ECLI:NL:GHSHE:2019:655

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
200.250.186_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige dochter [minderjarige 2] is verleend. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Aboukir, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant (de GI) af te wijzen. De GI verzoekt op zijn beurt om het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking in stand te laten. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 januari 2019, waarbij zowel de moeder als de vader en de GI aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming was niet ter zitting verschenen, maar had wel een schriftelijke verklaring ingediend.

De zaak draait om de zorgregeling voor de kinderen van de moeder en de vader, die na hun relatiebreuk zijn overeengekomen dat de kinderen bij de vader zouden wonen. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de situatie bij haar weer veilig is en dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is. De GI daarentegen stelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is vanwege de onzekere situatie en de ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. Het hof oordeelt dat de situatie van de moeder is verbeterd, maar dat de stabiliteit voor de kinderen nog steeds voorop staat. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, omdat de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de vader noodzakelijk blijft in het belang van de kinderen.

De beslissing van het hof is dat de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 augustus 2018 wordt bekrachtigd en het meer of anders verzochte wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 februari 2019
Zaaknummer : 200.250.186/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/336150 / JE RK 18-1045
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Aboukir,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 augustus 2018 gewezen onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, met productie, ingekomen ter griffie op 22 november 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de GI af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, met producties, ingekomen ter griffie op 2 januari 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking in stand te laten.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 13 augustus 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Aboukir;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader.
2.4.1.
De raad is, met voorafgaand bericht, ingekomen op 27 december 2018, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het onderhavige hoger beroep is tegelijk behandeld met het hoger beroep van de moeder tegen de beschikking waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is verlengd (bij het hof geadministreerd onder nummer 200.250.179/01). Op dat beroep, dat tijdens de mondelinge behandeling is ingetrokken, zal bij beschikking van 21 februari 2019 afzonderlijk worden beslist.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ).
De moeder en de vader zijn ook ouders van [minderjarige 1] (2013).
Na het beëindigen van hun relatie zijn de ouders overeengekomen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader is, en het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de moeder. De vader had om het weekend omgang met de kinderen.
3.2.
[minderjarige 2] staat, evenals [minderjarige 1] , sinds 11 oktober 2017 onder toezicht van de GI.
3.3.
Op 14 mei 2018 zijn de ouders overeengekomen dat beide kinderen bij de vader wonen en dat de kinderen drie weekenden achter elkaar bij de moeder verblijven, van vrijdag tot en met zondag, en ieder vierde weekend bij de vader. De vakanties zijn bij helfte verdeeld. De regeling is vastgelegd in een brief van de GI.
Inmiddels zijn de weekenden waarin de kinderen bij de moeder verblijven uitgebreid, in die zin dat de kinderen bij de moeder verblijven donderdag tot en met zondag.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de heer [de vader] , zijnde de ouder niet belast met het gezag, met ingang van 22 augustus 2018 tot uiterlijk 11 augustus 2019.
3.5.
Op 13 september 2018 is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
3.6.
De moeder kan zich met de onder 3.4. genoemde beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aangevoerd. De situatie bij de moeder is weer veilig. De problematische relatie van de moeder, mede waardoor [minderjarige 2] niet bij de moeder kon blijven wonen, is verbroken en zij heeft weer een baan. Een machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige 2] is niet noodzakelijk noch proportioneel. De moeder zal haar medewerking verlenen aan de voorlopig overeengekomen verdeling van de zorg, totdat er een definitieve regeling zal zijn. Dat is ook voor [minderjarige 2] voldoende duidelijk. De moeder wil graag dat de kinderen bij haar komen wonen, althans een co-ouderschapsregeling. De moeder heeft in dit kader een verzoek bij de rechtbank ingediend. De moeder heeft zorgen over de situatie bij de vader, maar de GI doet onvoldoende om die zorgen weg te nemen.
3.8.
De GI heeft in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aangevoerd. De machtiging uithuisplaatsing is verzocht in een turbulente situatie. De ouders zijn tot de afspraak gekomen dat [minderjarige 2] tijdelijk bij de vader woont. [minderjarige 1] verblijft ook bij de vader. Het contact met de moeder is uitgebreid. De kinderen verblijven inmiddels drie keer per maand bij de moeder van donderdagmiddag tot zondagavond. De overdrachten gaan gepaard met stress en onrust. Het is moeilijk om tot definitieve afspraken te komen over de zorgregeling. Bij beide ouders is de situatie goed genoeg. Beide ouders krijgen opvoedondersteuning. Nu het juridische hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de moeder is, zij daar niet hoofdzakelijk verblijft en er strijd is over een definitieve zorgregeling, is een machtiging uithuisplaatsing nodig op grond van artikel 1:265a BW.
3.9.
De vader heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Destijds hebben de ouders samen afgesproken dat de kinderen bij de vader verblijven. De kinderen hebben rust en stabiliteit nodig. De situatie dient voor nu gecontinueerd te worden. Het gaat goed bij de vader en de zorgregeling verloopt goed. Bovendien worden de kinderen gesplitst als [minderjarige 2] bij de moeder zou gaan wonen en dat is niet in hun belang.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de GI machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.12.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
Ten tijde van de beslissing van de rechtbank was de noodzaak tot uithuisplaatsing aanwezig. Er was sprake van een crisissituatie bij de moeder, reden waarom [minderjarige 2] , met instemming van de moeder bij de vader is gaan wonen. Daarna is de situatie geformaliseerd door middel van een uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de vader. Het risico bestond dat de moeder, die toen nog met het eenhoofdig gezag belast was, haar medewerking niet langer aan de plaatsing van [minderjarige 2] bij de vader zou verlenen, terwijl nog bekeken moest worden wat in het belang van de kinderen zou zijn in verband met hun toekomstperspectief.
De situatie is inmiddels gewijzigd. De problematische relatie die de moeder had is verbroken en zij heeft een baan. Niet in geschil is dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 2] (en [minderjarige 1] ). Bij beide ouders is de situatie op dit moment goed genoeg, zij het dat beiden ondersteund worden bij de opvoeding, en er loopt inmiddels een uitgebreide contactregeling tussen de moeder en de kinderen. De juridische positie van de vader is veranderd, omdat hij inmiddels ook belast is met het gezag over [minderjarige 2] .
[minderjarige 2] , en ook [minderjarige 1] , heeft veel meegemaakt en beide kinderen hebben belang bij een stabiele situatie. Met de GI acht het hof het noodzakelijk de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] te handhaven vanwege de stabiliserende werking die hiervan uitgaat en het feit dat de situatie nog niet is uitgekristalliseerd. Immers, het vertrouwen tussen de vader en de moeder is ernstig beschadigd. Bovendien denken zij allebei anders over de definitieve zorgregeling. De moeder zou graag terug willen naar de oude situatie; een weekendregeling tussen de vader en de kinderen. De vader sluit een co-ouderschapsregeling niet uit. De moeder heeft een gerechtelijke procedure gestart in dit kader. Verder maakt de moeder zich zorgen over de situatie bij de vader thuis. Daarvoor is aandacht van de GI en beide ouders krijgen opvoedondersteuning thuis. Verder speelt nog mee dat de moeder een nieuwe partner heeft waarmee zij voornemens is te gaan samenwonen en het nog onduidelijk is hoe die situatie zich zal ontwikkelen. Onder die omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is het middels een uithuisplaatsing ondersteund verblijf van [minderjarige 2] bij vader thans nog steeds noodzakelijk in het belang van [minderjarige 2] .
3.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 augustus 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken door C.A.R.M. van Leuven op 21 februari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.