 2017 op staande voet ontslagen omdat hij na 13 september 2017 heeft geweigerd werkzaamheden te verrichten en taken uit te voeren voor vennootschappen binnen de groep.
Voor zover het ontslag niet rechtsgeldig zou zijn, volgt uit de contractuele bepalingen 1.6 en 3.6. dat vanuit de groep maar éénmaal loon en daarmee samenhangende vergoedingen is verschuldigd aan [appellant] . Verder is geen loon verschuldigd omdat [appellant] geen werkzaamheden heeft verricht voor Gold Group.
Meer subsidiair zijn de vakantiedagen, de vakantiebijslag en de schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging onjuist berekend, heeft [appellant] geen recht op een bonus, wettelijke verhoging en rente, althans dient de verhoging te worden gematigd. Daarbij dient de gevorderde billijke vergoeding te worden beperkt omdat sprake is van werkweigering en plichtsverzuim, [appellant] al een hoge schadevergoeding heeft gevorderd en Gold Group niet verwijtbaar heeft gehandeld.
3.2.4.
De rechtbank heeft zich bevoegd geacht op grond van artikel 2:241 BW en
- samengevat - geoordeeld dat er tussen Gold Group en [appellant] sprake is van een dienstverband op grond van de door beide partijen getekende overeenkomst. Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de artikelen 1.6 en 3.6 van de contracten moet worden afgeleid dat [appellant] recht had op één salaris. Daarbij verwijst de rechtbank onder meer naar het feit dat [appellant] vanaf september 2017 van één vennootschap salaris heeft ontvangen en pas op 5 januari 2018 aanspraak maakte op salaris vanuit Gold Group en er vóór die tijd mee heeft ingestemd dat hij enkel salaris van Intervestors ontving. De rechtbank heeft de loongerelateerde vorderingen, waaronder de vordering wegens onregelmatige opzegging, daarom afgewezen.
De billijke vergoeding heeft de rechtbank eveneens afgewezen onder verwijzing naar de (bijzondere) omstandigheid dat partijen hebben beoogd dat [appellant] voor werkzaamheden in gelieerde ondernemingen één salaris zou krijgen, dat Intervestors dit salaris heeft betaald en dat in de procedure tegen Intervestors (rov. 3.1.13.) aan [appellant] een billijke vergoeding is toegekend. Daarmee is [appellant] gecompenseerd zodat hem geen billijke vergoeding toekomt, aldus de rechtbank, ook niet indien sprake zou zijn van strijd met artikel 7:699 BW of van ernstig verwijtbaar handelen. De proceskosten heeft de rechtbank gecompenseerd.
Het hoger beroep
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en verzocht zijn vorderingen alsnog toe te wijzen, zo nodig hoofdelijk des dat als Intervestors een deel van de in het inleidend verzoekschrift bedoelde betalingsverplichtingen voldoet en betaalt, Gold Group vervolgens van die betreffende betalingsverplichting (ten aanzien van die component) bevrijd zal zijn, met veroordeling van Gold Group in de proceskosten van beide instanties.
Volgens [appellant] heeft de rechtbank onvoldoende betekenis toegekend aan het feit dat Gold Group en Intervestors twee verschillende, separaat in het rechtsverkeer handelende entiteiten zijn met elk een eigen verplichting het salaris te betalen en een eigen verantwoordelijkheid voor regelmatige opzegging en goed werkgeverschap. Verder stelt [appellant] over de maanden september en oktober 2017 enkel salaris te hebben ontvangen van Intervestors en er niet mee te hebben ingestemd geen salaris te ontvangen vanuit Gold Group.
3.4.
In incidenteel hoger beroep heeft Gold Group twee grieven aangevoerd. Grief 1 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.7. dat sprake is van een dienstverband tussen Gold Group en [appellant] en grief 2 tegen de proceskostenveroordeling. Gold Group heeft geconcludeerd tot (samengevat) afwijzing van de vorderingen van [appellant] en veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.1
Het hof ziet aanleiding om eerst te beoordelen of tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat. Immers, mocht een van de grieven van [appellant] slagen dan dient het hof het verweer van Gold Group - dat geen dienstverband tussen partijen bestaat - in het kader van de devolutieve werking te beoordelen.
Bedoeling partijen
3.5.2.
Uit de processtukken en hetgeen [appellant] ter zitting heeft toegelicht maakt het hof het volgende op. De groep bestond uit een groot aantal vennootschappen met een ondoorzichtige structuur waarbinnen doorlopend (bijna wekelijks) ad hoc wisselingen in bestuur en structuur plaatsvonden met de heer [commissaris van Gold International] aan het hoofd. [appellant] heeft in het kader van zijn werkzaamheden als bestuurder en werknemer - zie hierna - getracht orde te scheppen binnen de structuur en fiscaal de zaken zo goed mogelijk te regelen voor de groep.
In eerste instantie is [appellant] per 1 februari 2017 als bestuurder en als werknemer gestart bij Gold International voor een salaris van € 120.000 euro per jaar plus bonus en vakantietoeslag. In deze periode verrichtte [appellant] ook werkzaamheden voor andere vennootschappen in de groep, maar was hij alleen in dienst bij Gold International. Het was de bedoeling van partijen dat [appellant] vervolgens per 1 september 2017 zou stoppen bij Gold International en zijn werkzaamheden en bestuurdersfunctie op dezelfde wijze en met een soortgelijk contract en hetzelfde salaris zou voortzetten bij Intervestors. In juli 2017 werd Gold Group opeens belangrijker voor de groep. In die periode hebben [commissaris van Gold International] en [appellant] besproken dat [appellant] bestuurder zou worden van Gold Group waarbij [commissaris van Gold International] aandelen aan [appellant] heeft toegezegd, ten behoeve waarvan [appellant] een eigen vennootschap heeft opgericht. Het was de bedoeling dat [appellant] in de toekomst steeds meer verantwoordelijkheden en een CFO functie zou krijgen binnen de groep. Dat het de bedoeling was dat [appellant] voor zijn werkzaamheden als bestuurder van Gold Group naast zijn salaris van € 120.000 dat hij vanuit Intervestors zou gaan ontvangen plus de toegezegde aandelen nogmaals een salaris van € 120.000 zou gaan ontvangen, is naar het oordeel van het hof niet vast komen te staan. Allereerst hebben [appellant] en [commissaris van Gold International] een verdubbeling van salaris niet besproken, hetgeen, mede gezien (de hoogte van) het salaris vanuit Intervestors en de - in ruil voor de extra bestuurdersfunctie - toegezegde aandelen voor de hand had gelegen als dit de bedoeling was geweest. Verder waren wisselingen in structuur en bestuur gebruikelijk binnen de groep en verrichtte [appellant] eerder, tijdens zijn dienstverband bij Gold International, ook werkzaamheden voor meerdere vennootschappen binnen de groep zonder extra betaling en hoorde dat bij zijn werkzaamheden. Een extra benoeming als bestuurder paste in die zin binnen de werkzaamheden die [appellant] diende te verrichten binnen de groep. Een verdubbeling van salaris op grond van enkel een extra bestuurdersfunctie ligt ook daarom niet voor de hand. [appellant] stelt weliswaar voor Intervestors en Gold Group verschillende werkzaamheden te hebben verricht, maar niet dat hij vanwege zijn aanstelling als bestuurder bij Gold Group dubbel zoveel, althans substantieel meer werkzaamheden heeft moeten verrichten. Dit valt feitelijk ook niet goed voor te stellen aangezien [appellant] al een full time functie had (tot 1 september 2017 bij Gold International en vanaf 1 september 2017 bij Intervestors).
Daarmee is naar het oordeel van het hof niet vast komen te staan dat de partijen met het ondertekenen van het contract op 24 juli 2017 hebben beoogd naast het dienstverband tussen [appellant] en Intervestors een tweede dienstverband binnen de groep aan te gaan. Verder ontbreekt een op een dergelijke partijbedoeling gericht bewijsaanbod.
3.5.3.
Dat in zowel het aandeelhoudersbesluit van Intervestors als dat van Gold Group een bezoldiging is vastgesteld van € 120.000 per jaar plus bonus, vakantiebijslag en auto (rov. 3.1.3. en 3.1.5.), en dat voor de werkzaamheden voor Gold Group een contract met Gold Group is getekend, terwijl dat eerder bij extra werkzaamheden voor gelieerde ondernemingen kennelijk niet het geval was, maakt het voorgaande niet anders. Het gaat erom of een tweede dienstverband met als gevolg dubbele betaling door partijen is beoogd, waarbij [commissaris van Gold International] de persoon was met wie [appellant] daarover binnen de groep afspraken maakte. [appellant] was zelf als enige aanwezig op de aandeelhoudersvergadering van Gold Group waarin voor de tweede maal een bezoldiging is vastgesteld binnen de groep en heeft als enige het tweede contract binnen de groep ondertekend namens beide partijen. Uit de aandeelhoudersbesluiten en de twee contracten kan daarom - en vanwege de hiervoor benoemde schimmige en steeds veranderende structuur binnen de groep - niet worden afgeleid dat [commissaris van Gold International] zich bewust is geweest van het bestaan van twee besluiten tot bezoldiging / twee contracten en daarmee dus ook niet dat het de bedoeling was van partijen om een dubbel dienstverband aan te gaan.
Feitelijke uitvoering
3.5.4.
Partijen hebben vervolgens ook geen uitvoering gegeven aan het op 24 juli 2017 getekende contract.
[appellant] heeft mails overgelegd waaruit blijkt dat hij de accountant opdracht heeft gegeven om voor Gold Group de jaarrekening 2015 vast te stellen en de aangifte vennootschapsbelasting in te dienen. Dat uitvoering is gegeven aan een full time dienstverband met Gold Group heeft [appellant] hiermee onvoldoende onderbouwd gesteld. Het verrichten van die werkzaamheden past immers bij het verweer van Gold Group en bij de inhoud van de overeenkomst met Intervestors dat [appellant] ook werkzaamheden moest uitvoeren voor andere vennootschappen. Dat rijmt eveneens met het gegeven dat [appellant] vanuit zijn dienstverband met Gold International ook al werkzaamheden voor andere vennootschappen verrichtte. Niet blijkt dat [appellant] feitelijk veel méér werkzaamheden of andere werkzaamheden is gaan verrichten vanaf 1 augustus 2017 in die zin dat dit past bij het hebben van twee dienstverbanden. In dat opzicht heeft [appellant] te weinig gesteld om aan bewijslevering toe te komen.
Verder heeft Gold Group geen salaris betaald aan [appellant] , terwijl dit op grond van het getekende contract vanaf augustus 2017 verschuldigd zou zijn. [appellant] heeft tot en met augustus 2017 van Gold International en vanaf september 2017 van Intervestors salaris ontvangen. [appellant] heeft toen dus slechts één salaris ontvangen. Wanneer het werkelijk de bedoeling was dat [appellant] dubbel salaris zou ontvangen, valt niet te begrijpen dat hij niet op het einde van de maand augustus 2017 daarover heeft geklaagd en dat hij pas maanden later hierover een sommatie heeft verzonden. Het ging immers om een enorme salarisverbetering en een fors bedrag.
Dat [appellant] op 19 september 2017 bij de accountant een salarisstrook heeft opgevraagd vanuit Gold Group over de maanden augustus en september 2017 en daarbij een loonheffingsnummer staat vermeld, vormt onvoldoende aanwijzing dat [appellant] uitging van een salaris vanuit Gold Group vanaf 1 augustus 2017. [appellant] diende als bestuurder zelf tijdig de melding loonheffing in te dienen bij de Belastingdienst. Dat hij dit net als bij Intervestors tijdig (dat wil zeggen bij of voorafgaand aan de ingangsdatum van het dienstverband) heeft gedaan, is niet gesteld of gebleken.
3.5.5.
Tot slot faalt het betoog van [appellant] dat Gold Group hem wegens werkweigering heeft ontslagen en daarmee het bestaan van een dienstverband heeft erkend. In het aandeelhoudersbesluit van 20 november 2017 staat dat [appellant] is ontslagen uit zijn functie als bestuurder van Gold Group. In de brief van 20 november 2017 staat dat [appellant] is ontslagen als bestuurder van Intervestors en dat de daaraan ten grondslag liggende directieovereenkomst (in enkelvoud) ook wordt beëindigd. Verder wordt vermeld dat [appellant] is ontslagen als bestuurder van Gold Group. Daarbij staat niets vermeld over beëindiging van een daaraan ten grondslag liggende overeenkomst, zoals dat wel is vermeld bij het ontslag als bestuurder van Intervestors. Uit deze brief kan dus niet worden afgeleid dat er naast de arbeidsovereenkomst met Intervestors nog een tweede overeenkomst wordt beëindigd. Pas in deze procedure, in reactie op de stelling van [appellant] dat sprake is van een dienstverband met de Gold Group, heeft Gold Group zich subsidiair op het standpunt gesteld dat in het geval sprake zou zijn van een dienstverband met Gold Group, dit is beëindigd wegens werkweigering. Primair is het standpunt van Gold Group steeds geweest dat geen sprake is van een (tweede) dienstverband.
Slotsom
3.6.
Nu partijen met het ondertekenen van het contract niet hebben beoogd een tweede dienstverband aan te gaan en ook geen uitvoering hebben gegeven aan het contract, bestaat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst. Het hof zal de vorderingen van [appellant] afwijzen omdat ze zijn gebaseerd op het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. De grieven van [appellant] behoeven geen inhoudelijke behandeling en bij bespreking van haar incidentele grief 1 heeft Gold Group geen belang.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en [appellant] als de meest in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het principaal appel. De kosten van het incidenteel hoger beroep worden begroot op nihil.
Het hof ziet geen aanleiding de kostenveroordeling van de eerste aanleg te wijzigen. Gold Group heeft in eerste aanleg ongelijk gekregen op het onderdeel (on)bevoegdheid zodat de proceskosten konden worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Gold Group op € 726,- aan griffierecht en op € 7.838,- voor salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag van voldoening;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.L. Bervoets, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en M. van Ham en is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2019.