3.3.[appellante] heeft in hoger beroep, onder aanvoering van niet genummerde grieven, geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen en afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden c.s.] , met veroordeling van [geïntimeerden c.s.] in de proceskosten van beide instanties.
Bestuurdersaansprakelijkheid
3.4.1.[appellante] richt zich met haar eerste grief tegen de overwegingen van de rechtbank die inhouden dat niet is gebleken
- van bijzondere omstandigheden die zijn vereist volgens de verzwaarde maatstaf voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap voor wanprestatie van die vennootschap,
- dat [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] bewust hebben toegelaten of bewerkstelligd dat de vennootschap de contractuele verplichtingen jegens [appellante] op grond van de aannemingsovereenkomst niet dan wel onvoldoende kon nakomen, en
- van een bewust handelen van [geïntimeerde 1] en [appellante] binnen de vennootschap – van meet af aan dan wel gedurende de uitvoering van de aannemingsovereenkomst – om de door de vennootschap beoogde afwikkeling en uitvoering van de contractuele relatie met [appellante] te verzaken.
3.4.2.[appellante] voert hiertoe aan dat:
i) uitsluitend [geïntimeerden c.s.] konden beslissen over de wijze van uitvoering door de vennootschap van de aannemingsovereenkomst,
ii) sprake is van zeer ernstige en structurele tekortkomingen in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst. Het feit dat deze tekortkomingen niet door de vennootschap zijn voorkomen en niet tijdens de bouw zijn geconstateerd, duidt op ernstig tekortschieten van de leiding. Van het ontbreken of falen van de leiding op de bouwplaats kan aan de bestuurder een ernstig verwijt worden gemaakt, en zulks kan alleen een gevolg zijn geweest van een bewust (niet) handelen van [geïntimeerden c.s.] ,
iii) de vennootschap ten onrechte een factuur van € 159.891,13 aan [appellante] heeft gezonden, en vervolgens wegens niet-betaling van deze factuur zonder geldige reden de werkzaamheden heeft beëindigd en de bouwplaats heeft ontruimd. Het besluit tot beëindiging van de bouwwerkzaamheden en ontruiming van de bouwplaats, dat is genomen door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , moet bewust en opzettelijk zijn genomen. Op dit punt is sprake van bewust handelen om de afwikkeling en uitvoering van de contractuele relatie met [appellante] door de vennootschap te doen verzaken, en
iv) bij het beëindigen van de werkzaamheden en ontruimen van de bouwplaats, waarbij de bouwplaats door de vennootschap onbeschermd en onbeveiligd is achtergelaten waardoor [appellante] schade heeft geleden, sprake is geweest van bewust handelen van de bestuurders van de vennootschap en van een bewust besluit om de aannemingsovereenkomst met [appellante] niet (meer) na te komen.
3.4.3.[geïntimeerden c.s.] betwisten dat hen persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het gestelde (en door [geïntimeerden c.s.] betwiste) tekortschieten door de vennootschap in haar verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst met [appellante] . Volgens [geïntimeerden c.s.] betekent het feit dat de vennootschap via hen als natuurlijke personen heeft gehandeld niet dat als de vennootschap tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, dit een bewuste keuze van hen is geweest die was gericht op dit tekortschieten. Er is geen sprake geweest van het bewust toelaten of bewerkstelligen door hen van een wanprestatie van de vennootschap. Bovendien is [geïntimeerde 2] geen bestuurder van de vennootschap geweest. [geïntimeerde 1] heeft voor de uitvoering van de werkzaamheden, het geven van instructies en het houden van toezicht gekwalificeerde personen ingeschakeld. Ook het besluit om de werkzaamheden op te schorten heeft niet tot doel gehad bewust toe te laten of te bewerkstelligen dat de vennootschap zou wanpresteren, maar om [appellante] tot betaling te bewegen, aldus [geïntimeerden c.s.]
3.4.4.Het hof stelt voorop dat indien een bestuurder van een vennootschap wordt verweten te hebben bewerkstelligd of toegelaten dat de door hem bestuurde vennootschap een eerder door haar aangegane overeenkomst niet nakomt en daardoor aan de wederpartij van de vennootschap schade berokkent, sprake kan zijn van persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
3.4.5.Het hof stelt voorts voorop dat het hier gaat om de eventuele – externe – aansprakelijkheid van bestuurders van een besloten vennootschap jegens een derde. Anders dan artikel 2:248 BW bepaalt ten aanzien van kennelijk onbehoorlijk bestuur, voorziet artikel 6:162 BW voor haar toepassing niet in gelijkstelling van een feitelijk bestuurder met een formele bestuurder. Niettemin kan ook een feitelijk bestuurder aansprakelijk worden gehouden op grond van art. 6:162 BW, maar dat is dan op grond van alle concrete omstandigheden van het geval ten aanzien van zijn handelen of nalaten, en niet louter op grond van een gesteld feitelijk bestuurderschap. Ten aanzien van de toerekening van onrechtmatig handelen of nalaten aan een feitelijk bestuurder hanteert het hof evenwel dezelfde verhoogde aansprakelijkheidsdrempel als ware hij formeel bestuurder geweest, namelijk dat hem van dat handelen of nalaten persoonlijk een ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt. De omstandigheid dat een feitelijk bestuurder niet als bestuurder is benoemd, rechtvaardigt immers niet dat hij wat betreft de aansprakelijkheidsdrempel in een nadeliger positie zou verkeren dan wanneer hij wél als zodanig zou zijn benoemd.
3.4.6.Het hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat [geïntimeerde 2] geen formele bestuurder is geweest van de vennootschap. [appellante] heeft niet gesteld althans onvoldoende onderbouwd dat en waarom [geïntimeerde 2] als feitelijk bestuurder het beleid van de vennootschap (mede) heeft bepaald of dat hij binnen de vennootschap een positie heeft bekleed waarin hij in feite een beslissingsmacht heeft uitgeoefend die gelijk is aan die van een formele bestuurder. [appellante] heeft evenmin iets gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat [geïntimeerde 2] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, zodat de vorderingen jegens [geïntimeerde 2] reeds op die grond moeten worden afgewezen. Niettemin zal het hof hierna veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat [geïntimeerde 2] als feitelijk bestuurder van de vennootschap heeft te gelden.
3.4.7.Het hof is van oordeel dat [appellante] haar stelling dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt terzake van de gestelde wanprestatie van de vennootschap onvoldoende heeft onderbouwd. De stelling dat sprake is geweest van bewust (niet) handelen van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] , in de zin dat dit (niet) handelen erop gericht was om de vennootschap te laten tekortschieten in haar verplichtingen, is onvoldoende feitelijk onderbouwd. Uit het feit dat sprake zou zijn geweest van structurele en ernstige tekortkomingen in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst, of dat leiding op de bouwplaats zou hebben gefaald of ontbroken, kan een dergelijk bewust handelen niet worden afgeleid. De stellingen van [appellante] zijn op dit punt ook onvoldoende om te kunnen concluderen dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] wisten of redelijkerwijs hadden behoren te begrijpen dat de door hen bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Ook de stelling dat het besluit tot beëindiging van de bouwwerkzaamheden en ontruiming van de bouwplaats, door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bewust en opzettelijk is genomen om de contractuele verplichting van de overeenkomst met [appellante] door de vennootschap te doen verzaken, heeft [appellante] niet onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden waaruit deze bewuste en opzettelijke handelwijze zou moeten blijken. Hetzelfde geldt voor het gestelde bewust onbeschermd en onbeveiligd achterlaten van de bouwplaats. Het besluit om op te schorten en de werkzaamheden stil te leggen moge bewust zijn genomen, in de zin dat [geïntimeerden c.s.] zich realiseerden dat daarmee de werkzaamheden niet meer werden uitgevoerd, maar dat brengt nog niet met zich dat [geïntimeerden c.s.] wisten of redelijkerwijs hadden behoren te begrijpen dat dit tot gevolg zou hebben dat daarmee de vennootschap haar verplichtingen uit de overeenkomst met [appellante] niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Ten slotte heeft [appellante] niets aangevoerd waarom [geïntimeerden c.s.] anderszins persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gestelde wanprestatie van de vennootschap. Het hof is daarom van oordeel dat [appellante] wat betreft de persoonlijke ernstige verwijtbaarheid van [geïntimeerden c.s.] niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zodat de voorgedragen grief faalt.
Conservatoir beslag op woning [appellante]
3.5.1.[appellante] grieft voorts tegen de overwegingen van de rechtbank dat ten aanzien van het door de vennootschap op de (voormalige) woning van [appellante] gelegde conservatoire beslag niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan aan de verzwaarde maatstaf voor persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders van de vennootschap is voldaan.
3.5.2.[appellante] voert hiertoe aan dat de vennootschap geen vordering had ten tijde van de beslaglegging en dat dit in elk geval duidelijk was toen het concept-rapport van professor [deskundige] op 20 maart 2008 verscheen. Op dat moment had de vennootschap het beslag moeten opheffen maar zij heeft dit nagelaten. Het besluit (om het beslag niet op te heffen) kan alleen door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn genomen en daarmee lieten zij de vennootschap opzettelijk onrechtmatig handelen, terwijl toen al duidelijk moet zijn geweest dat de vennootschap de door het onrechtmatig beslag veroorzaakte schade niet zou kunnen dragen, aldus [appellante] .
3.5.3.[geïntimeerden c.s.] betwisten dat hen van het gestelde onrechtmatig handelen van de vennootschap persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken. Volgens [geïntimeerden c.s.] is het beslag gelegd met toestemming van de rechtbank met als doel het verhaal van de vordering van de vennootschap veilig te stellen. Als achteraf blijkt dat deze vordering niet bestaat, is daarmee niet automatisch naast de vennootschap ook de bestuurder aansprakelijk voor geleden schade. [geïntimeerde 2] is, als gevolmachtigde niet zijnde bestuurder van de vennootschap, in elk geval niet aansprakelijk voor eventueel onrechtmatig handelen van de vennootschap, aldus [geïntimeerden c.s.]
3.5.4.Het hof stelt voorop dat indien een vennootschap een onrechtmatige daad pleegt het uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade en dat slechts onder bijzondere omstandigheden daarnaast ruimte is voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.5.5.Het hof is van oordeel dat [appellante] haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd dat (wederom veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [geïntimeerde 2] als feitelijk bestuurder van de vennootschap heeft te gelden) voor [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] duidelijk was dat de vennootschap geen vordering had op [appellante] en het conservatoir beslag desondanks (namens de vennootschap) hebben gelegd en/of gehandhaafd. Daartoe heeft [appellante] concreet slechts aangevoerd dat hen dit uit het rapport van de in de Belgische procedure aangestelde deskundige duidelijk had moeten zijn. Het hof volgt [appellante] hierin niet. Het feit dat het oordeel van de deskundige – ook al trad hij op basis van een minnelijke expertiseopdracht van beide partijen op – erop neer kwam dat [appellante] een vordering had op [geïntimeerden c.s.] en niet andersom, brengt nog niet met zich dat [geïntimeerden c.s.] dit op dat moment als vaststaand hadden moeten aannemen. Pas op 10 september 2012 heeft de rechtbank in Verviers, na onder meer geconstateerd te hebben dat de curator in het faillissement van de vennootschap naar aanleiding van het rapport van de deskundige geen opmerkingen had gemaakt, de vordering van de vennootschap afgewezen. Het beslag was op dat moment al (sinds 15 oktober 2009) opgeheven. [appellante] heeft verder niets aangevoerd waarom [geïntimeerden c.s.] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor het leggen en/of handhaven van het beslag. Ook indien met [appellante] wordt aangenomen dat het gelegde beslag, volgens het daarop toepasselijke recht, onrechtmatig is van de vennootschap jegens [appellante] , is daarmee nog geen aansprakelijkheid van de bestuurders gegeven. Ten aanzien van het daarvoor vereiste persoonlijk ernstige verwijt, heeft [appellante] niet aan haar stelplicht voldaan, zodat de voorgedragen grief faalt.
Reconventionele vordering [geïntimeerden c.s.]