ECLI:NL:GHSHE:2019:576

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
200.248.268_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling wegens gebrek aan meerwaarde door weerstand van de zoon tegen omgang met de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2006, die sinds 2 augustus 2017 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder, die het eenhoofdig gezag over de minderjarige heeft, heeft in hoger beroep de verlenging van de ondertoezichtstelling aangevochten, omdat zij van mening is dat deze geen meerwaarde heeft. De GI heeft in haar verweerschrift verzocht om het appel van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2019 zijn de moeder, de GI en de vader gehoord. De gezinsvoogd heeft aangegeven dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is voor de minderjarige en dat het forceren van contact met de vader niet in het belang van de minderjarige is. De vader heeft zich bereid getoond om het contact niet te forceren en de moeder heeft aangegeven dat zij openstaat voor hulpverlening, maar niet als dit schadelijk is voor de minderjarige.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel een stabiel leven leidt en goed functioneert op school. Gezien de huidige situatie en de negatieve impact van een ondertoezichtstelling, heeft het hof besloten de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling betreft en het verzoek van de GI tot verlenging af te wijzen. De ondertoezichtstelling heeft op dit moment geen toegevoegde waarde meer en zou contraproductief zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 februari 2019
Zaaknummer : 200.248.268/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/335000 / JE RK 18-854
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Houtman,
tegen
Coöperatie Jeugd Veilig Verder U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als informant is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 juli 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 december 2018, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde appel niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Houtman.
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] (hierna: de gezinsvoogd);
2.3.1.
De vader is als informant door het hof gehoord.
2.3.2.
De raad is niet ter zitting verschenen.
2.3.3.
Het hof heeft de minderjarige [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 7 januari 2019, ingekomen op 8 januari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) geboren.
De vader heeft [de minderjarige] erkend.
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
3.2.
[de minderjarige] staat sinds 2 augustus 2017 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 2 augustus 2019.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Voor de in hoger beroep aangevoerde grieven verwijst het hof naar de inhoud van het beroepschrift.
3.5.
De GI heeft schriftelijk verweer gevoerd.
3.6.
Ter zitting van het hof is namens de GI het volgende naar voren gebracht.
De gezinsvoogd heeft vanaf het moment dat zij betrokken is in deze zaak geprobeerd te achterhalen waarom men destijds heeft geconcludeerd dat bij [de minderjarige] sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, zoals is verwoord in het rapport van de raad van 28 juni 2017. De gezinsvoogd wilde zich niet beperken tot het lezen van de stukken, maar heeft ook eigen onderzoek gedaan. De gezinsvoogd heeft het niet kunnen achterhalen. Bovendien hebben zich in de loop van de tijd enkele ontwikkelingen voorgedaan.
De professionele partijen die de gezinsvoogd heeft geconsulteerd, zijnde het [vestigingsnaam] Psychologisch Instituut (EPI) waar [de minderjarige] is onderzocht en stichting De Combinatie, hebben aangegeven dat [de minderjarige] , afgezien van de weerstand tegen de vader, als mens een ontwikkeling doormaakt die niet kan worden geschaard onder de noemer ontwikkelingsbedreiging. Mevrouw [psycholoog] , psycholoog bij EPI, is vanaf de aanvang betrokken geweest. Zij heeft aangegeven dat [de minderjarige] letterlijk ziek wordt als hij tot contact met de vader gedwongen wordt en zij acht het dan ook niet wenselijk om de omgang (verder) te forceren; mevrouw [psycholoog] kan niet inschatten waar het dan voor [de minderjarige] zou eindigen. De gezinsvoogd heeft verder intensief contact gehad met de moeder en [de minderjarige] en intern overleg gevoerd. De gezinsvoogd heeft ook nog contact gehad met de raad. De raad geeft aan dat [de minderjarige] reageert zoals hij reageert en denkt zoals hij denkt, maar dat men een ondertoezichtstelling daarvoor niet eindeloos kan laten voortduren.
[de minderjarige] is een intelligente jongen – school is zeer tevreden over [de minderjarige] – maar ook zijn emotionele ontwikkeling is belangrijk. [de minderjarige] kan zichzelf hierin op latere leeftijd tegenkomen, bijvoorbeeld als hij zelf vader wordt. De gezinsvoogd gunt het [de minderjarige] dat hij leert om beter met zijn emoties om te gaan, daar waar het gaat over het onderwerp vader. Het zou [de minderjarige] evenwel geen recht doen om te stellen dat de gronden voor een ondertoezichtstelling (nog) aanwezig zijn.
Het traject Kindercoach van De Combinatie kan alsnog op enig moment worden ingezet als [de minderjarige] daar behoefte aan zou hebben. Nu zou dat zoveel stress opleveren dat het slechts averechts zou werken.
3.7.
De moeder heeft ter zitting, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De moeder is erg blij met de manier waarop de huidige gezinsvoogd te werk is gegaan. Zij is niet zomaar uitgegaan van de onwaarheden die in de stukken beschreven stonden. De gezinsvoogd is er voor [de minderjarige] geweest. [de minderjarige] begreep niet dat men van mening was dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hij heeft immers een leuk leven en het gaat goed met hem. De moeder wilde haar medewerking verlenen aan de hulpverlening voor [de minderjarige] , maar niet als dit hem meer schaadt dan dat het hem iets oplevert. Bovendien zou hulpverlening zoals van de Kindercoach van De Combinatie, als [de minderjarige] daar behoefte aan heeft, ook in een vrijwillig kader kunnen worden ingezet. Het onderwerp vader is altijd bespreekbaar geweest. Als [de minderjarige] behoefte krijgt om de vader een plek in zijn leven te geven, zal de moeder hem daartoe alle gelegenheid bieden. Wanneer de moeder merkt dat [de minderjarige] daarin vastloopt, zal zij daar dan iets mee doen.
3.8.
De vader heeft ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De vader sluit zich aan bij hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Hoewel de situatie hem veel verdriet doet, wil hij het contact met [de minderjarige] niet forceren en hem niet meer belasten dan goed voor hem is. De vader ziet dat [de minderjarige] het goed doet op school en dat in dat kader al veel van hem wordt gevraagd.
Hij had [de minderjarige] graag een kans gegeven om zelf te zien dat de vader die er vroeger nooit voor hem was, zijn leven nu op de rit heeft gekregen. De vader heeft een goede baan, een woning en hij is schuldenvrij. De vader had [de minderjarige] graag de gelegenheid gegund om hem als vader te leren kennen zoals hij nu is.
De vader is echter van mening dat er geen ontwikkelingsbedreiging is.
De vader hoopt dat de moeder [de minderjarige] de ruimte kan geven om het contact met hem te herstellen, mocht [de minderjarige] daar in de toekomst behoefte aan krijgen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.3.
Het hof stelt vast dat de GI ter zitting in hoger beroep een gewijzigd standpunt heeft ingenomen ten opzichte van de verlenging van de ondertoezichtstelling.
De huidige gezinsvoogd heeft op basis van eigen onderzoek, waarbij zij zich heeft ingelezen en (intensieve) gesprekken heeft gevoerd met alle betrokken personen en instanties, geconcludeerd dat van een (ernstig) bedreigde ontwikkeling geen sprake (meer) is bij [de minderjarige] . Het blijven inzetten op contact van [de minderjarige] met zijn vader roept bij haar de vraag op waarin dat voor [de minderjarige] zou eindigen. In dat kader acht de GI het van belang dat psycholoog [psycholoog] (EPI) heeft verklaard het niet in het belang van [de minderjarige] te achten dat contact wordt geforceerd. De vader heeft zich ter zitting van het hof begripvol getoond en zich in dat opzicht aangesloten bij de visie van de GI dat de situatie zich niet meer leent voor een ondertoezichtstelling. Dat maakt dat alle betrokkenen van mening zijn dat een ondertoezichtstelling geen weerwaarde meer heeft in deze situatie.
Uit het gesprek van het hof met [de minderjarige] , genoemd onder 2.3.3., komt naar voren dat [de minderjarige] een zeer negatief vaderbeeld heeft en dat dit een belemmering voor hem is om zijn vader te willen zien. Dit laatste maakt dat het voor [de minderjarige] niet mogelijk is om het negatieve beeld van zijn vader dat gebaseerd is op ervaringen uit het verleden, te kunnen bijstellen door kennis te maken met de vader zoals deze nu is. Het hof acht dit zeer zorgelijk. In genoemd gesprek met [de minderjarige] laat hij zien zeer positief te denken over alle levensgebieden. Ook uit de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting krijgt het hof de indruk dat [de minderjarige] op dit moment een rustig en stabiel leven leidt. Hij doet het zeer goed op school (gymnasium) en werkt hard aan zijn toekomst. Het nu gaan werken aan de trauma’s en mogelijk aan de weerstand tegen de vader ten grondslag liggende problematiek, zou echter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kunnen uitmonden in een forse terugval in het functioneren en welbevinden van [de minderjarige] . De ondertoezichtstelling heeft in deze situatie dan ook geen toegevoegde waarde meer, waarbij het hof in aanmerking neemt dat deze dwangmaatregel was opgelegd om de banden tussen [de minderjarige] en de vader te ontwikkelen, wat in een vrijwillig kader tot dan toe niet gelukt was. Hoe spijtig het ook is dat dit doel van de ondertoezichtstelling niet is gehaald, is dat in het geval van [de minderjarige] onvoldoende reden de ondertoezichtstelling te verlengen. De verwachting is namelijk dat het evenwicht dat [de minderjarige] nu in zijn leven heeft bereikt, door druk op hem uit te oefenen, wankel wordt. Een ondertoezichtstelling zou derhalve op dit moment contraproductief werken.
De gezinsvoogd heeft [de minderjarige] (en de moeder) op het hart gedrukt dat het van belang is en blijft om regelmatig stil te staan bij wat het betekent als een biologische vader geen rol speelt in het leven van een kind, terwijl, zo vult het hof aan, de vader in dezen thans wel een rol van betekenis lijkt te kunnen innemen, aangezien hij nu anders in het leven staat en zich beschikbaar en betrouwbaar toont. In dit kader heeft de gezinsvoogd opgemerkt dat zij het [de minderjarige] gunt zich in zijn emoties optimaal te ontwikkelen, ook wat betreft het onderwerp vader.
Het is op grond van het voorgaande dat het hof van oordeel is dat een ondertoezichtstelling in ieder geval op dit moment niet meer opportuun is om de houding van [de minderjarige] ten opzichte van de vader te keren.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd voor zover het de periode vanaf heden betreft en dat het inleidende verzoek van de GI in zoverre alsnog dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 juli 2018, doch uitsluitend voor zover het de periode vanaf heden betreft;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van heden alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.A.R.M. van Leuven en E.H. Schijven-Bours en is op 14 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.