In deze zaak gaat het om een hoger beroep van E-Selective B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank de vorderingen van de geïntimeerde, [geïntimeerde], heeft toegewezen. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht tussen E-Selective en [geïntimeerde], waarbij laatstgenoemde werkzaamheden heeft verricht voor een opdrachtgever. E-Selective heeft de factuur van [geïntimeerde] niet betaald en stelt dat [geïntimeerde] zijn verplichtingen niet is nagekomen, onder andere door niet proactief te communiceren over de voortgang van de werkzaamheden en door de gebudgetteerde uren te overschrijden.
Het hof heeft vastgesteld dat E-Selective onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst. De evaluatie die E-Selective heeft overgelegd, is gemotiveerd betwist door [geïntimeerde], en het hof oordeelt dat E-Selective niet voldoende heeft onderbouwd dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] van onvoldoende kwaliteit waren. Het hof concludeert dat de overeenkomst niet rechtsgeldig zonder inachtneming van de opzegtermijn is beëindigd, en dat [geïntimeerde] recht heeft op betaling van de factuur.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt E-Selective in de proceskosten in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 12 februari 2019.