ECLI:NL:GHSHE:2019:545

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
200.252.935_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van voldoende aannemelijkheid van nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van de appellant tot de schuldsaneringsregeling. De appellant had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, dat was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. De appellant had een totale schuldenlast van € 141.591,22, waaronder een schuld aan de Rabobank van € 72.463,23 en een preferente belastingschuld van € 4.168,00. De rechtbank concludeerde dat de appellant onvoldoende inspanningen had geleverd om zijn schulden te voldoen en dat hij niet in staat was om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat zijn financiële situatie het niet toeliet om zich aan de overeengekomen betaalafspraken met de curator te houden. Hij heeft ook aangevoerd dat hij in de afgelopen jaren zijn best heeft gedaan om zijn schulden te voldoen en dat hij inmiddels een baan heeft gevonden. Het hof heeft de argumenten van de appellant in overweging genomen en vastgesteld dat hij in de afgelopen drie jaar zijn vaste lasten heeft kunnen voldoen en dat er geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de appellant tot toelating tot de schuldsaneringsregeling toegewezen. De griffier van het hof is opgedragen om de rechtbank Limburg op de hoogte te stellen van deze uitspraak, zodat er een rechter-commissaris en bewindvoerder kunnen worden benoemd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 14 februari 2019
Zaaknummer : 200.252.935/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/255729 / FT RK 18/832
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. S.S.G. Lie te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 januari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 januari 2019, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2019. Bij die gelegenheid is [appellant] , bijgestaan door mr. Lie, gehoord.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 december 2018;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 4 februari 2019.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 141.591,22. Daaronder bevinden zich een schuld aan de Rabobank van € 72.463,23, een preferente belastingschuld van € 4.168,00 alsmede een schuld aan het CJIB van € 2.672,19. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest en dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.4. De totale schuldenlast van verzoeker bedraagt € 141.591,22. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is gebleken dat verzoeker twee ondernemingen (videotheken) heeft gehad vanaf 2011, te weten United Entertainment Group B.V. (UEG) en Visions Entertainment Group B.V. (VEG). Deze ondernemingen zijn in 2013 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement van UEG is bij beschikking van de rechtbank Den Haag op 20 augustus 2015 opgeheven bij gebrek aan baten en het faillissement van VEG is beëindigd door het verbindend worden van de uitdelingslijst op 13 februari 2015. De curator in het faillissement van VEG heeft zowel verzoeker als UEG (als bestuurders) van onbehoorlijke taakvervulling beschuldigd wat een belangrijke oorzaak was van het faillissement. Verzoeker had over twee jaar geen jaarstukken openbaar gemaakt. De curator heeft verzoeker aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort in VEG en is met goedkeuring van de rechter-commissaris een vaststellingsovereenkomst met verzoeker overeengekomen. Daarin is opgenomen dat verzoeker een totaalbedrag van € 10.000,00 aan de curator dient te voldoen, te betalen in 36 maandelijkse termijnen van € 278,78 met ingang van 1 januari 2014. Ter zitting heeft verzoeker verklaard slechts eenmaal een bedrag van € 100,00 te hebben betaald.
2.5.
Uit de stukken is verder gebleken dat verzoeker in 2015 een tandprothese heeft laten zetten. De schuld aan de tandarts bedraagt € 4.871,04. Verzoeker had al veel schulden en wist dat hij de tandartsrekening niet kon betalen. Dat hij ter zitting heeft verklaard met zijn toenmalige werkgever te hebben geregeld dat deze de tandartsrekening zou betalen doet daar niet aan af. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker zelf verantwoordelijk is voor de schulden die hij aangaat en dat dit hem kan worden toegerekend.
2.6.
Voorts bestaat er een schuld van € 4.168,00 aan de Belastingdienst. Uit de belasting-specificaties blijkt dat dit aanslagen inkomstenbelasting 2013, motorrijtuigenbelasting 2013 en de Zorgverzekeringswet bijdrage over 2013 betreffen. Uit de brief van de Belastingdienst van 24 mei 2018 blijkt dat verzoeker de aangiften inkomstenbelasting van het jaar 2013 niet heeft ingediend. De Belastingdienst heeft daarom niet ingestemd met een minnelijke regeling. Vanwege het niet of tijdig verstrekken van (inkomens)gegevens is de belastingschuld niet te goeder trouw ontstaan.
2.7. (…)
Verzoeker heeft ter zitting verklaard in oktober 2017 te zijn gestopt bij zijn vorige werkgever [Automotiv Solutions] Automotiv Solutions. Hij heeft via de gemeente cursussen gevolgd en gesolliciteerd. Het heeft ruim een jaar geduurd voordat verzoeker een baan heeft gevonden. Verzoeker is, naar eigen zeggen, sinds november 2018 begonnen bij een startende horecabedrijf op basis van een nul-uren contract. Desgevraagd heeft verzoeker verklaard daarna niet te hebben gesolliciteerd omdat de kans bestaat dat hij in januari of februari 2019 een meer-uren contract gaat krijgen. Het had evenwel op de weg van verzoeker gelegen om, gezien zijn hoge schuldenlast, fulltime te gaan werken of in ieder geval te solliciteren naar een fulltime baan. Nu hij dit heeft nagelaten - verzoeker heeft ook in de afgelopen periode volstrekt onvoldoende gewerkt - heeft hij zich het belang van de schuldeisers onvoldoende aangetrokken.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst met de curator is [appellant] van mening dat zijn financiële situatie het niet toeliet om zich aan de overeengekomen betaalafspraak te houden. Door het faillissement is [appellant] destijds immers zijn huis, auto en zelfs zijn vriendin kwijtgeraakt. De rechtbank gaat eraan voorbij dat er destijds wel € 80.000,00 aan de schuldeisers is betaald. Het was voor [appellant] praktisch gezien onmogelijk om de verplichtingen jegens de curator na te komen. Dit was juist ook de reden dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend.
Wat betreft het onbetaald laten van de tandartsrekening erkent [appellant] dat hij zelf verantwoordelijk is voor de schulden die hij aangaat. Echter werkte de heer [appellant] destijds in 2014 bij Luna Beach Club en had hij een zeer slecht gebit. [appellant] kon hierdoor niet fatsoenlijk eten, niet lachen en zelfs durfde hij niet normaal te praten. Zijn werkgever bood hem aan om de kosten van de gebitsprothese voor zijn rekening te nemen. Door het faillissement van zijn werkgever heeft zijn werkgever de tandartskosten echter nooit kunnen betalen. Hoewel eenieder verantwoordelijk is voor de schulden die hij aangaat, kan het onbetaald blijven van de tandartsrekening niet aan [appellant] worden toegerekend. Hij mocht er immers op vertrouwen dat zijn werkgever dat conform afspraak voor hem zou doen.
[appellant] heeft wel degelijk aangifte over het jaar 2013 gedaan bij de Belastingdienst. Door een technische fout was deze echter pas later bij de Belastingdienst binnengekomen. [appellant] heeft de zaken met betrekking tot het jaar 2013 al ruim voor de indiening van het verzoek van 4 oktober 2018 met de Belastingdienst opgelost. Er is sinds medio 2018 geen schuld meer aan de Belastingdienst die betrekking heeft over het jaar 2013. Alleen over het jaar 2012 stond nog een bedrag van € 64,00 open. [appellant] heeft de vijf jaren voor het indienen van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling altijd zijn best gedaan om schuldeisers te kunnen betalen en alles op te lossen.
In 2014 en 2015 heeft [appellant] na lang naar werk te hebben gezocht gewerkt bij Luna Beach Club. Vervolgens heeft [appellant] zes maanden gewerkt bij [Automotiv Solutions] Automotive Solutions. Hier moest [appellant] stoppen omdat er geen uren meer beschikbaar voor hem waren. Vervolgens heeft [appellant] twee maal negen weken een cursus gevolgd bij de gemeente Kerkrade met als doel om snel werk te vinden. Ondertussen is hij doorgegaan met solliciteren op allerlei functies. De laatste cursus eindigde op 31 oktober 2018 en was succesvol. [appellant] heeft namelijk een baan gevonden bij een startend horecabedrijf dat in mei 2019 in [vestigingsplaats] haar deuren opent. Het wordt een 36-38 urencontract. Met de werkgever is afgesproken dat hij al in november 2018 kon beginnen op basis van een 0-urencontract omdat er voor de opening al werkzaamheden moeten worden verricht. Daarnaast kijkt [appellant] uit naar banen die hij naast deze baan tot mei kan gaan verrichten. Het is echter niet eenvoudig om een baan te vinden.
[appellant] heeft zich al in 2015 bij de schuldhulpverlening te [plaats] gemeld. Door zijn verhuizing is zijn dossier pas in 2016 naar de gemeente Kerkrade gegaan, waarna het nog twee jaren duurde voordat [appellant] bij de gemeentelijke Kredietbank terecht kon. Vervolgens heeft [appellant] zich aan alle regels gehouden die door de gemeente werden gesteld. [appellant] heeft twee jaren moeten bewijzen dat hij zijn vaste lasten kon betalen en mocht verder geen schuldeisers betalen. Kortom, [appellant] heeft alles wat in zijn macht lag gedaan om zich te gedragen als een goed schuldenaar en verdient het om te worden toegelaten tot de schuldsanering.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat zijn actuele schuldenlast een rechtstreeks gevolg is van het faillissement van zijn voormalige ondernemingen. Die financiële klap is hij nooit meer te boven gekomen. Zo is ook zijn woning door de bank executoriaal ver beneden de taxatiewaarde verkocht en lukte het hem, ondanks zijn veel sollicitaties, ook niet direct om een betaalde baan te vinden. Voorts erkent [appellant] dat hij met betrekking tot de door hem gedreven ondernemingen geen jaarstukken kan overleggen omdat deze nimmer zijn opgesteld. Met betrekking tot het eerste jaar lag de verantwoordelijkheid voor deze jaarstukken nog bij de vorige eigenaar, die dit te laat heeft gedaan, en ten aanzien van het tweede jaar verkeerde [appellant] reeds in de maand april in dermate financiële problemen dat hij geen accountant meer kon betalen voor het opstellen van de jaarstukken. Wel beschikte [appellant] over een reguliere boekhouding, er was alleen geen eindbalans opgesteld.
De totale schuldenlast uit hoofde van de faillissementen bedroeg volgens [appellant] ruim
€ 150.000,00 en daarvan heeft hij een bedrag van € 86.000,00 kunnen voldoen via verkoop van activa. Omdat er vanwege het ontbreken van de jaarstukken sprake was van onbehoorlijk bestuur, althans van een vermoeden daarvan, heeft hij dit bij de curator “afgekocht” voor een bedrag van € 10.000,00.
Met betrekking tot zijn schuld aan de tandarts merkt [appellant] op dat hij de tandarts aanvankelijk niet op de hoogte had gesteld van het feit dat zijn werkgever de rekening zou gaan betalen. Pas toen deze werkgever, vanwege een uiteindelijk in een faillissement resulterend gebrek aan financiële middelen, hier noodgedwongen van af moest zien heeft [appellant] dit aan de tandarts gemeld. Hierop is de behandeling niet meer conform afspraak afgerond, maar wel volledig aan [appellant] in rekening gebracht, hetgeen hij enigszins begrijpt, maar eigenlijk toch niet fair vindt.
Voorts geeft [appellant] aan dat de schuld aan het CJIB uitsluitend ziet op de niet betaalde zorgpremies en dat de schulden aan zowel de Rabobank als aan de DSB-bank betrekking hebben op een hypothecaire restschuld welke is overgebleven naar de executoriale verkoop van zijn woning. Deze woning had een hypothecaire waarde van € 125.000,00, een WOZ waarde van € 115.000,00 en is uiteindelijk verkocht voor € 65.000,00. [appellant] heeft nog wel bezwaar gemaakt tegen een verkoop voor dit bedrag, maar de Rabobank heeft een en ander desondanks toch doorgedrukt.
Op dit moment heeft [appellant] werk als assistent manager bij een nieuw restaurant in [vestigingsplaats] . Vooralsnog is dat een nul-urencontract, maar zodra dit restaurant haar deuren heeft geopend, - de planning is medio mei 2019 - zal het contract van [appellant] worden omgezet naar een vast, fulltime contract.
Tot slot benadrukt [appellant] dat hij al drie jaar in staat is om zijn vaste lasten te voldoen, hij inmiddels een baan gevonden heeft en zijn schulden overwegend ouder dan vijf jaren zijn.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.2.
Uit de door [appellant] overgelegde schuldenlijst ex artikel 285 Fw kan worden opgemaakt dat [appellant] een aantal schulden heeft welke naar hun aard in beginsel dienen te worden aangemerkt als schulden welke niet te goeder trouw zijn ontstaan. Zo is er sprake van een een schuld aan de curator inzake een uit hoofde van (mogelijke) bestuursaansprakelijkheid opgestelde vaststellingsovereenkomst en een schuld aan het CJIB. Het betreft hier evenwel schulden welke ouder zijn dan vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend en als zodanig niet (meer) ex artikel 288 lid 1 aanhef en sub b kunnen worden getoetst, daargelaten nog dat de schuld aan het CJIB ook niet ziet op geldboetes die zijn opgelegd ter zake van verkeersovertredingen.
3.6.3.
Uit voornoemde schuldenlijst blijkt voorts van het bestaan van een schuld van ruim
€ 4.800,00 inzake een tandheelkundige behandeling. [appellant] is, ondanks zijn destijds reeds penibele financiële situatie, met deze behandeling begonnen omdat zijn toenmalige werkgever zou hebben toegezegd de hieraan verbonden kosten geheel voor zijn rekening te nemen. Aannemende dat zulks inderdaad het geval is geweest zodat [appellant] dacht niet zelf, althans niet voor eigen rekening, deze financiële verplichting te zijn aangegaan: hij heeft wel willens en wetens het risico genomen dat zijn toenmalige werkgever de betreffende factuur uiteindelijk niet (meer) zou kunnen dan wel willen betalen. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellant] ten aanzien van deze schuld niet geheel te goeder trouw is geweest.
3.6.4.
Nu [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nadrukkelijk en overtuigend melding heeft gemaakt van het feit dat hij de omstandigheden welke voor het ontstaan van zijn schuldenlast bepalend zijn geweest onder controle heeft gekregen, verstaat het hof dat hij, impliciet, een beroep doet op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw en met de vermelding van een deel van die omstandigheden tevens heeft willen aantonen dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.. Dit, ten aanzien van de hardheidsclausule, daargelaten het feit dat het het hof vrijstaat om voornoemde bepaling ook ambtshalve toe te passen indien het hier voldoende aanleiding toe ziet. [appellant] weet al drie jaren zijn vast lasten te voldoen en er zijn recent geen nieuwe (bovenmatige) schulden ontstaan – gezien de opgave bij het verzoek . Verder heeft [appellant] een betaalde arbeidsbetrekking weten te verwerven welke binnen afzienbare tijd, volgens [appellant] per mei 2019, een aanzienlijke stijging van zijn inkomsten zal gaan betekenen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] , naar zijn zeggenemplooi gevonden heeft bij een nog opstartende onderneming en vanaf begin mei werkzaam zal zijnin zijn (toekomstige) functie als assistent-manager. Het hof is dan ook van oordeel dat het (impliciete) beroep van [appellant] op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw dient te worden gehonoreerd en dat hij, nu het hof tevens van oordeel is dat –nu ook gebleken is dat [appellant] in algemene en positieve zin gedurende langere tijd zeer actief bezig is geweest met het oplossen van zijn financiële problematiek- voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal gaan nakomen en hij zich zal gaan inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven, derhalve tot de schuldsaneringsregeling dient te worden toegelaten.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van:
[appellant] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , aan de
[adres] ,
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M. Pannevis en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2019.