6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Onderwerp van het geschil is het paard genaamd [paard] , verder te noemen “het paard”, geboren in 2009.
In mei 2015 heeft [appellante] het paard via een advertentie op Facebook te koop aangeboden. In deze advertentie staat onder meer: “quater ruin te koop hij is 7 jaar oud super braaf buiten Geënt ontwormd braaf bij smid gaat makkelijk de trailer op geen stal gebreken braaf in de omgang. Is alleen recreatief gereden.” [geïntimeerde] heeft hiervan kennis genomen en op 20 mei 2015 heeft zij het paard samen met haar twaalfjarige dochter bezichtigd en hebben zij en haar dochter een proefrit gereden op het paard. [geïntimeerde] heeft vervolgens het paard, een zadel en andere spullen meegenomen en hiervoor respectievelijk € 2.500,= en € 500,= betaald.
Op 22 mei 2015 is het paard kreupel gaan lopen. [geïntimeerde] heeft op 22 mei 2015 via Facebook aan [appellante] gevraagd of het paard geen gebreken heeft, waarop [appellante] vrijwel meteen liet weten dat het paard geen gebreken heeft.
Op 26 mei 2015 heeft [geïntimeerde] een dierenarts ( [dierenarts 1] ) van [dierenklinieken] Dierenklinieken laten komen om het paard (klinisch) te keuren. Deze heeft de keuring niet voltooid, omdat hij constateerde dat het paard rechtsvoor kreupel was en de achterbenen wat volle kogels lieten zien. Het advies van de dierenarts luidde om het paard twee weken rust te geven en daarna de keuring te hervatten. [geïntimeerde] heeft [appellante] hiervan nog die dag op de hoogte gesteld en heeft het advies van de dierenarts opgevolgd.
Op 27 mei 2015 is het paard behandeld door de hoefsmid.
Op 28 mei 2015 is het paard bekeken door een paardentandarts, die vele haken en dominante riggels in de mond van het paard verhelpt.
Op 1 juni 2015 is het paard ziek geworden. [geïntimeerde] heeft haar dierenarts laten komen, die het paard medicijnen heeft gegeven. In de periode van 3 tot en met 10 juni 2015 heeft de dierenarts het paard nog zes maal bekeken. In die periode heeft [geïntimeerde] [appellante] via Facebook benaderd over de problemen met het paard. Zo heeft [geïntimeerde] op 5 juni 2015 aan [appellante] foto’s van de mond van het paard toegestuurd, waarop [appellante] heeft antwoord dat zijn gebit altijd om het half jaar is gecontroleerd en dat zij dit (hof: kennelijk doelt zij op de haken en riggels) niet snapt. Ook heeft zij op 5 juni 2015 op facebook aan [geïntimeerde] geschreven: “ [paard] is bij ons nooit ziek geweest ik zou het niet weten wat ik nog meer moet vertellen over [paard] , maar je praat nu over een virus dat [paard] heeft”.
Op 11 juni 2015 heeft [geïntimeerde] op advies van de dierenarts het paard laten inslapen, na hierover tevoren contact te hebben gehad met [appellante] .
Op 12 juni 2015 is in de universiteitskliniek te [plaats 1] een autopsie uitgevoerd op het paard, waarvan een rapport is opgemaakt.
Bij brief van 15 juni 2015 heeft mevrouw [fokster] , de fokster van het paard, aan [geïntimeerde] over het paard het volgende verklaard: “dat [paard] , geboren [geboortedatum] -2009, met 2-jarige leeftijd is gediagnos(tic)eerd alsmede met hoefkatrol 3 in de kliniek van [onderneming] met een klinische keuring om als sportpaard verkocht te worden, door de hoefkatrol 3 is hij als sportpaard afgekeurd. De keuring was in 2011. In 2013 heb ik het paard kosteloos overgedragen aan mevr. [appellante] te [plaats 2] zodat deze als recreatie paard zou worden gebruikt nadat ik mev. [appellante] zijn hoefkatrol fase 3 had medegedeeld en hij niet als sportpaard gebruikt zo(u) worden.”
Bij brief van 26 juni 2015 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] [appellante] aansprakelijk gesteld voor de gemaakte kosten ter verzorging en bewaring van het paard en is [appellante] gesommeerd om die kosten, het aankoopbedrag voor het paard en het aankoopbedrag voor het zadel en de toebehoren aan [geïntimeerde] terug te betalen. [appellante] heeft aan die sommatie geen gehoor gegeven.
6.2.1.Bij inleidende dagvaarding van 11 september 2015 heeft [geïntimeerde] [derde] , h.o.d.n. [handelsnaam] , en [appellante] in rechte betrokken en gevorderd, zakelijk weergegeven, (primair) een verklaring voor recht dat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, dan wel (subsidiair) dat deze overeenkomst is ontbonden dan wel (meer subsidiair) is vernietigd, alles met veroordeling van [appellante] tot terugbetaling van hetgeen [geïntimeerde] aan [appellante] heeft betaald en met vergoeding van de gemaakte kosten en geleden schade tot een bedrag van € 3.935,42.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, primair ten grondslag gelegd dat de koopovereenkomst met [appellante] c.s. was aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat het paard na keuring (klinisch) goedgekeurd zou worden. Een dergelijke goedkeuring is nimmer verkregen. Subsidiair stelt [geïntimeerde] dat zij de koopovereenkomst bij brief van 26 juni 2015 heeft ontbonden vanwege een tekortschieten in de nakoming van haar (verkopers)verplichtingen door [appellante] c.s., die immers een paard had geleverd dat niet voldeed aan de overeenkomst (non-conformiteit). Meer subsidiair voert [geïntimeerde] aan dat de koopovereenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen, omdat [appellante] c.s. heeft gezwegen over de gebreken en [geïntimeerde] bij een juiste voorstelling van zaken niet tot aankoop van het paard zou zijn overgegaan.
6.2.3.[appellante] c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.In het vonnis van 17 maart 2016 heeft de kantonrechter de vordering jegens [derde] afgewezen, omdat, kort samengevat, voldoende is komen vast te staan dat hij geen partij was bij de onderhavige koopovereenkomst. Ten aanzien van [appellante] heeft de kantonrechter – voor zover in dit hoger beroep relevant – overwogen dat op grond van de verklaring die [appellante] ter comparitie heeft afgelegd voldoende is komen vast te staan dat partijen een voorwaardelijke koopovereenkomst met elkaar hebben gesloten ten aanzien van het paard en het zadel, waarbij de voorwaarde verband hield met de goedkeuring danwel afkeuring van het paard, dat aannemelijk is dat het paard bij voortzetting van de keuring zou zijn afgekeurd, dat verder niet relevant is of sprake is geweest van een opschortende of ontbindende voorwaarde omdat ingeval van een opschortende voorwaarde de voorwaarde niet is vervuld en de koopprijzen op grond van artikel 6:25 jo artikel 6:203 BW moeten worden terugbetaald en bij een ontbindende voorwaarde de voorwaarde wel is vervuld en de koopprijzen moeten worden terugbetaald op grond van artikel 6:24 BW, dat de primair gevorderde verklaring voor recht daarom moet worden afgewezen, maar primaire vordering sub 2 inzake de verkoopprijzen van het paard en het zadel toewijsbaar zijn. De gevorderde vergoeding van kosten voor verzorging van het paard is toewijsbaar geoordeeld, omdat daartegen volgens de kantonrechter geen – voldoende – afzonderlijk verweer was gevoerd. Op grond hiervan heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 2.500,=, € 500,= en € 3.935,42, vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.935,42 vanaf 11 september 2015 tot de dag van algehele voldoening. Voorts is [appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 873,34 wegens buitengerechtelijke incassokosten, een bedrag van € 815,19 wegens proceskosten en – voorwaardelijk – tot betaling van € 100,= wegens nakosten.
6.3.1.Het hof merkt op dat het hoger beroep enkel is ingesteld door [appellante] , gedaagde sub 2 in eerste aanleg. [geïntimeerde] heeft niet (incidenteel) geappelleerd tegen de beslissing in eerste aanleg om haar vorderingen, voor zover gericht tegen [derde] , af te wijzen. Het hoger beroep strekt dus niet tot vernietiging van het vonnis, voor zover gewezen tegen [derde] , gedaagde sub 1 in eerste aanleg. [geïntimeerde] heeft evenmin (incidenteel) geappelleerd tegen de afwijzing van de door haar onder 1 primair gevorderde verklaring van recht. Deze vordering is in dit hoger beroep derhalve niet meer aan de orde.
6.3.2.[appellante] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] . Grief 1 luidt dat de kantonrechter ten onrechte [appellante] in het ongelijk heeft gesteld. Met deze grief beoogt [appellante] het geschil in volle omvang aan de beoordeling van het hof voor te leggen. Het hof merkt dienaangaande op dat het slechts geschilpunten beoordeelt die door middel van een – ook voor de wederpartij voldoende duidelijk kenbare – grief aan het hof zijn voorgelegd. Het hof gaat om die reden voorbij aan de opmerking van [appellante] in grief 1 dat zij het geschil in volle omvang aan het hof voor wenst te leggen.
6.4.1.Voor zover [appellante] in de toelichting op grief 1 voor de kern van het geschil verwijst naar grief 2, komt het hof daar hieronder nader op terug. In het vervolg van de toelichting op grief 1 voert [appellante] aan dat zij [geïntimeerde] heeft verteld dat het paard hoefkatrol had, dat het paard recreatief is bereden en dat dat altijd goed was gegaan. Voor de verkoop heeft [appellante] nimmer geconstateerd dat het paard kreupel was en ten tijde van de proefrit en bezichtiging was het ook niet kreupel. Later is [appellante] duidelijk geworden dat [geïntimeerde] het paard wilde gebruiken voor het rijden van rodeo. Van dat voorgenomen bijzonder gebruik is bij de aankoop geen melding gemaakt. Zou dat zijn gedaan, dan had [appellante] [geïntimeerde] medegedeeld dat het paard daarvoor niet geschikt was. Voorts wijst [appellante] in de toelichting op grief 1 op feiten en omstandigheden die kunnen verklaren waarom het paard na aflevering ziek is geworden. Het hof begrijpt uit de toelichting op grief 1 dat [appellante] hiermee bedoelt te betogen dat zij haar verplichtingen als verkoper is nagekomen, omdat het paard dat zij heeft geleverd bij aflevering geen gebreken vertoonde die aan een normaal gebruik, zoals bij het aangaan van de overeenkomst viel te voorzien, in de weg stonden.
6.4.2.Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de koopovereenkomst is aangegaan onder een voorwaarde die verband hield met de goedkeuring dan wel de afkeuring van het paard.
6.4.3.Grief 3 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] gehouden is om de kosten ter verzorging van het paard aan [geïntimeerde] te vergoeden. Volgens [appellante] ontbreekt een wettelijke grondslag voor de aangenomen vergoedingsplicht. [appellante] heeft geen opdracht gegeven tot het inschakelen van de hoefsmid, paardentandarts en dierenartsen.