ECLI:NL:GHSHE:2019:711

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
200.252.135_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak gaat het om de bekrachtiging van een machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], die sinds november 2017 bij hun vader verblijven. De ouders, hierna aangeduid als de ouders, hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 december 2018 aangevochten, waarin de GI (Gecertificeerde Instelling) de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen heeft gekregen. De ouders verzetten zich tegen deze machtiging, omdat zij van mening zijn dat deze niet noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De raad voor de Kinderbescherming heeft echter zorgen geuit over de thuissituatie, vooral naar aanleiding van een incident op school waarbij de vader betrokken was. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er sinds 2013 al zorgen zijn over de veiligheid van de kinderen, met name door het gedrag van de vader. Het hof heeft geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de kinderen, gezien de onveilige situatie en de zorgen over hun ontwikkeling. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 februari 2019
Zaaknummer : 200.252.135/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/352458 / JE RK 18-2154
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
en
[appellant],
wonenden te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.M. van Dam,
tegen
Landelijke Staf Organisatie Raad voor de Kinderbescherming,
regio Landelijk, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 december 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 3 januari 2019 met producties, ingekomen ter griffie op 4 januari 2019, hebben de ouders verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, danwel subsidiair te beëindigen op de datum van de in deze procedure te wijzen beschikking, danwel meer subsidiair de duur van de machtiging te laten eindigen op de datum die het hof in goede justitie juist acht, zij het voor een kortere duur dan - naar het hof begrijpt - tot 4 maart 2019.
2.2.
Bij verweerschrift van 29 januari 2019, ingekomen ter griffie op 30 januari 2019, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 december 2018;
- de brief van de advocaat van de ouders met bijlagen van 3 januari 2019, ingekomen ter griffie van het hof op 10 januari 2019;
- de brief van de GI van 11 februari 2019 met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. J.M. van Dam;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige 1] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 2] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] ), geboren op op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
3.2.
De moeder heeft het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
3.3.
De kinderen verblijven sinds november 2017 bij de vader.
3.4.
Bij beschikking van 4 december 2018 heeft de rechtbank [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld tot 18 december 2018 en voorts aan de GI een spoedmachtiging verleend om de minderjarigen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot uiterlijk 18 december 2018.
3.5.
Na een mondelinge behandeling ter zitting van 11 december 2018 heeft de rechtbank bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van 17 december 2018 de minderjarigen voorlopig onder toezicht van de GI gesteld van 18 december 2018 tot 4 maart 2019 en voorts machtiging verleend aan de GI om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening pleegzorg met ingang van 18 december 2018 tot 4 maart 2019.
3.6.
De ouders kunnen zich met deze beslissing voor zover die ziet op de machtiging uithuisplaatsing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
De ouders voeren het volgende aan. Zij verzetten zich tegen de machtiging tot uithuisplaatsing nu die niet noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De directe aanleiding voor de machtiging tot uithuisplaatsing is volgens de raad een incident dat op school heeft plaatsgevonden, waarbij de vader een kind geslagen zou hebben. Dit ging volgens de vader echter slechts om een lichte tik en het kind kan daar geen enkele last van hebben gehad. Er is bovendien ook geen aangifte gedaan. Daarnaast zijn er geen zorgen geweest over de kinderen sinds zij bij de vader verblijven na hun terugkeer uit Curaçao naar Nederland in november 2017. De rechtbank overweegt volgens de vader terecht dat de vader betrokken is bij zijn kinderen, hij ze goed verzorgt in de zin dat ze er netjes uitzien, op tijd eten krijgen en naar school gaan. De vader geeft aan het belang van de kinderen voorop te stellen. Hij is soms wel emotioneel, maar dat levert geen gevaar op voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Er is meermalen per week contact met de wijkagent en dat verloopt goed. De vader heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de hulpverlening vanuit Fivoor (forensische en psychiatrische intensieve zorg) door hem beëindigd is.
3.7.
De raad voert het volgende aan. De bestreden beschikking moet bekrachtigd worden. De vader miskent dat er al sinds 2013 sprake is van een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis, waarbij diverse hulpverleningsinstanties zeer intimiderend en fysiek agressief gedrag van de vader hebben gemeld. Het is niet de betrokkenheid van de vader naar de kinderen waar de raad zorgen over heeft, maar de manier waarop de vader uiting geeft aan zijn emoties. Vanwege de houding van de vader is het zeer moeilijk gebleken in gesprek te komen met de ouders, maar met name de vader. De raad betreurt het dat de onlangs begonnen hulpverlening door Fivoor door de vader alweer is gestopt. Daarnaast is de rol van de moeder een punt van aandacht, nu zij moeder op afstand is, en de verantwoordelijkheid voor de kinderen bij de vader neerlegt. Het is onduidelijk hoe de moeder invulling geeft aan haar moederschap en wat haar mogelijkheden en belemmeringen zijn. Er zijn ook zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, omdat zij opvallend gedrag vertonen in het pleeggezin. Ook dit moet nader onderzocht worden. De raad zal op korte termijn hoogstwaarschijnlijk overgaan tot het indienen van een verzoek om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
3.8.
De GI voert het volgende aan. De bestreden beschikking moet bekrachtigd worden. De GI heeft ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen en de situatie bij de vader thuis. Het is zeer moeilijk gebleken om tot samenwerking met de vader te komen. De vader is zeer snel getriggerd waardoor het niet mogelijk is om tot de inhoud te komen tijdens een gesprek. De wijkagent heeft hierin een bemiddelende rol. Door de houding van de vader is er de afgelopen maanden echter geen vooruitgang geboekt in het opstarten van de hulpverlening. De vader stelt zich niet begeleidbaar op en staat niet toe dat hulpverlening met hem meekijkt. Het contact met de moeder verloopt wel goed. De GI wil graag het contact tussen de ouders en de kinderen zo spoedig mogelijk weer op gang brengen. De GI verwacht dit met de moeder op zeer korte termijn te kunnen doen. De GI ziet daar op dit moment bij de vader echter geen mogelijkheden voor.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Aan het hof ligt de vraag voor of aan voornoemde voorwaarden is voldaan.
Het gezin is sinds 2013 in beeld bij de hulpverlening waarbij er herhaaldelijk zorgen zijn geweest over huiselijk geweld en de bedreigende houding die de vader naar de moeder en de betrokken hulpverlenende instanties heeft. In verband met deze zorgen heeft de raad reeds in 2016 een onderzoek gedaan naar de thuissituatie van dit gezin. Het dossier is door de raad vervolgens overgedragen aan de voogdijraad te Curaçao in verband met de verhuizing van de moeder en de kinderen naar Curaçao. Ter zitting is gebleken dat er vanuit de voogdijraad geen terugkoppeling is gekomen over hoe de situatie voor de moeder en de kinderen op Curaçao is geweest.
Duidelijk is dat de kinderen in ieder geval sinds november 2017 weer bij de vader verblijven, waarbij de moeder de zorg voor de kinderen aan de vader heeft overgelaten. Dat er vervolgens in de periode sinds november 2017 niet eerder een raadsonderzoek heeft plaatsgevonden, wil niet zeggen dat er geen zorgen zijn geweest. Uit de overgelegde stukken blijkt dat die zorgen er wel degelijk waren als gevolg van intimiderend, agressief en onvoorspelbaar gedrag van de vader jegens derden, zoals politie en school. Aanleiding voor het huidige verzoek van de raad is een incident op het schoolplein waarbij de vader betrokken is geweest, waarna de vader, op zijn handelen aangesproken, buitensporig agressief en bedreigend is geworden en heeft gedreigd iemand neer te schieten en een pistool en een mes te gaan halen. Het is zowel de GI als de raad daarna gebleken dat het zeer moeilijk is met de ouders, maar met name de vader, in gesprek te komen. Dit is echter wel dringend noodzakelijk om zicht te krijgen op de thuissituatie en welke hulpverlening er eventueel voor de kinderen en de ouders ingezet zou moeten worden. Ook het hof heeft
- gelet op het verloop van de zitting - ervaren dat communicatie met de vader heel moeilijk is, hetgeen zorgen baart. Het hof is van oordeel dat het gedrag van de vader jegens derden - en de kennelijke onmacht van de moeder om dat te beteugelen - op de kinderen naar algemene ervaringsregels een zo grote impact heeft dat zij een groot gevoel van onveiligheid zouden kunnen ervaren en daardoor in hun ontwikkeling bedreigd zouden kunnen worden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat er opvallend gedrag van de kinderen in het pleeggezin wordt gezien. Het hof acht het dan ook van belang dat daar eerst onderzoek naar gedaan wordt en dat onder die omstandigheden en in afwachting van dat nadere onderzoek de kinderen niet naar de vader terug kunnen. De machtiging tot uithuisplaatsing is door de rechtbank terecht en op goede gronden verleend en ook op dit moment is een uithuisplaatsing nog noodzakelijk in het belang van de kinderen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 december 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.L. Schaafsma-Beversluis en
H. van Winkel en is op 28 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.