ECLI:NL:GHSHE:2019:525

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
200.236.587_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van verzoek tot ontslag bewindvoerder en mentor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 november 2017, waarin het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder en mentor, [bewindvoerder], werd afgewezen. [Appellant] heeft op 26 maart 2018 hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat dit beroep niet-ontvankelijk is omdat het beroepschrift te laat is ingediend. De termijn voor het instellen van hoger beroep was verstreken op 8 februari 2018, en hoewel [appellant] op 27 december 2017 een afschrift van de beschikking heeft ontvangen, heeft hij niet tijdig gereageerd. Het hof heeft vastgesteld dat de onjuiste informatie van een griffiemedewerker over de aanvangsdatum van de beroepstermijn niet leidt tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Het incidenteel appel van [bewindvoerder] is aangemerkt als verweer in het hoger beroep van [appellant], maar wordt niet verder besproken omdat het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaart in zijn verzoek. De uitspraak is gedaan op 14 februari 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 februari 2019
Zaaknummer: 200.236.587/01
Zaaknummer eerste aanleg: 6221026 OV VERZ 17-8914
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te
[woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. T.M. ten Velde,
[bewindvoerder],
adres houdende te [plaats] ,
bewindvoerder over de goederen van [appellant] en mentor van [appellant] ,
belanghebbende,
hierna te noemen: [bewindvoerder] ,
advocaat: mr. J.P.M. Mol.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Tilburg) van 8 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 maart 2018, heeft [appellant] verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van [appellant] tot ontslag van [bewindvoerder] – naar het hof begrijpt – zowel in de hoedanigheid van bewindvoerder als die van mentor – en de benoeming van een opvolgend bewindvoerder en mentor alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 22 mei 2018, heeft [bewindvoerder] verzocht [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het beroep van [appellant] ongegrond te verklaren en zijn verzoek af te wijzen. Hierbij heeft [bewindvoerder] tevens incidenteel appel ingesteld en bij brief d.d. 22 juni 2018 heeft [bewindvoerder] haar verzoek in incidenteel appel vermeerderd en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen met verbetering van de gronden althans verbetering van de vaststelling van de feiten zoals in de brief is weergegeven.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met één productie, ingekomen ter griffie op 2 juli 2018, heeft [appellant] verzocht het incidenteel appel [bewindvoerder] niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Ten Velde;
  • [bewindvoerder] , bijgestaan door mr. Mol.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlage van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 11 april 2018;
  • het journaalbericht van de advocaat van [bewindvoerder] met als bijlage voormelde brief d.d. 22 juni 2018, ingekomen op 25 juni 2018;
  • het journaalbericht met bijlagen van de advocaat van [bewindvoerder] , ingekomen op 21 december 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 16 mei 2014 heeft de kantonrechter over de goederen die [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld en ten behoeve van hem een mentorschap ingesteld, met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder en mentor. Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 16 april 2015.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [appellant] strekkende tot ontslag van de bewindvoerder en de mentor [bewindvoerder] en tot het beperken van het bewind tot de nalatenschap waarin [appellant] gerechtigd is afgewezen.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing (deels) niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [bewindvoerder] kan zich met de inhoud van de bestreden beschikking deels niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar het beroepschrift en het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel. [bewindvoerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd in het principaal appel en [appellant] in het incidenteel appel.
3.5.
Ontvankelijkheid
3.5.1.
Het hof ziet zich eerst voor de vraag gesteld of [appellant] tijdig hoger beroep heeft ingesteld.
3.5.2.
Ingevolge lid 1 sub a van artikel 806 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan in de onderhavige zaak hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
3.5.3.
Vaststaat dat de bestreden beschikking dateert van 8 november 2017. De termijn voor het aanwenden van het rechtsmiddel in onderhavige zaak is derhalve geëindigd aan het einde van woensdag 8 februari 2018. De griffier van de rechtbank heeft op 15 november 2017 een afschrift van de bestreden beschikking verzonden naar [appellant] . Het beroepschrift van [appellant] is door de griffie ontvangen op 26 maart 2018, derhalve ná het verstrijken van de beroepstermijn.
3.5.4.
Vervolgens ligt de vraag voor of de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is.
3.5.5.
Voorop gesteld wordt dat ingevolge het bepaalde in artikel 806 lid 1 sub a Rv niet van belang is of en zo ja, wanneer de bestreden beschikking aan [appellant] , verzoeker in eerste aanleg, is toegezonden. Daarbij komt dat, wat er ook zij van de stellingen van [appellant] dat [instelling] post, die is gericht aan [appellant] , achterhoudt en doorstuurt naar [bewindvoerder] , [appellant] in ieder geval op 27 december 2017 een afschrift van de bestreden beschikking in handen heeft gekregen. Op dat moment was er voor [appellant] nog voldoende gelegenheid om tijdig appel in te stellen. Concrete feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat dit anders is, zijn gesteld noch gebleken. Het hof volgt [appellant] niet in zijn stelling dat de onjuiste mededeling van de griffiemedewerker van de rechtbank over de aanvangsdatum van de beroepstermijn maakt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijving. Een dergelijke onjuiste mededeling van een medewerker van de griffie kan niet leiden tot een verschoonbare termijn overschrijding.
3.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek in hoger beroep.
3.7.
Met het door [bewindvoerder] ingestelde incidenteel appel wordt niet beoogd een ander dictum te verkrijgen. Derhalve is dit incidenteel appel, zoals ter zitting met partijen besproken, aangemerkt als een verweer in het hoger beroep van [appellant] . Gelet op het voorgaande wordt aan een bespreking van dit verweer echter niet toegekomen.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en M.L.F.J. Schyns, bijgestaan door de griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.