Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5562554 CV EXPL 16-9171)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 19 april 2017;
- het op 31 juli 2018 tegen geïntimeerde verleende verstek;
- de memorie van grieven van [appellante] van 15 augustus 2017 met producties en eiswijziging.
3.De beoordeling
bezettestandplaats diende te betalen. [geïntimeerde] was het daar niet mee eens.
bezetteplaats wordt betaald geldt volgens [geïntimeerde] voor de periode na het einde van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan. Volgens [appellante] geldt die bepaling al eerder, namelijk voor de periode waarin de laatste ronde kalveren wordt afgevoerd. Het afvoeren van de laatste ronde kalveren is volgens de daarvoor gemaakte afspraken uitgevoerd, zodat de stal weer tijdig voor verhuur aan derden beschikbaar kwam. [appellante] stelt dat voor de berekening van de verschuldigde stalhuur op basis van bezette plaatsen uitgegaan kan worden van een gemiddelde levering per 16 november 2015 zodat in haar visie 580 maal 16 dagen van € 0,23 per dag door haar voldaan dient te worden. Dit komt volgens [appellante] uit op een bedrag van € 2.144,71, te vermeerderen met de huur van de gronden over november en december 2015 van € 272,20 per maand, in totaal € 2.689,11 inclusief btw. Het hof merkt hierbij op dat 580 x 16 x € 0,23 een bedrag van € 2.134,40 oplevert; [appellante] heeft het verschil met het door haar berekende bedrag niet toegelicht. Waar partijen het in ieder geval over eens zijn, is de verschuldigde huur voor de gronden. Alleen de stalhuur is in geschil, en wel in verband met de uitleg van artikel 13 van de Contractbepalingen.