ECLI:NL:GHSHE:2019:557
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs van nadeel bij gebruik van identificerende persoonsgegevens
In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk gebruiken van identificerende persoonsgegevens van een ander, met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 40 uur opgelegd, subsidiair 20 dagen hechtenis. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een veroordeling van de verdachte. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er geen nadeel was ontstaan voor de broer van de verdachte, wiens rijbewijs was gebruikt. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de handelwijze van de verdachte enig nadeel had veroorzaakt, zoals vereist door artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft de wetsgeschiedenis van artikel 231b Sr bestudeerd en geconcludeerd dat het belang van deze bepaling is om de bescherming van persoonsgegevens te waarborgen. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte, door het rijbewijs van zijn broer aan de politie te tonen, enig nadeel had veroorzaakt. De verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter.