Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/278449/HA ZA 14-197)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de Gemeente Tilburg voor schade als gevolg van een verkeersongeval. De appellant, die betrokken was bij een eenzijdig ongeval op 2 januari 2007, stelde de gemeente aansprakelijk voor de schade die hij had geleden. Hij betoogde dat het wegdek ter plaatse slipgevaarlijk was, wat zou hebben bijgedragen aan het ongeval. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder in een vonnis van 7 september 2016 de vorderingen van de appellant afgewezen, omdat hij niet had bewezen dat het wegdek slipgevaarlijk was en dat dit gevaar zich had verwezenlijkt.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de stukken van de eerste aanleg en de ingediende grieven. Het hof concludeerde dat de appellant niet in zijn bewijsopdracht was geslaagd. De getuigenverklaringen van de vader en broer van de appellant, die stelden dat er geen waarschuwingsborden waren en dat het wegdek slecht was, werden niet overtuigend geacht in het licht van het feit dat er wel degelijk een waarschuwingsbord was geplaatst. Het hof oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat het wegdek ter plaatse slipgevaarlijk was en dat hij ook niet had bewezen dat hij daadwerkelijk in een slip was geraakt.
De conclusie van het hof was dat de vorderingen van de appellant moesten worden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die door de gemeente werden gemaakt. Het arrest benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs in aansprakelijkheidszaken, vooral als het gaat om de staat van het wegdek en de omstandigheden van het ongeval.