3.1De rechtbank heeft in het eindvonnis van 12 juli 2017 onder 3.2 een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststelling luidt als volgt:
[geïntimeerde] is een bedrijf dat is gespecialiseerd in verspanen en andere vormen van metaalbewerking. Zij verricht haar werkzaamheden in een fabriekshal, waarbij ook kantoorruimen aanwezig zijn. Haar (indirect) bestuurder is de heer [(indirect) bestuurder van geïntimeerde] .
Begin juli 2016 is door [geïntimeerde] met de heer [bestuurder van appellante] , bestuurder van [appellante] , gesproken over vervanging van de verlichting in de fabriekshal.
Na dit eerste gesprek is [appellante] met haar adviseur en toeleverancier [de vennootschap 3] , in de persoon van indirect bestuurder de heer [indirect bestuurder van de vennootschap 3] , ter plaatse in de fabriekshal van [geïntimeerde] gaan kijken.
Op 15 juli 2016 heeft [geïntimeerde] een orderbevestiging aan [appellante] ondertekend retour gestuurd. Deze orderbevestiging zag op het vervangen van de aanwezige verlichting door LED-verlichting in zowel de fabriekshal als de kantoren van [geïntimeerde] .
[geïntimeerde] heeft op 18 juli 2016 de factuur van [appellante] ter hoogte van € 18.150,= voldaan in verband met het leveren van de benodigde verlichting.
Op 25 juli 2016 is de heer [medewerker technische dienstverlening] met de installatie van de LED-verlichting in de kantoren van [geïntimeerde] aangevangen.
[medewerker technische dienstverlening] heeft een bedrijf genaamd [technische dienstverlening] Technische Dienstverlening. Dit bedrijf verzorgde namens [appellante] de installatie van de verlichting.
Kort na aanvang van de installatie van de verlichting heeft ter plaatse overleg plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] , [medewerker technische dienstverlening] en [indirect bestuurder van de vennootschap 3] . In dit overleg is besloten om verschillende lampen te verhangen en extra lampen op te hangen.
De extra kosten (zijnde extra arbeidsuren van [medewerker technische dienstverlening] en de kosten van de extra lampen) ad € 1.631,52 zijn aan [geïntimeerde] in rekening gebracht.
[medewerker technische dienstverlening] is vervolgens begonnen met de installatie van de LED-verlichting in de fabriekshal.
Op 29 juli 2016 heeft [geïntimeerde] twijfels aan [appellante] gemeld omtrent de geschiktheid van LED-verlichting voor het adequaat verlichten van de fabriekshal. [appellante] heeft [geïntimeerde] geadviseerd de installatie van de LED-verlichting voort te zetten.
Op 2 augustus 2016 is de installatie van de LED-verlichting in fabriekshal afgerond. [appellante] heeft een factuur van € 2.920,94 aan [geïntimeerde] doen toekomen in verband met de installatie van de nieuwe verlichting. [geïntimeerde] heeft deze factuur betaald.
Op 3 augustus 2016 heeft [geïntimeerde] [appellante] gevraagd de LED-verlichting te verwijderen en oorspronkelijke verlichting terug te hangen in de fabriekshal. Dezelfde dag heeft [geïntimeerde] zelf [medewerker technische dienstverlening] hiertoe opdracht gegeven, welke opdracht door hem is uitgevoerd.
Tegen onderdeel 8) van deze vaststelling heeft [appellante] haar eerste grief gericht. Deze komt hierna aan de orde. Voor het overige zijn tegen de vaststelling van de feiten geen grieven gericht.