Het hof overweegt het navolgende.
De vrouw is arbeidsongeschikt, zij heeft een WAZ-uitkering.
Voorts is bij vonnis van 12 september 2007 van de rechtbank Middelburg (zie productie 91 van de man) aan de vrouw in verband met een aan haar in 1994 overkomen verkeersongeval een letselschade uitkering toegekend van ruim € 1.681.000,- .
Het vermogen van de vrouw bestaat onder meer uit onroerende zaken, waaronder een eigen woning en een woning die de vrouw heeft verkregen uit de nalatenschap van haar op 15 oktober 2016 overleden moeder, bank tegoeden, aandelen en obligaties. De vrouw bezit voorts landbouwgronden, in omvang aanvankelijk van omstreeks 27 hectare en na het overlijden van de moeder en veredeling van de nalatenschap in omvang toegenomen naar omstreeks 33 hectare. De vrouw exploiteerde landbouwgronden met haar moeder in een vennootschap onder firma. Die VOF is na het overlijden van de moeder overgegaan in een eenmanszaak van de vrouw.
Voor de berekening van de aanvullende behoefte van de vrouw gaat het hof uit van een WAZ uitkering van afgerond € 1.170,- bruto per maand. Bij de door de vrouw in hoger beroep overgelegde productie 48 heeft de vrouw de jaarrekening 2017 van de eenmanszaak overgelegd. Die jaarrekening vermeldt een bruto omzet in 2017 van € 57.813,-. Op deze omzet zijn bedrijfslasten van € 63.125,- in mindering gebracht, hetgeen leidt, na bijtelling van de post financiële baten en lasten van € 2.107,-, tot een verlies van € 3.205,-. Het hof overweegt dat in de jaarrekening onder meer accountantskosten van € 5.858,-, advocaatkosten van € 32.790,- en advieskosten van € 8.171,- als bedrijfslasten zijn opgenomen. Het hof beschouwt deze aanzienlijke kosten niet als kosten van een normale bedrijfsuitoefening van een eenmanszaak als die van de vrouw en zal deze kosten integraal corrigeren, zodat een door de vrouw in redelijkheid te realiseren haalbare winst uit onderneming kan worden gesteld op afgrond € 45.000,- per jaar. Daarvan zal voor de berekening van de aanvullende behoefte van de vrouw worden uitgegaan. De vrouw kan geacht worden een dergelijk resultaat ook te kunnen behalen door bijvoorbeeld de landbouwgronden niet zelf te bebouwen, zoals zij thans doet, maar deze te verpachten, hetgeen aanzienlijk minder kosten meebrengt. De vrouw heeft in haar appelschrift weliswaar gesteld dat zij wordt gekort op haar WAZ uitkering indien de winst uit onderneming boven een bepaald bedrag uitstijgt, doch de vrouw heeft niet aangegeven hoe de uitkering en de winst uit onderneming zich verhouden en op welke wijze de gestelde korting wordt berekend. Nu de vrouw haar stelling in het geheel niet heeft onderbouwd gaat het hof daaraan voorbij.
Gelet op het voorgaande becijfert het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw uit haar WAZ uitkering en uit de winst uit onderneming tezamen op € 3.572,- per maand, zoals blijkt uit de aan deze beschikking gehechte en daarvan deel uitmakende berekening. De inkomensafhankelijke combinatiekorting is vanaf de in rechtsoverweging 5.2.2. vermelde ingangsdatum slechts gedurende beperkte periode van toepassing, nu deze heffingskorting slechts geldt indien het kind op 1 januari van het belastingjaar jonger is dan twaalf jaar en [de minderjarige] op [geboortedatum] 2016 twaalf jaar is geworden. Nu de aanvullende behoefte van de vrouw met name voor de toekomst wordt berekend, heeft het hof de inkomensafhankelijke combinatiekorting in redelijkheid buiten beschouwing gelaten.
Uitgaande van een huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw van € 5.456,17 netto per maand en een netto besteedbaar inkomen van de vrouw uit haar uitkering en winst uit onderneming van totaal € 3.572,- per maand, is er sprake van een tekort van ongeveer
€ 1.884,- netto per maand.
Het hof is van oordeel dat de vrouw geacht kan worden dit tekort met het rendement op haar vermogen te compenseren, en bij gebreke van voldoende rendement, het tekort aan te zuiveren door opnamen uit haar vermogen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw in 2016 nog beschikte over liquide middelen van ongeveer
€ 1.000.000,-, inmiddels te vermeerderen met onder meer het erfdeel van haar moeder van afgerond € 287.000,- (zoals blijkt uit de brief d.d. 31 oktober 2018 van de ing. [adviseur] van WEA Accountants en Adviseurs aan de vrouw, productie 51 van de vrouw). Aan de vrouw is uit de nalatenschap van de moeder, naast de voormelde landbouwgronden, onder meer ook toegekomen de onroerende zaak aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Het hof is van oordeel dat de vrouw de mogelijkheid heeft de onroerende zaak aan de [adres] te laten renderen en de woning bijvoorbeeld te verhuren dan wel deze te verkopen. Het hof is in ieder geval met de man van oordeel dat de vrouw geacht moet worden een rendement van tenminste 3% op haar gehele vermogen te kunnen realiseren. Uitgaande van dat rendement, te stellen op omstreeks € 39.000,- per jaar, en voorts de bij het voormelde vermogen behorende belastingdruk van ongeveer € 15.600,- per jaar, resteert een rendement van ongeveer € 23.400,- netto per jaar, dit is € 1.950,- netto per maand.
De vrouw heeft, onder verwijzing naar de brief van dr. [neuroloog] , neuroloog (thans) niet praktiserend, van 14 maart 2018 aan de advocaat van de vrouw en de eerdere rapportage(s) van dr. [neuroloog] (productie 43 van de vrouw) gesteld dat zij, vanwege cognitieve- en medische beperkingen, niet in staat is haar vermogen actief te beheren en dat zij slechts in staat is een rendement uit spaarrente van hooguit 0,5 % op haar vermogen te realiseren. De vrouw heeft die stelling niet, althans niet voldoende onderbouwd. Niet is gebleken dat de vrouw zelfs maar getracht heeft te onderzoeken of er andere manieren zijn om een hoger rendement op haar vermogen te realiseren, eventueel door inschakeling van deskundige derden, hetgeen wel van haar verwacht mocht worden. Het hof is van oordeel dat de vrouw, ook in haar persoonlijke situatie, geacht moet worden het eerder gemelde rendement van 3% te realiseren. Tenslotte, indien dit rendement alsnog niet zou worden behaald, kan van de vrouw worden gevergd dat zij inteert op haar vermogen. Het hof merkt daarbij op dat is gebleken dat de basis van dit vermogen, de voormelde letselschade uitkering, grotendeels bedoeld was ter compensatie van gederfde inkomsten.
Samenvattend is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat de vrouw geacht kan worden in haar eigen levensonderhoud te voorzien.