6.1.Bij de boordeling van de hoofdzaak gaat het hof uit van de volgende onbestreden feiten.
[appellante] heeft [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] in 2002 leren kennen via persoonlijke consulten bij [geïntimeerde 2] en heeft deelgenomen aan door hen georganiseerde groepsmeditaties en een reis naar Egypte. Op enig moment in 2005 hebben een aantal met elkaar bevriend geraakte groepsleden besloten over te gaan tot het kopen van vakantiebungalows op vakantiepark [vakantiepark] aan [straat] in [vestigingsplaats] om die samen te gaan renoveren onder begeleiding van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] .
[appellante] heeft op 15 december 2006 ook een vakantiebungalow (adres [adres ] ) gekocht en geleverd gekregen voor een koopsom van € 35.250,=. Zij heeft deze bungalow gefinancierd met een door [geïntimeerde 3] voor haar aangevraagde en verkregen hypothecaire geldlening bij de Friesland Bank van € 35.000,= en een bouwdepot van € 20.000,=.
[de V.O.F.] is de onderneming van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] , waarin als activiteiten (onder meer) zijn ondergebracht personal coaching en scholing voor de individuele mens en groeperingen en, onder de handelsnaam “Adviesbureau [adviesbureau] ” interim management, advies voor de openbare ruimte en interne ruimte, voor infrastructurele projecten, bouwkundige aspecten en groenbeelden, en in project- en procesmanagement”.
Bij vonnis van de rechtbank Breda van 13 oktober 2010 is (onder meer) [appellante] veroordeeld tot betaling aan de Coöperatie Vakantiecentrum [vestigingsnaam] U.A. (hierna: de Coöperatie), beheerder van het vakantiepark te [vestigingsplaats] , van achterstallige parkbijdrages tot een bedrag van € 12.702,63 te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij notariële hypotheekakte van 25 oktober 2010 zijn [de V.O.F.] en maatschap [de maatschap] Advocaten als schuldeiser en [appellante] als schuldenaar/hypotheekgever een overeenkomst tot vestiging van hypotheek en pand overeengekomen, waarbij ten behoeve van de schuldeisers een recht van hypotheek op de bungalow [adres ] is gevestigd tot een bedrag van € 84.800,=. In de akte erkent [appellante] uit hoofde van
“Geldlening (…) hoofdelijk schuldig aan de schuldeiser, die deze schuldbekentenis aanneemt, een bedrag groot (…) €53.000,00”voor een tijdsduur die eindigt op 31 december 2015, tegen een rente van 3,5% per jaar.
Bij vaststellingsovereenkomst gedateerd “december 2010” zijn [de V.O.F.] en [appellante] (onder meer) het volgende overeengekomen:
“(...) in aanmerking nemende:
- dat [de V.O.F.] aangaande het project van de vakantiebungalows te [vestigingsplaats] tussen partijen genoegzaam bekend, tot en met 25 oktober 2010 opeisbaar van [appellante] had te vorderen een bedrag van € 111.924,78;
- dat [appellante] heeft aangegeven de vordering integraal te erkennen, doch financieel niet in staat te zijn tot algehele voldoening over te gaan,
- dat [appellante] inmiddels ter meerdere zekerheid van betaling ten behoeve van [de V.O.F.] een hypotheek- en pandakte bij akte d.d. 25 oktober 2010 heeft laten vestigen,
- dat bij vermelde hypotheek- en pandakte een gedeelte van de vordering van [de V.O.F.] is omgezet in een geldlening,
- dat [appellante] aangaande het restant van de opeisbare vordering ten behoeve van [de V.O.F.] een pandrecht op haar loon wenst te vestigen (...)
Komen overeen als volgt:
1.
Middels ondertekening dezes erkent [appellante] tot en met 25 oktober 2010 aan [de V.O.F.] verschuldigd te zijn een bedrag van € 111.924,78 (...).
2.
Bij vestiging van het hypotheek- en pandrecht op 25 oktober 2010 (...) is een bedrag groot € 50.000,-- (...) van de vordering omgezet in een geldlening. De geldlening is verstrekt voor de tijdsduur die eindigt op 31 december 2015.
(...)
Het bedrag groot € 50.000,-- is direct opeisbaar bij de in de hypotheekakte genoemde gevallen.
Voor het restant, zijnde de (opeisbare) vordering ter grootte van € 61.924,78 (...), komen partijen overeen dat deze direct opeisbaar is. (...)
(...)
Partijen doen afstand van het recht om deze overeenkomst te (doen) ontbinden en/of te (doen vernietigen en/of de nietigheid ervan in te roepen. (...)”
Bij vaststellingsovereenkomst gedateerd “december 2010” zijn de maatschap en [appellante] (onder meer) het volgende overeengekomen:
“(...) in aanmerking nemende:
- dat [de maatschap] in het kader van procedures aangaande het project van de vakantiebungalows te [vestigingsplaats] tussen partijen genoegzaam bekend, tot en met 25 oktober 2010 opeisbaar van [appellante] had te vorderen een bedrag van € 10.000,--;
- dat [appellante] heeft aangegeven de vordering integraal te erkennen, doch financieel niet in staat te zijn tot algehele voldoening over te gaan,
- dat [appellante] inmiddels ter meerdere zekerheid van betaling ten behoeve van [de maatschap] een hypotheek- en pandakte bij akte d.d. 25 oktober 2010 heeft laten vestigen,
- dat bij vermelde hypotheek- en pandakte een gedeelte van de vordering van [de maatschap] is omgezet in een geldlening,
- dat [appellante] aangaande het restant van de opeisbare vordering ten behoeve van [de maatschap] een pandrecht op haar loon wenst te vestigen (...)”
Bij niet nader gedateerde aktes inhoudende vestiging van een pandrecht op roerende zaken zijn [de V.O.F.] en de maatschap als pandnemers en [appellante] overeengekomen dat:
“de pandgever, tot meerdere zekerheid van betaling van al hetgeen pandgever aan pandnemer nu of te eniger tijd schuldig mocht zijn of worden uit welken hoofde ook (...) een recht van pand zal verlenen op alle tot het vermogen van pandgever behorende roerende zaken, zoals blijkend uit de aan deze overeenkomst gehechte lijst, welke door partijen is ondertekend, (...) tot zekerheid van de voldoening van de Verplichtingen verleent pandgever bij deze aan pandnemer een recht van pand op de Bezittingen, welke inpandgeving pandnemer bij deze aanvaardt. (...)”
Op 14 januari 2011 heeft de Coöperatie ter executie van het voornoemde vonnis van de rechtbank Breda van 13 oktober 2010 executoriaal beslag gelegd op de vakantiewoning van [appellante] . De Frieslandbank heeft als eerste hypotheekhouder de executie overgenomen. De marktwaarde van de vakantiewoning is door [makelaars] Makelaars getaxeerd op € 16.000,=, de kosten voor het bewoonbaar maken zijn begroot op € 50.000,=.
[geïntimeerde 3] heeft als tweede hypotheekhouder geweigerd in te stemmen met een ondershands bod op de bungalow van € 24.000,=.
De vakantiewoning is op 13 december 2012 executoriaal geveild voor een bedrag van € 6.000,=. Van de vordering van de Frieslandbank resteerde daarna een bedrag van € 49.046,04.
Met de gerechtsdeurwaarder, die door de Coöperatie belast was met de inning van het bedrag dat zij op grond van het vonnis van de rechtbank Breda aan de Coöperatie moest betalen, heeft [appellante] uiteindelijk een betalingsregeling gesloten.
Bij exploot van 6 februari 2013 heeft gerechtsdeurwaarder Batta c.s. te [kantoorplaats] op verzoek van [de V.O.F.] , onder betekening van een drietal documenten, [appellante] gesommeerd om binnen twee dagen € 119.867,30 te betalen.
Bij exploot van 6 februari 2013 heeft gerechtsdeurwaarder Batta c.s. op verzoek van de maatschap, onder betekening van een drietal documenten, [appellante] gesommeerd om binnen twee dagen € 10.778,84 te betalen.
Bij exploot van 5 juli 2013 heeft gerechtsdeurwaarder Batta c.s. op verzoek van
[de V.O.F.] en de maatschap de grosse van de hypotheekakte van 25 oktober 2010 aan [appellante] betekend en bevel gedaan om binnen twee dagen € 53.000,00 (P.M.) te betalen.
Op 2 augustus 2013 heeft [appellante] een aan haar door gerechtsdeurwaarder Batta c.s. gestuurd formulier op grond van art. 475g Rv ten behoeve van beslag op haar inkomen ondertekend.
Bij brief van 14 augustus 2013 heeft gerechtsdeurwaarder Batta c.s. aan [appellante] (kort gezegd) laten weten dat zij nog geen betaling van € 53.130,59 heeft ontvangen en als zij dat niet uiterlijk 21 augustus 2013 voldoet, de gerechtsdeurwaarder beslag komt leggen op haar roerende zaken en inboedel.
Bij brief van 15 augustus 2013 heeft de maatschap aan [appellante] een declaratie van € 1.499,98 doen toekomen, Blijkens die declaratie heeft de maatschap in totaal van [appellante] ontvangen € 6.307,11 en heeft de maatschap een bedrag van € 4.807,11 aan [de V.O.F.] afgedragen.
Bij beslissing van de Raad van discipline in het ressort s-Hertogenbosch van 10 april 2017 op een door de deken ingediend bezwaar is [geïntimeerde 4] een voorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van 14 dagen wegens het schenden van gedragsregel 28 lid 1 (aanvaarden van andere zekerheid dan een voorschot in geld van [appellante] ).