ECLI:NL:GHSHE:2019:605

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
200.241.743_01 en 200.241.743_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor aanvraag paspoort minderjarige op basis van artikel 34 Paspoortwet

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2018. De vader verzoekt om vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor zijn minderjarige dochter, omdat de moeder, met wie hij gezamenlijk gezag uitoefent, haar toestemming weigert. De vader stelt dat het paspoort noodzakelijk is voor de inschrijving bij de gemeente in Spanje, toegang tot medische zorg en deelname aan schoolreizen. De moeder betwist de noodzaak van een paspoort en stelt dat een identiteitskaart voldoende is voor reizen binnen Europa. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om het verzoek van de vader toe te wijzen, omdat het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof overweegt dat de minderjarige, die binnenkort 16 jaar wordt, belang heeft bij een paspoort om deel te nemen aan schoolactiviteiten en zich te kunnen ontplooien. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en verleent vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor de minderjarige, waarbij het belang van de minderjarige zwaarder weegt dan de bezwaren van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 februari 2019
Zaaknummers: 200.241.743/01 en 200.241.743/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/331405 / FA RK 18-1005PAS_KR
in de zaken in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] , Spanje,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.G.M. Hilkens,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2018.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.241.743/01
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juni 2018, heeft, naar het hof begrijpt, de vader het hof verzocht voormelde beschikking,
voor zover het betreft de beslissing ten aanzien van het verzoek van de vader tot vervangende toestemming ex artikel 34 tweede lid van de Paspoortwet, te vernietigen en opnieuw rechtdoende hem vervangende toestemming te verlenen voor het aanvragen van een paspoort voor de nader te noemen minderjarige [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 september 2018, heeft de moeder het hof verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep althans zijn verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond.
In de zaak met zaaknummer 200.241.743/02
2.3.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juli 2018, heeft de vader het hof verzocht, uitvoerbaar bij voorraad:
- op grond van artikel 34 Paspoortwet vervangende toestemming te verlenen – welke toestemming die van de moeder vervangt – zodat een geldig paspoort voor [minderjarige] kan worden aangevraagd in afwachting van de beschikking in de bodemzaak;
- enkel en alleen voor zover het hof overweegt het primair verzochte af te wijzen, vervangende toestemming te verlenen – welke toestemming die van de moeder vervangt – en daaraan conform artikel 34 lid 5 Paspoortwet de voorwaarde te stellen dat de territoriale geldigheid van het paspoort wordt beperkt tot binnen Europa totdat in de bodemzaak beschikking is gewezen.
2.4.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 september 2018, heeft de moeder het hof verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen.
2.5.
De zaken met zaaknummers 200.241.743/01 en 200.241.743/02 zijn gelijktijdig door het hof op zitting behandeld.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Hilkens;
-de moeder, bijgestaan door mr. Van der Vegt-Boshouwers;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.6.1.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is
recentbuiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.7.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlage(n) van de advocaat van de vader d.d. 27 november 2018;
- de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 september 2018 in de zaak met nummer C/01/331405 / FA RK 18-1005.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn op 20 april 2002 te Heerlen met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
De vader en de moeder hebben gezamenlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij de beschikking van 7 december 2017 heeft de rechtbank Den Haag tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben, [minderjarige] eens in de zes weken van vrijdag uit school tot en met zondag 20:00 uur bij de moeder zal zijn, waarbij geldt dat de moeder hiertoe naar Spanje zal afreizen.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader - om een verklaring ex artikel 34 tweede lid van de Paspoortwet af te geven en aldus vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een paspoort/ Nederlandse identiteitskaart aan te vragen voor [minderjarige] - afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
In de zaak met zaaknummer 200.241.743/01
3.5.
De vader voert in zijn beroepschrift - kort samengevat - aan dat [minderjarige] dringend een paspoort nodig heeft en dat de rechtbank ten onrechte zijn inleidend verzoek heeft afgewezen zonder dat een gedegen inzichtelijke belangenafweging is gemaakt waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat.
Voor [minderjarige] is een paspoort noodzakelijk voor onder meer:
- de inschrijving bij de gemeente waar zij in Spanje woont maar tot op heden niet ingeschreven kon worden,
- toegang tot de medische gezondheidszorg in Spanje en
- deel te kunnen nemen aan buitenlandse schoolreizen, ook buiten Europa, die door haar (internationale) school worden georganiseerd en die in het belang zijn van haar internationale ontwikkeling en verdere opleiding.
De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat vervangende toestemming voor de afgifte van een paspoort wordt verleend.
3.6.
De moeder betwist in haar verweerschrift - kort samengevat - de noodzaak voor het geven van vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort. [minderjarige] kan immers ook met een identiteitskaart binnen Europa reizen en zich daarmee identificeren; een paspoort is daarvoor niet nodig. Voor zover het hof een paspoort al noodzakelijk acht, verzoekt de moeder het hof om de territoriale werking daarvan te beperken.
Volgens de moeder bestaat er in Spanje geen belemmering om een Nederlandse identiteitskaart of Nederlands paspoort aan te vragen bij de ambassade in Madrid.
Bovendien schetst de vader een onjuist beeld, doordat hij diverse Spaanstalige documenten in het geding brengt, zonder een officiële vertaling daarvan, op basis waarvan hij stelt dat voor bijvoorbeeld een inschrijving in een gemeente dan wel de school van [minderjarige] een paspoort noodzakelijk is.
De rechtbank heeft derhalve terecht het verzoek van de vader afgewezen en daarbij, anders dan de vader stelt, wel degelijk inzicht gegeven in de betrokken belangen.
Tot slot lijkt het erop dat de vader meent dat hij als hoofdopvoeder van [minderjarige] geen toestemming nodig heeft van de moeder voor onder meer het verrichten van medische handelingen, het van school houden van [minderjarige] en het reizen van [minderjarige] vanuit Spanje. De vader ziet bovendien het reizen naar Nederland met [minderjarige] als een familiebezoek en niet als een vakantie; de moeder wordt over deze reizen dan ook niet geïnformeerd.
3.7.
De raad heeft ter zitting geadviseerd om het verzoek van de vader toe te wijzen en vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een paspoort ten behoeve van [minderjarige] . Daartoe overweegt de raad dat het een gegeven is dat [minderjarige] ’s leven zich niet alleen afspeelt in Spanje maar tevens in Nederland. Het is voor haar van belang om zich te kunnen ontplooien en op een normale manier tot volwassenheid te komen. Het ondergaan van een medische behandeling in Spanje, een inschrijving in de gemeente in Spanje waar zij woont, de inschrijving op de internationale school alsook het kunnen reizen met school (al dan niet buiten Europa) zijn belangrijke zaken.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht
3.8.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof verwijst hiervoor naar de daaraan gewijde overwegingen van de rechtbank die het hof onderschrijft en tegen welke overwegingen overigens ook geen grieven zijn gericht.
De Nederlandse rechter komt dan ook rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming voor het aanvragen van een paspoort van [minderjarige] . Op het verzoek van de vader is, zoals door de rechtbank eerder al werd overwogen, Nederlands recht van toepassing (tegen welk oordeel evenmin grieven zijn gericht).
Vervangende toestemming aanvraag paspoort
3.8.2.
Ingevolge het eerste lid van artikel 34 van de Paspoortwet wordt bij een aanvraag voor onder meer een paspoort door of ten behoeve van een minderjarige een verklaring van toestemming wordt overgelegd van iedere persoon die het gezag uitoefent.
Ingevolge artikel 34, tweede lid, van de Paspoortwet kan, indien bij gezamenlijke gezagsuitoefening een van de personen die het gezag uitoefent weigert een verklaring van toestemming als bedoeld in het eerste lid van artikel 34 van de Paspoortwet af te geven, deze op verzoek van de andere persoon die het gezag uitoefent worden vervangen door een verklaring van de bevoegde rechter.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel geeft de rechter in de onder meer in het tweede lid bedoelde gevallen een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij kan als voorwaarde worden gesteld dat de geldigheidsduur of de territoriale geldigheid van het aangevraagde reisdocument wordt beperkt.
3.8.3.
Het verzoek van de vader is ingegeven door het verlopen van het bestaande paspoort van [minderjarige] op 6 februari 2018 en het feit dat de moeder - die gezamenlijk met de vader het gezag over [minderjarige] uitoefent - voor de aanvraag van een nieuw paspoort niet haar toestemming wil verlenen.
3.8.4.
In hoger beroep is gebleken dat [minderjarige] sinds medio oktober 2018 beschikt over een Nederlandse identiteitskaart. Deze kaart is, althans zo begrijpt het hof, door bemiddeling van een medewerker van het daarvoor bevoegde ministerie in Nederland verstrekt.
Het is voor het hof echter voldoende duidelijk dat [minderjarige] er desondanks belang bij heeft om te kunnen beschikken over een paspoort.
Daarbij stelt het hof het belang dat [minderjarige] heeft om deel te nemen aan de activiteiten die worden georganiseerd door de internationale school (die zij reeds geruime tijd bezoekt) voorop.
Met dit paspoort kan zij deelnemen aan alle schoolgerelateerde activiteiten en zich inschrijven op haar school. Zo stelt het bezit van een paspoort haar, in tegenstelling tot de huidige situatie, in staat om deel te nemen aan door of via de school georganiseerde reizen buiten Europa en op die manier aan te sluiten bij haar leeftijdsgenoten op de internationale school. Dat (ook) van dergelijke reizen sprake is, acht het hof gezien de stukken en gehoord [minderjarige] voldoende aannemelijk. Mede gelet op de leeftijd van [minderjarige] , - zij wordt binnenkort 16 jaar- , zullen deze activiteiten in de toekomst vaker voorkomen en deelneming hieraan kan voor [minderjarige] een belangrijke bijdrage leveren aan haar persoonlijke en sociale ontwikkeling. Het hof sluit derhalve aan bij het advies van de raad ter zitting en acht het voor [minderjarige] van belang om zich te kunnen ontplooien en op een onbelaste manier tot volwassenheid te komen. Het hof is van oordeel dat [minderjarige] , door het niet beschikken over een paspoort, wordt beperkt in haar ontwikkeling. Het is dan ook in het belang van [minderjarige] wenselijk dat zij over een geldig Nederlands paspoort beschikt.
Het hof gaat voorbij aan de door de moeder geuite bezwaren, nu naar het oordeel van het hof het belang van [minderjarige] om te kunnen beschikken over een paspoort zwaarder weegt.
Ook ziet het hof geen gegronde reden om de territoriale geldigheid van het aangevraagde reisdocument te beperken, zoals de moeder verzoekt.
In de zaak met zaaknummer 200.241.743/02
3.9.
Ter zitting van het hof is het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking ingetrokken en daarmee behoeft het verzoek geen verdere bespreking.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen
,derhalve voor zover de rechtbank het verzoek van de vader om een verklaring ex artikel 34, tweede lid van de Paspoortwet af te geven heeft afgewezen, en zal het hof dit verzoek van de vader alsnog toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover de rechtbank het verzoek van de vader om een verklaring ex artikel 34, tweede lid van de Paspoortwet af te geven en aldus vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een paspoort/Nederlandse Identiteitskaart voor [minderjarige] heeft afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog toe het verzoek van de vader om een verklaring ex artikel 34, lid 2 van de Paspoortwet af te geven en verleent vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort ten behoeve van [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 21 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.