Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,
3. [appellant 3] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
eerste, tweede, derde en vierde griefkomen in de kern op tegen het verwerpen door de kantonrechter van het beroep op eigen schuld (in de zin van art. 6:101 BW) van de zijde van [betrokkene] . Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
vijfde griefkomt [appellant 1] c.s. op tegen het toegewezen bedrag voor re-integratiekosten. Het gaat hier om tien uur arbeid van medewerkster [salonmanager] , in dienst bij [geïntimeerde] als salonmanager. Zij heeft gedurende tien weken re-integratieoverleg gevoerd met [betrokkene] , het plan van aanpak opgesteld, de administratie rond de re-integratie verricht etc. Volgens [geïntimeerde] heeft zij aan deze taken wekelijks één uur arbeid verricht tegen een uurloon van € 14,28. Volgens [appellant 1] c.s. behoren deze werkzaamheden tot de normale bedrijfsvoering van een salonmanager die belast is met personeelsbeleid. De daarmee samenhangende loonkosten behoren tot de overhead van de onderneming. Aldus heeft [geïntimeerde] geen extra kosten moeten maken voor het re-integreren van [betrokkene] . Gesteld noch gebleken is dat [salonmanager] extra is betaald, de re-integratiewerkzaamheden t.a.v. [betrokkene] vielen binnen haar functieomschrijving, aldus [appellant 1] c.s.
grief 5faalt.