In deze zaak gaat het om de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige dochter, die sinds 2013 onder toezicht staat. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 6 juni 2018 aangevochten, waarin zijn gezag over de minderjarige is beëindigd en de Raad voor de Kinderbescherming is benoemd tot voogd. De vader stelt dat hij in staat is om voor zijn dochter te zorgen en dat de redenen voor de ondertoezichtstelling niet meer bestaan. Het hof heeft de zaak op 10 januari 2019 behandeld, waarbij de vader, de moeder, de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De moeder heeft verklaard dat zij is gegroeid en een stabiele basis kan bieden voor de minderjarige. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de vader, ondanks zijn betrokkenheid, niet over de benodigde pedagogische vaardigheden beschikt om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De minderjarige heeft een kwetsbaar verleden en het is in haar belang dat zij in een stabiele en veilige omgeving opgroeit. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de vader is beëindigd en de GI als voogd is aangesteld. De beslissing is genomen in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige.