ECLI:NL:GHSHE:2019:575

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
200.248.039_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige wegens ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg was geschorst in haar gezag, heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag van de moeder, omdat zij niet in staat zou zijn om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kind te dragen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de psychische en verslavingsproblematiek van de moeder, die heeft geleid tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor het kind. De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij stappen heeft gezet in haar leven en dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de benodigde zorg te bieden en dat de situatie van het kind in het pleeggezin momenteel het beste is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team Familie- en Jeugdrecht
Uitspraak: 14 februari 2019
Zaaknummer: 200.248.039/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/247513 FA RK 18-916
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te
[woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.M.C. Jansen,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Het hof merkt als belanghebbende aan:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 juli 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties van 11 oktober 2018, ingekomen ter griffie op
15 oktober 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over de hierna te noemen minderjarige af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift van 12 december 2018, met als bijlage een verslag, ingekomen ter griffie op 14 december 2018, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 juli 2018;
  • het V-8 formulier van 19 oktober 2018 met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op diezelfde datum, van de advocaat van de moeder;
  • het V-6 formulier van 7 januari 2019 met bijlage, ingekomen ter griffie van het hof op diezelfde datum, van de advocaat van de moeder;
  • de verklaring van [toehoorder bijzondere toegang] van Moveoo, die door de advocaat van de moeder ter zitting is overgelegd.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. K.M.C. Jansen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
De begeleidster van de moeder vanuit Moveoo, [toehoorder bijzondere toegang] , is als toehoorder bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van 19 januari 2018 is de moeder door de rechtbank in de uitoefening van het gezag over (de op dat moment nog niet geboren) [minderjarige] geschorst. Daarbij werd de GI belast met de voorlopige voogdij.
3.3.
[minderjarige] verblijft sinds medio maart 2018 bij de pleegouders.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd met benoeming van de GI tot voogd over [minderjarige] . De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, zakelijk weergegeven en kort samengevat, het volgende aan.
Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . De moeder is zelf in staat om voor [minderjarige] te zorgen. Het perspectief van [minderjarige] ligt niet in het pleeggezin. De vermeende zorgen over [minderjarige] zijn gebaseerd op een gedateerd raadsrapport. De moeder heeft haar leven gebeterd en goede stappen vooruit gezet. Zo accepteert de moeder hulp vanuit Moveoo. Daarnaast komt de moeder haar afspraken na. Ook is zij bijna geheel schuldenvrij. De moeder is inmiddels aangemeld bij Housing. Vanuit Housing zal zij binnen drie maanden eigen woonruimte toegewezen krijgen. Vanaf dat moment zal zij de benodigde ambulante begeleiding in de thuissituatie vanuit Moveoo ontvangen.
De uithuisplaatsing is verder niet noodzakelijk, omdat de moeder in het belang van [minderjarige] handelt. Zij stelt de uithuisplaatsing, die op dit moment voldoende rust stabiliteit en zekerheid geeft voor [minderjarige] , niet ter discussie en ook werkt de moeder mee met de hulpverlening in dit kader.
Het verzoek van de raad is prematuur omdat andere minder ingrijpende mogelijkheden niet zijn onderzocht.
Verder betreurt de moeder het dat er zo snel na de geboorte is overgegaan tot een uithuisplaatsing en ook dat zij maar een zeer beperkt contact heeft met [minderjarige] .
3.7.
De GI voert, zakelijk weergegeven en kort samengevat, het volgende aan.
De moeder is niet in staat gebleken in het belang van [minderjarige] te handelen. Zo is de moeder via een strafrechtelijk kader gedwongen medisch noodzakelijke zorg voor de nog ongeboren [minderjarige] te ondergaan. Ten gevolge van complicaties en drugsgebruik tijdens de zwangerschap is [minderjarige] ruim twee maanden te vroeg geboren. Daardoor heeft [minderjarige] extra (medische) zorg en aandacht nodig. Door de verslavingsproblematiek van de moeder is zij onbetrouwbaar en niet in staat de ouderlijke verantwoordelijkheden te dragen. De moeder kampt bovendien met een borderline stoornis. De moeder krijgt op dit moment evenwel geen behandeling voor haar psychiatrische problemen noch voor haar verslavingsproblematiek. Zij verblijft in de daklozenopvang of bij vrienden.
De GI heeft geprobeerd de moeder vanaf het begin van de uithuisplaatsing zoveel mogelijk te betrekken bij de opvoeding van [minderjarige] . De GI heeft geconstateerd dat de moeder tijdens de omgangsmomenten een korte aandachtsspanne heeft en dat zij niet responsief op [minderjarige] kan reageren. De moeder is bovendien bijna de helft van de bezoeken niet nagekomen. Wel is zij erg lief voor [minderjarige] .
De GI geeft verder aan dat de aanvaardbare termijn inmiddels is verstreken en dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt. Het is belangrijk dat [minderjarige] daar een goede hechtingsperiode doorloopt en de zekerheid heeft dat zij binnen een stabiel gezin op een veilige manier kan opgroeien. Doordat de moeder aangeeft dat zij zelf weer voor [minderjarige] kan zorgen, maakt dat de plaatsing van [minderjarige] binnen het pleeggezin onduidelijk en onzeker.
3.8.
De raad voert, zakelijk weergegeven en kort samengevat, het volgende aan. De stappen die de moeder aangeeft te hebben gezet, zijn te klein om op dit moment te kunnen concluderen dat het gezag bij de moeder zou kunnen blijven. Er zijn te weinig positieve ontwikkelingen. De raad geeft aan dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken. Het was eventueel aanvaardbaar geweest als de moeder haar leven binnen een paar maanden op de rit zou kunnen hebben. Dat is echter niet het geval. Het zou een breuk in het hechtingsproces betekenen als een langere termijn in acht genomen zou worden. Nu verloopt het hechtingsproces bij de pleegouders goed en met alle problemen die [minderjarige] al heeft, moet dit niet veranderen. De raad handhaaft dan ook het in eerste aanleg gegeven verzoek om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:266 lid 1 BW kan het gezag van een ouder beëindigd worden, indien:
de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Er is in deze zaak niet gesteld of gebleken dat er sprake is misbruik van het gezag door de moeder. Derhalve dient het hof de vraag te beantwoorden of [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
3.9.3.
Het hof beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank die het hof overneemt en na eigen weging en beoordeling tot de zijne maakt, bevestigend. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.9.4.
De moeder heeft een belast verleden. Zij kampt met zowel psychische problematiek als verslavingsproblematiek. Deze problematiek van de moeder heeft ertoe geleid dat het gezag van de moeder over de (toen nog ongeboren) [minderjarige] is geschorst om het mogelijk te maken dat aan de moeder en het ongeboren kind de noodzakelijke medische zorg kon worden gegeven. Ten gevolge van complicaties en het drugsgebruik van de moeder tijdens de zwangerschap is [minderjarige] ruim twee maanden te vroeg geboren. Daardoor heeft [minderjarige] extra (medische) zorg en aandacht nodig. Deze zorg heeft de moeder [minderjarige] als gevolg van haar persoonlijke problematiek niet kunnen bieden.
In de afgelopen periode is niet gebleken van voldoende en relevante vooruitgang in de persoonlijke situatie van de moeder die er toe zou kunnen leiden dat de moeder, binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn, het gezag weer over haar zou kunnen uitoefenen. Hetgeen de moeder naar voren brengt als positieve ontwikkelingen zijn in de visie van het hof mogelijk wel kleine stapjes vooruit vanuit praktisch oogpunt (zoals de inschrijving bij Housing en de begeleiding Moveoo, een instantie voor maatschappelijke opvang) maar die zien niet op verbetering in de persoonlijke problematiek (psychische en drugsproblematiek) van de moeder. Waar juist die persoonlijke problematiek als een rode draad door het leven van de moeder loopt, had het op de weg van de moeder gelegen om juist daaraan - tijdig - te gaan werken om daarna inzicht in haar actuele situatie te geven door middel van het overleggen van verklaringen van gekwalificeerde behandelaars op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg en van drugsproblematiek. De in hoger beroep overgelegde verklaring van Moveoo is, althans wat de zojuist genoemde aspecten aangaat, daarvoor niet ter zake doende c.q. onvoldoende. Zowel uit de overgelegde stukken als de mondelinge behandeling in hoger beroep is echter naar voren komen dat de moeder de noodzaak van behandeling ook nu nog niet inziet, mede omdat zij enkel vooruit wil kijken.
3.9.5.
Het hof is - gezien het voorgaande - van oordeel dat indien de moeder op dit moment voor [minderjarige] zou zorgen dit een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] zou betekenen. Het hof heeft daarbij, mede gelet op hetgeen de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard, bepaald niet de verwachting dat de situatie binnen afzienbare tijd (voldoende) zal verbeteren. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat de moeder tijdens de omgangsmomenten laat zien onvoldoende te kunnen aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] . Het hof is dan ook van oordeel dat de moeder niet in staat is binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
[minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat sterk behoefte heeft aan een stabiele en veilige opvoedingssituatie. Deze opvoedingssituatie wordt aan haar binnen het pleegezin geboden. Hoewel de moeder ter zitting heeft verklaard op dit moment akkoord te kunnen gaan met de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin, blijkt uit haar beroepschrift en hetgeen zij ter zitting heeft verklaard dat zij van mening is op termijn zelf voor [minderjarige] te kunnen zorgen. Bij de moeder bestaat derhalve geen duurzame bereidheid om [minderjarige] in het pleeggezin te laten opgroeien. De onduidelijkheid die hierdoor voor [minderjarige] blijft bestaan over waar zij zal opgroeien, acht het hof niet in haar belang. Het is in het belang van een goede ontwikkeling noodzakelijk dat het opvoedingsperspectief voor [minderjarige] duidelijk is.
3.10.
Het voorgaande leidt er toe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juli 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.A.M. Scheij en
J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.