ECLI:NL:GHSHE:2019:704

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
20-003265-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vrijspraak en veroordeling voor mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van twee pogingen tot verkrachting en een poging tot zware mishandeling, maar het hof heeft deze vrijspraken vernietigd. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 juni 2016, waarbij de verdachte de aangeefster [aangeefster 3] van haar fiets heeft getrapt en haar vervolgens heeft mishandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster bij haar schouders heeft vastgehouden en haar heeft geprobeerd op de grond te houden, wat leidde tot een bewezenverklaring van mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken en moet een schadevergoeding van € 1.679,98 betalen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij is volledig toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. Het hof heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij vervangende hechtenis kan worden toegepast als de verdachte niet betaalt. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 24c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-003265-17
Uitspraak : 27 februari 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 oktober 2017 in de strafzaak met parketnummer
01-865076-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1970,
thans verblijvende in PI Vught, Nw Vosseveld 2 HvB Arres. te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte – kort gezegd – vrijgesproken van de hem onder 2B ten laste gelegde poging tot verkrachting van [aangeefster 2] en de onder 3A ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en onder 3B ten laste gelegde poging tot verkrachting van [aangeefster 3] . Tevens is de verdachte vrijgesproken van de hem onder 1B ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangeefster 1] .
De verdachte is ter zake van – kort gezegd – feitelijke aanranding van de eerbaarheid (1A), poging tot verkrachting (1C) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (1D), in eendaadse samenloop begaan en diefstal (1E) begaan tegen [aangeefster 1] en ter zake van poging tot zware mishandeling (2A) van [aangeefster 2] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Voorts zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [aangeefster 1] en [aangeefster 2] geheel toegewezen, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht, en is de benadeelde partij [aangeefster 3] in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de vrijspraken ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 2B, 3A en 3B is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van de onder 2B, 3A primair en 3B ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.679,97, met toewijzing van de proceskosten ad € 62,40 en aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van € 1.679,97 subsidiair 26 dagen hechtenis.
De verdediging heeft:
  • bepleit dat de verdachte van het onder 2B, 3A primair en 3B ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken;
  • zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 3A subsidiair ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • met betrekking tot de strafoplegging bepleit dat een lagere straf zal worden opgelegd dan thans door de advocaat-generaal is gevorderd;
  • met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij bepleit dat het hof deze ten aanzien van de immateriële schadepost zal matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat ter terechtzitting in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd en voorts omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
2.
B.
hij op of omstreeks 18 juni 2016 te Eindhoven
ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
[aangeefster 2] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [aangeefster 2] ,
heeft / is hij, verdachte, (onder meer):
- met een hoge, dan wel aanzienlijke snelheid met een scooter ingereden op die fietsende [aangeefster 2] , althans met een hoge, dan wel aanzienlijke snelheid met een scooter [aangeefster 2] van haar fiets gereden en/of
- ( vervolgens) [aangeefster 2] (met kracht) om haar nek vastgegrepen en/of enkele meters meegesleurd en/of
- ( vervolgens) bovenop [aangeefster 2] gezeten en/of
- ( vervolgens) de keel van [aangeefster 2] dichtgeknepen en/of
- ( daarbij) [aangeefster 2] op dreigende toon gezegd: “Hou op, niets zeggen, hou je kop, als je niets zegt, gaat het geen pijn doen, kop houden anders gaat het pijn doen”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
A.
hij op of omstreeks 18 juni 2016 te Boekel
ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangeefster 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
- die (fietsende) [aangeefster 3] van haar fiets heeft getrapt en/of getrokken en/of
- ( vervolgens) (met kracht) die [aangeefster 3] op de grond heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair,
hij op of omstreeks 18 juni 2016 te Boekel, althans in Nederland [aangeefster 3] heeft mishandeld door
- op die (fietsende) [aangeefster 3] af te stormen en haar van de fiets af te trappen en/of af te trekken en/of af te duwen en/of
- ( vervolgens) (met kracht) die [aangeefster 3] op de grond te duwen en/of vast te houden;
en/of
B.
hij op of omstreeks 18 juni 2016 te Boekel
ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
[aangeefster 3] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 3] ,
heeft hij verdachte (onder meer):
- die (fietsende) [aangeefster 3] van haar fiets getrapt en/of getrokken en/of
- ( vervolgens) (met kracht) die [aangeefster 3] op de grond geduwd en/of
- ( vervolgens) die [aangeefster 3] bij haar schouders op de grond gedrukt (gehouden),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Daderschap van de verdachte
Verdachte heeft met betrekking tot het onder 3A primair en subsidiair ten laste gelegde ontkend dat hij degene is geweest die [aangeefster 3] van de fiets getrapt heeft. Op grond van de hieronder opgenomen bewijsmiddelen en de daarna opgenomen bewijsoverweging komt het hof echter wel tot een bewezenverklaring van het daderschap van verdachte met betrekking tot dit feit.
Partiële vrijspraak poging opzettelijk toebrengen zwaar lichamelijk letsel (feit 3 A primair)
De verdachte heeft – nadat hij achter een boom vandaan kwam – [aangeefster 3] op zodanige wijze getrapt dat zij van de fiets is gevallen.
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de rechtbank en de verdediging, is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft gepoogd [aangeefster 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals onder 3A primair ten laste is gelegd. In het dossier ontbreken voldoende gegevens om te kunnen vaststellen dat door dit handelen de voor bewezenverklaring vereiste aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Zo is niet bekend wat de fietssnelheid van [aangeefster 3] op het desbetreffende moment (ongeveer) is geweest en hoe ze is gevallen. Daarbij heeft [aangeefster 3] verklaard dat ze door de stamp tegen haar fiets en de duw tegen haar schouders half op het fietspad en half in het gras in de berm is gevallen en richting de berm werd geduwd.
Nu uit het onderzoek onvoldoende is gebleken dat er door het door de verdachte uitgeoefende geweld een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, kan naar het oordeel van het hof niet worden bewezen dat verdachte de onder 3A primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak poging verkrachting van [aangeefster 2] en [aangeefster 3] (feiten 2 B en 3 B)
Met de rechtbank stelt het hof voorop dat het verdachte is geweest [aangeefster 2] en [aangeefster 3] midden in de nacht buitengewoon agressief heeft belaagd, hen bij de keel heeft gepakt en hen op de buik naar beneden heeft gedrukt. Verdachte heeft daarbij echter geen verbale, seksuele uitlatingen gedaan, heeft noch zichzelf noch aangeefsters (gedeeltelijk) ontkleed of hen zodanig betast dat hieruit een seksuele lading moet worden afgeleid. Evenmin is een seksuele opwinding zoals bijvoorbeeld een erectie komen vaststaan. De omstandigheid dat verdachte [aangeefster 3] in de buurt van haar borsten heeft vastgepakt en verdachte tegen [aangeefster 2] heeft gezegd dat ze stil moest zijn omdat het anders pijn ging doen, maken dit niet anders. Nu een bewijsbare seksuele component ontbreekt, kan niet worden geoordeeld dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm beschouwd moet worden als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf verkrachting.
Dat die seksuele intentie, gericht op verkrachting, er drie dagen eerder bij [aangeefster 1] wel was, acht het hof, anders dan de advocaat-generaal, onvoldoende om te concluderen dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte dus ook bij [aangeefster 2] en [aangeefster 3] uit was op verkrachting. Gelet op het voorgaande dient verdachte te worden vrijgesproken van de onder 2B en 3B ten laste gelegde feiten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 A subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3 A. subsidiair
hij op 18 juni 2016 te Boekel [aangeefster 3] heeft mishandeld door
- die fietsende [aangeefster 3] van de fiets af te trappen en te duwen en
- vervolgens (met kracht) die [aangeefster 3] op de grond te duwen en vast te houden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, registratienummer PL2100-2016136018, afgesloten d.d. 9 november 2016, Onderzoek: ‘Brake’ OB2R016052, nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 18 juni 2016 (pg. 244-247 politiedossier, map 1), voor zover inhoudende als
verklaring van aangeefster [aangeefster 3]:
(pg. 245)
Terwijl we daar stonden kwam er geregeld een Audi voorbij gereden. Dit was een donkere auto, naar mijn mening donkerblauw van kleur.
Deze auto kwam ongeveer 4 à 5 keer langs ons op gereden. [getuige] vroeg zich af wat hij daar deed, want deze auto kwam langzaam langs ons op gereden en had gedimde lichten.
Dan reed hij Boekel weer in en dan reed hij Boekel weer uit. Ik zag wel dat er een man achter het stuur zat. Ook [getuige] zei dat er een man in zat. Wij zeiden allebei dat die man donker was en hier bedoel ik mee ‘zwart’.
(…)
De man stond achter een boom die stond tussen het fietspad en de rijbaan. Van mij uit gezien kwam de man van rechts.
Toen stampte de man mij van de fiets af. Hij stampte tussen mijn trapper en kettingkast. Tegelijkertijd duwde hij mij tegen mijn schouders, zodat ik op de grond kwam. Hij duwde mij richting de berm van het fietspad.
Hierdoor viel ik neer, half op het fietspad en half in het gras in de berm. Ik kreeg toen allemaal gras en zand in mijn mond. Ik lag met mijn hoofd in de berm en mijn benen richting fietspad. De man probeerde mij op de grond te houden. Hij hield mij vast bij mijn schouders en in de buurt van mijn borsten. De man stond gehurkt boven mij.
(pg. 246)
De man probeert mij steeds vast te houden maar ik duwde hem steeds weg. Ik bleef ook steeds gillen. Hierna stopte de man 3 vingers in mijn mond. Dit waren zijn wijs-, middel- en ringvinger, maar het kan ook zijn dat ik 2 vingers in mijn mond had. Ik weet wel dat zijn handpalm voor mijn ogen zat toen hij zijn vingers in mijn mond stopte. Zijn vingers zaten tot ongeveer zijn 2e kootje in mijn mond, dus best ver. Ik weet niet waarom hij zijn vingers in mijn mond stopte.
Ik ben gaan bijten op zijn vingers en ik probeerde ook nog te gillen. Zijn vingers zaten erg ver in mijn mond. Ik denk dat hij 10 à 15 seconden zijn vingers in mijn mond heeft gehad. Ik heb met volle kracht op zijn vingers gebeten.
Uiteindelijk heeft hij zijn vingers er uit gehaald. Ik heb overal geschopt en geslagen waar ik kon. Het vastpakken duurde weer een paar seconden en toen liet hij ineens los en rende hij weg.
Toen ik bij [getuige] was keek ik nog een keer achterom. Ik zag toen dat uit dat weggetje diezelfde auto, die we al meerdere keren hadden gezien en die [getuige] verdacht vond, kwam gereden. Deze auto reed richting Handel.
SIGNALEMENT AUTO:
Donker en naar mijn inziens donkerblauw. Het was een Audi.
PERSOON:
  • man,
  • donker, niet getint maar zwart gekleurd (Afrika of Suriname/Antillen)
  • ouder dan mij, ik ben 22 jaar, in ieder geval niet ouder dan 60 jaar (fysiek was hij nog sterk)
  • ik denk tussen de 1.80 en 1.90 meter groot
  • normaal postuur
  • haar was in ieder geval kort, hij had wel kroes haar (geen normale krul), zijn haar was zwart of donkerbruin.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 juni 2016 (pg. 258-260 politiedossier, map 1), voor zover inhoudende als
verklaring van getuige [getuige]:
Mijn vriendin (
het hof begrijpt: aangeefster [aangeefster 3]) is met mij een stuk mee gefietst richting Veghel. We zijn vanuit Handel richting Boekel gereden. Ter hoogte van een bankje, hij het Grootveld, ter hoogte van de Arendstraat, zijn wij nog even gaan staan om afscheid te nemen.
Een auto kwam ons voorbij gereden en stopte ter hoogte van ons. De auto reed voorbij, vanuit Boekel richting Handel. Hij stopte, hij kwam volledig tot stilstand. Het was een donkerblauwe Audi. De bestuurder van deze Audi was zwart, daarmee bedoel ik dat hij een donkere, zwarte huidskleur had.
Nog geen minuut later kwam diezelfde auto met dezelfde bestuurder weer voorbij gereden. Nu vanaf Handel richting Boekel, hij was dus omgedraaid. Hij stopte nu niet maar hij reed vlot door. Zo’n 5 minuten later kwam dezelfde auto met dezelfde bestuurder weer voorbij gereden. Hij stopte niet maar reed weer vlot door richting Handel, komend vanuit de richting van Boekel. Hij was dus wederom omgedraaid. Ongeveer 5 minuten later kwam diezelfde auto met diezelfde bestuurder wederom voorbij gereden. Hij stopte niet maar reed wederom vlot door, rijrichting van Handel richting Boekel. Op dat moment stonden wij op het punt om te gaan.
Toen [aangeefster 3] net vertrok kwam diezelfde auto met dezelfde bestuurder wederom voorbij gereden. [aangeefster 3] was net vertrokken richting Handel. Ik zag dat de auto ook die kant op reed. Dit was nog geen minuut later. Ik zag dat de auto vlot doorreed, in dezelfde richting als [aangeefster 3] . Op het moment dat de auto mij weer voorbij reed, wist ik dat het niet goed zat. Ik had al eerder een naar gevoel bij de man en de auto omdat hij zo vaak voorbij reed.
Ik weet zeker dat het steeds dezelfde auto en steeds dezelfde bestuurder was die ons passeerde. Ik had het model van de auto namelijk onthouden, een donkerblauwe Audi met doffe lichten, en ik had onthouden hoe de man er uit zag. Deze combinatie, de man en de auto, zag ik telkens voorbij komen.
Ik ben vervolgens direct achter [aangeefster 3] aan gefietst, in een flink tempo, want ik maakte mij zorgen en vertrouwde de man in de auto niet. Terwijl ik fietste, werd ik gebeld door [aangeefster 3] .
Na enkele seconden, dit was rond 03:00 uur, belde [aangeefster 3] mij weer op, gewoon om nog even verder te praten. Dat doen we wel vaker zo, zo bellen. Meteen daarna hoorde ik haar via de telefoon zeggen: “Oh mijn God, hij staat hier. Hij komt op me af. Hij pakt mij.” Ik hoorde haar schreeuwen, ze klonk volledig in paniek. Ik hoorde haar “nee” schreeuwen. Ik hoorde haar roepen: “die donkere man.” Ze klonk angstig.
Ik ben zo snel mogelijk naar haar toe gefietst.
Ik hoorde [aangeefster 3] zeggen: “hij gaat nu weg.” En bijna meteen daarna: “oh nee, hij komt weer terug.” Ik hoorde haar vervolgens wederom heel hard schreeuwen, volledige paniek.
Zo’n 30 seconden later kwam ik bij [aangeefster 3] aan. Die man was weg. Ik heb nog een schim van hem gezien, maar ik lette vooral op [aangeefster 3] . Ik heb die auto vervolgens vanuit de linkerzijstraat, dat moet de straat Arendnest zijn geweest, weg zien rijden. Ik herkende de auto meteen als de auto die ons eerder meerdere malen had gepasseerd. Ik weet dat 100 procent zeker. Hij reed weg richting Handel. Ik sprak [aangeefster 3] daarna en ze zei dat het die donkere man was van die Audi.
Ik zag dat ze een snee in haar lip had en gras op haar wang en bloed rondom haar mond. Dit had ze nog niet op het moment dat ik haar daarvoor voor het laatst had gezien. Dat heeft die man haar aangedaan.
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2016 (pg. 231-233 politiedossier, map 1), voor zover inhoudende als
relaas verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
(pg. 232)
Ik, [verbalisant 1] , vroeg aan [aangeefster 3] (
het hof begrijpt: aangeefster [aangeefster 3]) om de man nogmaals te omschrijven. Ik hoorde dat [aangeefster 3] het volgende zei:
“De man had echt een hele donkere huidskleur, ik wilde het eerst netjes omschrijven, maar simpel gezegd was hij gewoon zwart. Zijn haren waren donker gekleurd, een beetje kort van model.”
Hierna vroeg ik, op advies ven [collega 1] , of dat de verdachte beschadigingen had op zijn kleding, ter hoogte van de knieën. Ik vroeg dit als volgt: “Kun jij enige bijzonderheden een de broek van de verdachte omschrijven?” Hierop hoorde ik dat [aangeefster 3] het volgende zei: “Die man heeft mij van de fiets af getrokken en is daarbij zelf op zijn knieën terecht gekomen, ik denk dat zijn broek daardoor vies is geworden.”
(pg. 233)
[aangeefster 3] zei: “Die verdachte stopte drie vingers in mijn mond, om mezelf te beschermen en hem af te schrikken beet ik hem.”
Ik vroeg aan [aangeefster 3] specifieke kenmerken van de personenauto, waarmee de verdachte wegreed. Ik hoorde dat [aangeefster 3] hierop het volgende zei: “De auto was donkerblauw, of in ieder geval donker van kleur. Het merk was Audi, dit herkende ik aan het symbool. De auto had een opvallende “uitstekende kont”.
Terwijl ik bovenstaande vragen aan [aangeefster 3] stelde en antwoord van haar kreeg, koppelde ik dit telefonisch terug aan [collega 1] . Na een aantal vragen bleek dat het signalement van de verdachte overeen kwam, met de man die collega’s van de eenheid Boxmeer en omgeving staande hadden gehouden in Sint Anthonis. Hierop hebben [verbalisant 3] en [verbalisant 4] de verdachte aangehouden.
4. Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 18 juni 2016 (pg. 0017-0018 politiedossier, map 1), voor zover inhoudende als
relaas verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]:
Op zaterdag 18 juni 2016, omstreeks 03:34 uur, hielden wij op de locatie Breestraat, Sint Anthonis, als verdachte aan:

Verdachte

Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1970
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Suriname
Geslacht: Man

Grond aanhouding

Op heterdaad als verdachte van overtreding van artikel 45/1 Wetboek van Strafrecht, artikel 242 Wetboek van Strafrecht (poging tot verkrachting), overtreding van artikel 246 Wetboek van strafrecht (aanranding) en overtreding van artikel 300 Wetboek van Strafrecht (eenvoudige mishandeling).

Bevindingen

De verdachte voldeed aan het signalement wat gegeven was door de meldster en verplaatste zich in een voertuig wat door de meldster als gelijkend was aangegeven en waarvan het profiel van de banden gelijk was aan dat wat op de plaats delict was aangetroffen. Daarnaast had de verdachte een wondje aan zijn vingers, wat mogelijk een bijtwond zou kunnen zijn.

Identificatie

De verdachte identificeerde zich met een identiteitskaart.
5. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 20 juni 2016 (pg. 103-107 politiedossier, map 2), voor zover inhoudende als
relaas verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6]:
Aanleiding onderzoek:
Op zaterdag 18 juni 2016, omstreeks 05.00 uur werd ik, [verbalisant 5] , gebeld door [inspecteur] , Inspecteur van politie en werkzaam als Forensisch Coördinator van de afdeling Forensische Opsporing Oost-Brabant.
Het verzoek was om de verdachte forensisch te onderzoeken op mogelijke sporen van het incident.
Toelichting:
Daar waar in dit proces-verbaal wordt vermeld dat sporen/sporendragers zijn veiliggesteld, wordt tevens bedoeld dat deze in beslag zijn genomen.
De sporen/sporendragers zijn met de daarvoor bestemde (hulp)middelen veiliggesteld en gewaarmerkt en zijn ingevoerd in het bedrijfsprocessensysteem van de Eenheid Oost-Brabant. Op het moment van veiligstellen wordt aan deze sporen en sporendragers een S(poor) I(dentificatie) N(ummer) toegekend. In dit proces-verbaal en bij alle vervolgonderzoeken kan bij het noemen van het spoor/sporendrager naar dit unieke SIN nummer worden verwezen. In dit proces-verbaal is een lijst met omschrijving van de sporen/sporendragers opgenomen.
Identiteit onderzochte verdachte:
Achternaam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [voornaam verdachte]
Geboren op : [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats]
Wonende : [adres 1] Eindhoven
Onderzoek verdachte:
Op zaterdag 18 juni 2016 omstreeks 05.30 uur werd de genoemde verdachte door ons verbalisanten onderzocht. Wij zagen dat de verdachte in een ophoud cel was geplaatst en dat hij geboeid was met de handen op de rug. Verder zagen wij dat de verdachte gekleed was in een lichtblauw spijker jasje, grijze trainingsbroek merk Adidas, zwart shirt en zwarte sokken met om zijn handen papieren zakken (foto 1 t/m 4). Op ons verzoek werden de handboeien en papieren zakken verwijderd. Ook zagen wij dat de verdachte een verwonding aan zijn middenvinger rechter hand had (foto 5 en 6). Om de verwonding te laten beoordelen/verzorgen werd door ons een beroep gedaan op een forensisch arts.
In afwachting van de arts werden de handen van de verdachte op zaterdag 19 juni 2016 (
het hof begrijpt: 18 juni 2016) door mij, [verbalisant 5] , bemonsterd. Bij het bemonsteren van de handen zag ik dat er op de bovenzijde van de middelvinger, rechter hand, een verwonding was. Ik zag dat de verwonding nabij de nagelriem was en een grootte had van ongeveer 4x4 millimeter (foto 7 en 8).
Op zaterdag 18 juni 2016, te 06.25 uur werden de wijs- en ringvinger van de rechterhand door mij, [verbalisant 5] , bemonsterd op de aanwezigheid van humaan biologische sporen. De bemonstering werd vervolgens veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN AAJC2264NL.
Biologische sporen
Spoornummer: PL2100-2016136152-52249
SIN: AAJC2264NL
Wijze veiligstellen: Wattenstaafje
Tijdstip veiligstellen: 18 juni 2016 te 06:25 uur
Plaats veiligstellen: Bemonstering ring- en wijsvinger rechterhand
6. Het proces-verbaal van afname DNA celmateriaal door opsporingsambtenaar d.d. 20 juni 2016 (pg. 254 politiedossier, map 1), voor zover inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 7]:
Op 20 juni 2016, is door mij, verbalisant, op de door het Ministerie van Veiligheid en Justitie voorgeschreven wijze en met de voorgeschreven hulpmiddelen:
Wangslijmvlies afgenomen van betrokkene:
Achternaam: [aangeefster 3]
Voornamen: [aangeefster 3]
Geboren: [geboortedatum aangeefster 3]
Geboorteplaats: Helmond in Nederland
Het afgenomen celmateriaal werd op de voorgeschreven wijze verpakt, gewaarmerkt en verzegeld.
7. Het proces-verbaal van waarnemer afname celmateriaal d.d. 20 juni 2016 (pg. 253 politiedossier, map 1), voor zover inhoudende als
relaas [verbalisant 8]:
In mijn aanwezigheid werd op 20 juni 2016 door de [opsporingsambtenaar] , van de donor, met haar schriftelijke toestemming,
Achternaam: [aangeefster 3]
Voornamen: [aangeefster 3]
Geboren: [geboortedatum aangeefster 3]
Geboorteplaats: Helmond in Nederland
Wangslijmvlies afgenomen.
Het afgenomen celmateriaal is door mij, [verbalisant 8] , in beslag genomen. Het celmateriaal is op de voorgeschreven wijze verpakt en voorzien van een identiteitszegel. Op dit identiteitszegel is de naam en geboortedatum van de donor aangebracht. Een identiek identiteitszegel is op dit proces-verbaal aangebracht. (…).
[identiteitszegel]
RABK2751NL
Voornaam: [aangeefster 3]
Achternaam: [aangeefster 3]
Geboortedatum: [geboortedatum aangeefster 3]
8. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 18 augustus 2016, nummer 2016.07.25.206 (aanvraag 001), opgemaakt door de beëdigd deskundige dr. S. van Soest NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (pg. 255-257 politiedossier, map 1), voor zover inhoudende als
relaas van rapporteur:

Onderzoek naar biologische sporen

De bemonsteringen AAJC2264NL en AAJC2289NL zijn onderzocht op de aanwezigheid van speeksel en bloed. Hierbij is in beide bemonsteringen bloed aangetroffen, en is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel in beide bemonsteringen.

DNA-onderzoek

Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAJC2264NL#01 bemonstering (ring en wijsvinger rechterhand)
RABK2751NL Referentiemonster wangslijmvlies van het slachtoffer [aangeefster 3] (geboren op [geboortedatum aangeefster 3] )

Resultaten, interpretatie en conclusie

Van het referentiemonster van het slachtoffer [aangeefster 3] RABK2751NL is een DNA- profiel verkregen. Dit DNA-profiel en het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] RAAP4876NL (geboren op 15 december 1970) zijn betrokken bij het vergelijkend DNA onderzoek.
9. Het rapport ‘Aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van een aangifte zedenmisdrijf gepleegd in Boekel op 18 juni 2016 van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 8 november 2016, nummer 2016.07.25.206 (aanvraag 003), opgemaakt door de beëdigd deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, dr. S. van Soest, voor zover inhoudende als
relaas van rapporteur:

DNA-onderzoek

De bemonstering AAJC2264NL#01 (ring en wijsvinger rechterhand) is onderworpen aan een aanvullend DNA-onderzoek. Op grond van het eerste resultaat van het standaard DNA onderzoek is het standaard DNA-onderzoek aan deze bemonstering herhaald om de reproduceerbaarheid van de DNA-nevenkenmerken te onderzoeken.

Resultaten, interpretatie en conclusie

Het DNA-profiel van het slachtoffer T. [aangeefster 3] RABK2751NL (geboren op [geboortedatum aangeefster 3] ) en het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] RAAP4876NL (geboren op [geboortedag] 1970) zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
In Tabel 1 staat vermeld van wie het celmateriaal op grond van het vergelijkend DNA
onderzoek afkomstig kan zijn.
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel/celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAJC2264NL#01
DNA-mengprofiel;
Afgeleid DNA-hoofdprofiel
- [verdachte]
DNA-nevenkenmerken
- [aangeefster 3]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
Zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek’

Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek

Ten behoeve van het berekenen van de ordegrootte van de bewijskracht (…) van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [aangeefster 3] RABK2751NL en het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAJC2264NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
1. de bemonstering AAJC2264NL#01 bevat celmateriaal van twee personen;
2. omdat het een bemonstering is van vingers van [verdachte] , en vanwege de match met het DNA-profiel van [verdachte] RAAP4876NL wordt aangenomen dat de bemonstering
celmateriaal bevat van [verdachte] zelf;
3. de personen die celmateriaal hebben bijgedragen aan deze bemonstering zijn niet aan
elkaar verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
hypothese I:
De bemonstering bevat celmateriaal van [verdachte] en [aangeefster 3] .
hypothese II:
De bemonstering bevat celmateriaal van [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
De bevindingen van vergelijkend DNA-onderzoek zijn
ten minste 1 miljard keer waarschijnlijkerals hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
10. Het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 13 juli 2016 (pg. 73-88 politiedossier, map 2), voor zover inhoudende als
relaas [verbalisant 9] en [verbalisant 10]:

Onderzoekslocatie

Het onderzoek is verricht op een openbare weg/-water (weg) genaamd weg Arendnest, nabij [adres 2] , te 5427 LB Boekel. Tevens werd aangever [aangeefster 3] onderzocht.

Omschrijving onderzoekslocatie

PD2
Aan de hand van de verklaring van aangever [aangeefster 3] werd in een zijweg nabij PD1, de plaats gevonden waar vermoedelijk het voertuig van de aanvaller had gestaan.
De plaats in de zijweg werd door ons benoemd als PD2.
Deze zijweg van de openbare weg Arendnest, welke is omschreven als PD1, is eveneens Arendnest genaamd, maar via deze weg zijn de oneven [adressen] te bereiken. PD2 werd door ons op ongeveer 25 meter vanaf het kruisingsvlak in de Oostelijke berm van de zijweg aangetroffen. (De afstand vanaf PD1 tot dit kruisingsvlak is ongeveer 40 meter). De zijweg Arendnest bestaat ter plaatse uit een rijbaan en twee grasbermen aan weerszijden. Aan de Westelijke zijde grenst de grasberm aan de heg van perceel [adres 3] . Aan de Oostelijke zijde grenst de grasberm ter plaatse aan een weiland.

Onderzoek plaats delict

Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en waargenomen.

PD2

Wij zagen aan de rijsporen op de rijbaan en in het gras van de berm, dat daar een auto was gedraaid en kennelijk snel was weggereden. Wij zag namelijk in de berm platgereden grasstengels, waaruit wij de rijrichting konden herleiden. Ook zagen wij dat deze auto kennelijk zo snel was weggereden dat daarbij het linker voorwiel, zijn grip op de ondergrond had verloren en was gaan “doorslippen” tot hij een vaste ondergrond in de vorm van het asfalt van de rijbaan bereikte (foto 14). Het doorslippende linker voorwiel had de aarde in de berm omgewoeld en in deze vers omgewoelde aarde zagen wij een deel van de bandafdruk van de linker achterband van deze auto (foto 15). De bandafdruk van het linker achterwiel werd daar door ons veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN: AAGR4587NL.

Band spoor

Spoornummer: PL2100-2016136152-52284
SIN: AAGR4587NL
Wijze veiligstellen: Gips
Tijdstip veiligstellen: 18 juni 2016 te 08:00 uur
Plaats veiligstellen: PD2. Berm arendsnest [adressen] .
11. Het proces-verbaal bandspoor vergelijkend onderzoek d.d. 6 oktober 2016 (pg. 193-200 politiedossier, map 2), voor zover inhoudende als
relaas [verbalisant 11] en [verbalisant 12]:
Op 20 juni 2016, ontvingen wij, [verbalisant 11] en [verbalisant 12] , van [inspecteur] , Operationeel Specialist A, werkzaam bij de Forensische Opsporing politie Eenheid Oost-Brabant, het verzoek om een vergelijkend bandsporenonderzoek uit te voeren betreffende:
[1] een afgevormd indrukspoor van een autoband voorzien van het (S)poor (I)dentificatie (N)ummer: AAGR4587NL en
[2] linker achterband van een personenauto merk Audi, [kenteken] , type A4, gewaarmerkt SIN: AAJH5798NL.

INFORMATIE INDRUKSPOOR

Door de forensische onderzoekers [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , beiden brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant werd op 18 juni 2016 op de openbare weg Arendnest te Boekel, een forensisch technisch onderzoek ingesteld naar aanleiding van een zedenmisdrijf.
Tijdens dit onderzoek werd door hen een indrukspoor van een autoband aangetroffen en veiliggesteld. Dit indrukspoor, spoor [1], werd door hen gewaarmerkt met het SIN: AAGR4587NL.
Door genoemde onderzoekers werd gesteld dat genoemd indrukspoor [1], gelet op het sporenbeeld ter plaatse, door een linker achterband van een auto, in voorwaartse richting rijdende, zou moeten zijn veroorzaakt.

INFORMATIE PERSONENAUTO

Voor meer bijzonderheden met betrekking tot het aantreffen en de inbeslagname van de personenauto, merk Audi, voorzien van de kentekenplaten [kenteken] , type A4, gewaarmerkt SIN: AAJH5798NL, verwijzen wij, verbalisanten, naar de processen-verbaal in het dossier.

AANVANG ONDERZOEK

Op 21 juni 2016 startten wij, van Beers en van der Heijden, het vergelijkend bandsporenonderzoek, waarbij het volgende is waargenomen, verricht en bevonden.

Spoor [1]

Spoor [1] is een door middel van gips afgevormd indrukspoor van een autoband. De afvorming heeft een lengte van ongeveer 149 cm. In het spoor [1] is een profiel zichtbaar bestaande uit 2 rechte hoofd groeven in de lengterichting van het spoor. Dwars op de lengterichting van het spoor zijn onder verschillende hoeken, groeven zichtbaar. Deze groeven lopen geheel dan wel deels door van het in het spoor zichtbare loopvlak van een autoband waarbij de rechte hoofdgroeven worden doorkruist. Hierdoor ontstaat een patroon van rechthoeken en veelhoeken die verschillend in vorm en afmetingen zijn.
In het spoor [1] is een slijtage-indicator zichtbaar. In het indrukspoor bevinden zich onregelmatigheden.

Autoband [2]

In de onderzoeksruimte van het bureau F.O. te Eindhoven stond de in dit proces-verbaal eerder genoemde personenauto, Audi, voorzien van de kentekenplaten [kenteken] .
Wij zagen dat op deze personenautoauto vier banden waren gemonteerd van het merk Pirelli, type Winter 190 Snowcontrol 3, maat 195/65 R15. De banden zijn zogeheten “winterbanden” gelet op de aanduiding “M+S” en het sneeuwvlok logo in opdruk zichtbaar op de wang van de banden.
De vier banden tonen een eenduidig profiel.
De vier banden bevonden zich in een goede staat van onderhoud en het loopvlak van de banden hadden meer dan voldoende profiel.
Gelet op de bevindingen van de forensische onderzoekers Schol en Broekmeulen, namelijk dat indrukspoor [1] door een linker achterband zou moeten zijn veroorzaakt, werd door ons het linker achterwiel voor verder onderzoek gedemonteerd.
Het profiel van de linker achterband [2] wordt gevormd door een langsprofiel en een dwarsprofiel (gecombineerd profiel). Het langsprofiel wordt gevormd door 2 hoofdgroeven, lopende in de lengterichting van het loopvlak van de band.
Het dwarsprofiel wordt gevormd door groeven die onder verschillende hoeken geheel dan wel gedeeltelijk dwars over het loopvlak van de band van het bandoppervlak lopen en de hoofdgroeven doorkruisen. Hierdoor ontstaat een patroon bestaande uit recht- en veelhoeken verschillend in vorm en afmetingen.
Op het loopvlak van de band zijn slijtage-indicatoren zichtbaar die gelijkmatig over het loopvlak zijn verdeeld.
De indicatoren bevinden zich in de middelste rij blokken en waren te herkennen aan het opschrift “SWI”.
Wij zagen dat het profiel op het loopvlak van de linker achterband [2] soortgelijk was aan het profiel, weergegeven door het afgevormd indrukspoor [1].
De band toonde over de gehele band verschijnselen van matige slijtage, veroorzaakt door het gebruik.
In het profiel van de band bevonden zich door het gebruik ontstane beschadigingen.
Tevens waren in het loopvlak van de band enkele steentjes zichtbaar tussen en in de profielblokken. De steentjes vervormen de ruimtes tussen en in de profielblokken.
Ten gevolge van de beschadigingen in het loopvlak van de linker achterband [2] kunnen de hiermee veroorzaakte sporen als karakteristiek voor deze autoband worden beschouwd.

RESULTAAT ONDERZOEK

De afmetingen van profielblokken, zichtbaar in de afvorming van het spoor [1] en de afmetingen van de profielblokken van de linker achterband [2], werden vastgesteld en vastgelegd.
Aan de hand van de unieke onregelmatige volgorde van de diverse afmetingen van de profielblokken van een dergelijk type autoband werd het gebied van het loopvlak van de autoband [2] bepaald, dat mogelijk het bandindrukspoor [1] had veroorzaakt.
Tijdens een vergelijkend onderzoek tussen het afgevormde bandindrukspoor [1] en het hierboven genoemde gebied van het loopvlak van de autoband [2] was gebleken dat:
  • het profiel overeenkomt;
  • de afmetingen praktisch overeenkomen.
Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen.
Conclusie: Op grond van het vergelijkend bandspooronderzoek concluderen wij, [verbalisant 11] en [verbalisant 12] , dat het indrukspoor [1] is veroorzaakt met een autoband, soortgelijk aan de linkerachterband [2].
12. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 4 oktober 2017, voor zover inhoudende als
verklaring van de verdachte:
Ik leen mijn auto nooit uit.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 3 A
Op 18 juni 2016 vond omstreeks 02:55 uur in Boekel een incident plaats waarbij een jonge vrouw, [aangeefster 3] , door een man met een auto werd aangevallen. De donkergekleurde man kwam vanachter een boom tevoorschijn en trapte tegen haar fiets, waardoor zij ten val kwam. De vrouw beet de man tijdens een worsteling in de vingers. De man reed weg in de richting van Handel in een donkere Audi sedan, model 2005.
Op basis van het signalement van de man en de auto alsmede de vermoedelijke verwonding aan de vinger(s) werd door surveillerende teams van de politie in de omgeving uitgezien naar de betrokken persoon. Verdachte werd korte tijd later, rijdend in een donkerkleurige, op zijn naam gestelde Audi staande gehouden in Sint Anthonis. Hij had aan zijn middelste vinger een klein bloedend wondje. De verdachte is aangehouden en de Audi werd in beslag genomen.
Daderschap van de verdachte
De verdachte heeft zowel bij gelegenheid van zijn verhoren bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg ontkend dat hij bij de hem onder 2B, 3A en 3B ten laste gelegde feiten betrokken is geweest. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet degene is die de aangeefsters [aangeefster 2] en [aangeefster 3] als hun belager beschrijven, maar dat de politie hem als dader heeft aangewezen en dat de politie daarvoor zelf bewijs heeft gefabriceerd.
Het hof stelt vast dat verdachte door de rechtbank Oost-Brabant is veroordeeld, onder andere wegens een poging tot zware mishandeling van [aangeefster 2] op 18 juni 2016 te Eindhoven (feit 2A). Het appel van verdachte richt zich niet tegen deze veroordeling zodat deze onherroepelijk is. Daarmee staat het daderschap van verdachte voor dit feit in rechte vast.
Met betrekking tot de bewezenverklaarde mishandeling van [aangeefster 3] (feit 3 A subsidiair) overweegt het hof als volgt.
Samengevat komen de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen er op neer dat [aangeefster 3] heeft verklaard haar belager in de vingers te hebben gebeten terwijl uit de bemonstering van de ring- en wijsvinger van verdachte een DNA-mengprofiel is verkregen waarin naast DNA van verdachte eveneens celmateriaal van [aangeefster 3] is aangetroffen terwijl aan de middelvinger van verdachte een verwonding is waargenomen. Daarnaast voldoet de auto van verdachte aan het opgegeven signalement, is er in de nabijheid van de plaats van het delict een bandenspoor aangetroffen dat is veroorzaakt met een band soortgelijk als een band aanwezig op het voertuig van verdachte terwijl verdachte heeft aangegeven zijn auto nooit uit te lenen.
Op grond van deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof ook het daderschap van verdachte met betrekking tot dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Mishandeling van [aangeefster 3]
Aangeefster [aangeefster 3] is door de verdachte van haar fiets getrapt en geduwd en is ten gevolge daarvan gevallen, waarbij zij gras en zand in haar mond kreeg. De verdachte heeft haar bij haar schouder gepakt en op de grond proberen te houden.
Aangeefster heeft niet verklaard over eventueel bekomen pijn en/of opgelopen letsel.
Het hof is evenwel van oordeel dat naar algemene ervaringsregels het van de fiets af worden getrapt en op de grond vallen zodanig dat er gras en zand in de mond terecht komt, minst genomen pijn moet hebben veroorzaakt althans dat bij aangeefster een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam teweeg moet zijn gebracht. Dat geldt evenzeer ten aanzien van het op de grond duwen en vasthouden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 3 A subsidiair verklaarde levert op:
Mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft aangeefster [aangeefster 3] van achter een boom aangevallen en tegen haar fiets getrapt en haar bij haar schouder van haar fiets geduwd, ten gevolge waarvan zij is gevallen. Na haar val heeft de verdachte [aangeefster 3] op haar buik tegen de grond proberen te houden, terwijl [aangeefster 3] constant heeft gegild, zo hard als zij kon. Verdachte heeft [aangeefster 3] toen vastgehouden bij haar schouders en heeft hierna drie vingers in de mond van het slachtoffer gestopt. [aangeefster 3] heeft met volle kracht op de vingers van de verdachte gebeten, waarna hij zijn vingers uit haar mond heeft gehaald. De verdachte heeft [aangeefster 3] nog steeds vastgehouden en geprobeerd haar op de plek te houden. Slachtoffer [aangeefster 3] is toen gaan schoppen en slaan om de verdachte van haar af te houden, waarna de verdachte is weggerend.
Het gebeuren moet voor de aangeefster bijzonder vernederend en beangstigend zijn geweest. Door het bewezen verklaarde handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffer op ernstige wijze geschonden. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van delicten als de onderhavige langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. De verdachte heeft zich kennelijk geen rekenschap gegeven van de belangen van het slachtoffer.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 november 2018 en zijn overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Nu het hoger beroep in deze zaak is beperkt tot de gegeven vrijspraken onder 2B en 3A en 3B en de daarmee verband houdende beslissing ten aanzien van de benadeelde partij [aangeefster 3] , heeft het vonnis van de rechtbank kracht van gewijsde verkregen voorzover de verdachte daarbij is veroordeeld. Nu het hof tot een veroordeling komt ter zake van de aan zijn oordeel onderworpen feit onder 3A dient het hof toepassing te geven aan artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het triple onderzoek Pro Justitia d.d. 19 september 2016, opgemaakt door M.M.F. van Casteren, GZ-psycholoog, A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, en G.H. Stotijn, forensisch milieu-onderzoeker en het multidisciplinaire onderzoek Pro Justitia van het Pieter Baan Centrum, opgesteld door J. Vreugdenhil, psychiater en A.T. Spangenberg, klinisch psycholoog, d.d. 24 april 2017.
In het triple onderzoek Pro Justitia van 19 september 2016 valt als conclusie te lezen dat verdachte weliswaar heeft meegewerkt aan het onderzoek, maar dat door de gesloten en sociaal wenselijke opstelling van verdachte weinig zicht is verkregen op de aan- of afwezigheid van psychiatrische problematiek in engere zin en/of persoonlijkheidsproblematiek. Geadviseerd wordt tot een klinische observatie bij het Pieter Baan Centrum. Verdachte is vervolgens voor onderzoek in het Pieter Baan Centrum opgenomen. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum van 24 april 2017 blijkt dat verdachte consequent heeft geweigerd aan een onderzoek naar zijn geestvermogens mee te werken. De deskundigen zijn, gelet op deze weigering, niet in staat antwoord te geven op de vraag of verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en daarom tevens niet over de vraag naar de aanwezigheid van risico op recidive.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf gelet op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van mishandeling. Gelet echter op de bijzondere ernst van het feit, zoals daarvan blijkt uit het hiervoor overwogene, is het hof van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met de in deze oriëntatiepunten voorgestelde afdoening. Alles overziende is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.679,98, bestaande uit een bedrag van
€ 729,98 aan geleden materiële schade en een bedrag van € 950,00 ter zake van geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit. De benadeelde partij heeft voorts in eerste aanleg vergoeding van de proceskosten à € 41,60 gevorderd. De benadeelde partij is in de vordering, bij het vonnis waarvan beroep, niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering en heeft daarnaast in hoger beroep eveneens vergoeding van gemaakte proceskosten gevorderd à € 20,80.
De vordering is door de verdediging inhoudelijk niet betwist.
Hoewel het hof komt tot bewezenverklaring van mishandeling en niet tot bewezenverklaring van poging tot verkrachting van [aangeefster 3] , rechtvaardigen de omstandigheden waaronder de mishandeling heeft plaatsgevonden de gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij [aangeefster 3] als gevolg van verdachtes onder 3A subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.679,98, bestaande uit een bedrag van € 729,98 aan geleden materiële schade en een bedrag van
€ 950,00 ter zake van geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2016. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof acht de proceskosten à € 62,40 – als gevorderd door de benadeelde partij – in hoger beroep (groot € 20,80) alsmede de proceskosten in eerste aanleg (groot € 41,60) toewijsbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangeefster 3] is toegebracht tot een bedrag van € 1.679,98. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 26 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 A subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 3] ter zake van het onder 3 A subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.679,98 (duizend zeshonderdnegenenzeventig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 729,98 (zevenhonderdnegenentwintig euro en achtennegentig cent) materiële schade en€ 950,00 (negenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 62,40 (tweeënzestig euro en veertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster 3] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.679,98 (duizend zeshonderdnegenenzeventig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 729,98 (zevenhonderdnegenentwintig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 950,00 (negenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
26 (zesentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 juni 2016.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.P. Schleijpen, griffier,
en op 27 februari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.