Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift van GCA met het procesdossier van de eerste aanleg en producties in de zaak 200.244.749/01, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2018;
- het beroepschrift van [appellant (200.244.652_01)] en producties in de zaak 200.244.652/01, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2018;
- het procesdossier van de eerste aanleg in de zaak 200.244.652/01, ingekomen ter griffie op 28 augustus 2018;
- het verweerschrift van [verweerder (200.244.749_01)] met producties in de zaak 200.244.749/01 ingekomen ter griffie op 27 september 2018;
- het verweerschrift van GCA met producties in de zaak 200.244.652/01, ingekomen ter griffie op 29 november 2018;
- producties 42 en 43 van de zijde van GCA, ingekomen ter griffie op 10 januari 2019;
- producties H17 tot en met H19 van de zijde van [appellant (200.244.652_01)] , ingekomen ter griffie op 14 januari 2019;
- de ter zitting door beide partijen overgelegde pleitnota’s;
- de faxbrieven van beide partijen van 24 januari 2019 waaruit volgt dat partijen geen schikking hebben getroffen en een beschikking willen.
3.De beoordeling
van een daartoe bevoegde persoon.Dit is te kwalificeren als een bevrijdend verweer.” Het hof volgt GCA niet in deze redenering. Het standpunt van [verweerder (200.244.749_01) en appellant (200.244.652_01)] houdt niet zozeer in dat hij toestemming heeft gekregen van een daartoe bevoegde persoon. Zijn standpunt komt erop neer dat het hoofdkantoor verantwoordelijk was voor de betreffende verkopen en dat er geen sprake is geweest van onjuiste facturering. Kortom, [verweerder (200.244.749_01) en appellant (200.244.652_01)] heeft geen bevrijdend verweer gevoerd. Hij heeft de stellingen die moeten leiden tot de conclusie dat sprake is van een dringende reden, betwist. Die stellingen dient GCA te bewijzen.
van GCAwaarin [voormalig Groupe Directeur Technique Intermodale] betroken was. Het hof vindt dat niet zo’n vreemde gedachte, omdat onderzoek werd gedaan op het kantoor van [verweerder (200.244.749_01) en appellant (200.244.652_01)] , dus op het kantoor van GCA. Zoals hiervoor al is vermeld, kan het hof er niet vanuit gaan dat [verweerder (200.244.749_01) en appellant (200.244.652_01)] daaraan geen medewerking heeft verleend. [verweerder (200.244.749_01) en appellant (200.244.652_01)] hoefde er niet meteen op bedacht te zijn dat hij alle transacties moest gaan zoeken waarin [voormalig Groupe Directeur Technique Intermodale] een rol speelde. Niet valt in te zien waarom de groep niet zelf inzicht had in de administratie van haar eigen hoofdkantoor / [voormalig Groupe Directeur Technique Intermodale] .
kantoekennen en dat het aan GCA is om dat te beoordelen. Echter, tussen partijen staat vast dat GCA dat heeft beoordeeld en dat zij de bonus daadwerkelijk heeft toegekend. De kantonrechter heeft dat als feit vastgesteld (zie 2.1. i beschikking van 14 april 2017) en GCA heeft verklaard dat zij zich in die feitenvaststelling kan vinden (randnummer 1.1 van haar beroepschrift). Méér dan dat het een discretionaire bevoegdheid betreft en dat het ondenkbaar is dat [verweerder (200.244.749_01) en appellant (200.244.652_01)] in de gegeven omstandigheden aanspraak kan maken op de bonus, heeft GCA niet aangevoerd met grief 9. Dat acht het hof onvoldoende om de bestreden beschikking op dit onderdeel te vernietigen.
betrokken.