ECLI:NL:GHSHE:2019:512

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
20-000673-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor gewapende overvallen en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren voor zijn betrokkenheid bij meerdere gewapende overvallen op een supermarkt en een vakantiepark, alsook voor verboden wapenbezit. De feiten vonden plaats terwijl de verdachte in detentiefasering was en een enkelband droeg. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot dezelfde straf, maar het hof heeft het vonnis gedeeltelijk vernietigd en zelf recht gedaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het afpersen van medewerkers van de supermarkt en het vakantiepark, waarbij hij geweld en bedreiging met een vuurwapen heeft gebruikt. Daarnaast heeft hij wapens en munitie in zijn cel in de PI Ter Peel voorhanden gehad. Het hof heeft de vorderingen van twaalf benadeelde partijen toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op basis van de geleden materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, en het hof heeft rekening gehouden met de recidive van de verdachte en het gebruik van geweld tijdens de overvallen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-000673-18
Uitspraak: 13 februari 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 23 februari 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-865016-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in PI Rijnmond - HvB De IJssel, te Krimpen aan den IJssel.
Hoger beroep
De verdachte is bij voormeld vonnis ter zake van – kort gezegd – twee voltooide overvallen en een poging daartoe, telkens samen met een ander gepleegd, alsmede het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
Tevens heeft de rechtbank beslist over schadevergoeding aan de twaalf benadeelde partijen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en, opnieuw rechtdoende,
- de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 8] (voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen) volledig zal toewijzen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal toewijzen tot een bedrag van
€ 21.076,33 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en de vordering voor wat betreft de post “aanschaf camera” niet-ontvankelijk zal verklaren;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] zal toewijzen tot een bedrag van
€ 65,23 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ook voor wat betreft de kosten eigen risico behandeling Pepas van € 309,14, met vergoeding van de proceskosten van € 69,13 (reiskosten en verlofuren) en de vordering voor wat betreft de post “massage” niet-ontvankelijk zal verklaren;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] zal toewijzen tot een bedrag van
€ 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9] zal toewijzen tot een bedrag van
€ 116,60 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 11] zal toewijzen tot een bedrag van
€ 2.519,48 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 12] zal toewijzen tot een bedrag van
€ 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren;
Door de raadsman van verdachte is primair vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair is door de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. De verdediging heeft zich ingeval van veroordeling ter zake van de onderliggende feiten voor wat betreft de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 december 2016 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, althans in het arrondissement Limburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer S] en/of [slachtoffer G] heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) 57.832,50 euro, althans een groot geldbedrag, en/of 3 waardebonnen (van 7,50 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam supermarkt] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (ongeveer) 57.832,50 euro, althans een groot geldbedrag, en/of 3 waardebonnen (van 7,50 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam supermarkt] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van/door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer S] en/of [slachtoffer G] en/of [slachtoffer M] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bij genoemde diefstal en/of afpersing hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een pistool, althans een vuurwapen, op die [slachtoffer S] en/of [slachtoffer G] heeft gericht (gehouden) en/of
- die [slachtoffer S] in haar nek heeft vastgepakt en/of (vervolgens) een pistool, althans een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer S] heeft geplaatst en/of
- tegen die [slachtoffer S] en/of [slachtoffer G] heeft gezegd dat ze op de grond moesten gaan liggen en/of
- een pistool, althans een vuurwapen, heeft doorgeladen, althans een handeling heeft verricht waardoor er een kogel op de grond viel en/of (hierbij) heeft gezegd: 'Zie je dat het een echte is, zie je dat ik geen grappen maak', althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer G] heeft gezegd, dat ze hem al een tijdje in de gaten hielden en/of dat als hij niet mee zou werken en/of als hij, verdachte, herkend zou worden, de moeder van die [slachtoffer G] eraan zou gaan, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (meermalen) tegen die [slachtoffer G] heeft gezegd: "Denk aan je moeder [slachtoffer G] ", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- een vuurwapen op die [slachtoffer M] heeft gericht en/of
- die [slachtoffer S] en/of [slachtoffer G] en/of [slachtoffer M] (onder bedreiging van het pistool, althans het vuurwapen) heeft gedwongen om naar de kantine te lopen en/of (vervolgens) gezegd dat zij op hun buik op de grond moesten gaan liggen en/of tien minuten moesten blijven liggen;
2.
hij op of omstreeks 14 januari 2017 te Someren, althans in het arrondissement Oost-Brabant
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en/of (een) goed(eren), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam winkel] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening weg te nemen een geldbedrag en/of (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam winkel] B.V, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, en vergezeld en/of gevolgd van/door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bij genoemde poging tot diefstal en/of poging tot afpersing hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [benadeelde partij 3] bij haar haren heeft/hebben gepakt en/of (vervolgens) een pistool/geweer, althans een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), tegen haar hoofd heeft/hebben geplaatst en/of
- een pistool/geweer, althans een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] gericht heeft/hebben (gehouden) en/of
- tegen die [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 1] heeft/hebben gezegd: 'Dit is een overval, als jullie meewerken overkomt jullie niks', althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- die [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 1] (onder bedreiging van het pistool/geweer, althans het een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp)) heeft/hebben gedwongen om (gebukt) naar het magazijn te rennen en/of
- tegen die [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] gezegd dat ze in het magazijn op de grond moesten gaan liggen en/of dat ze niet mochten bewegen (anders zou er iets gebeuren) en/of
- die [benadeelde partij 2] heeft/hebben vastgepakt en/of gedwongen om mee naar de kluis te lopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf/die voorgenomen misdrijven niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 20 januari 2017 te Overloon, gemeente Boxmeer, althans in het arrondissement Oost-Brabant, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 10] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 7] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 200 euro, althans een geldbedrag en/of waardecheques (ter waarde van in totaal 550 euro) en/of een tas met inhoud (onder andere een portemonnee), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam vakantiepark] B.V. en/of [benadeelde partij 10] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 200 euro en/of waardecheques (ter waarde van in totaal 550 euro) en/of een tas met inhoud (onder andere een portemonnee), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam vakantiepark] B.V. en/of [benadeelde partij 10] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van/door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 10] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 9] en/of [slachtoffer H] en/of [slachtoffer JK] en/of [benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 6] en/of [slachtoffer TK] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bij genoemde diefstal en/of afpersing hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- twee, althans een, vuurwapen(s) (onder andere een (machine)geweer), althans twee of een op (een) vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en), op die [benadeelde partij 10] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 9] en/of [slachtoffer H] en/of [slachtoffer JK] en/of [benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 6] en/of [slachtoffer TK] gericht heeft/hebben (gehouden) en/of heeft/hebben gezegd: 'Op de grond, op de grond' en/of 'Stil, stil' en /of 'Liggen, liggen', althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- met het (handvat/uiteinde van het) geweer, althans het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen/in het gezicht van die [benadeelde partij 9] heeft/hebben geslagen en/of
- die [benadeelde partij 10] op de grond heeft/hebben geduwd en/of bij haar schouder heeft/hebben gepakt en/of de loop van het geweer, althans het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen/in de nek van die [benadeelde partij 10] heeft/hebben gezet/geduwd en/of
- die [benadeelde partij 7] op haar knieën heeft/hebben geduwd en/of in de richting van de kluis heeft/hebben geduwd en/of gezegd dat ze de kluis open moest maken, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of de loop van het geweer, althans het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen/in de nek van die [benadeelde partij 7] heeft gezet;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 december 2016 tot en met 3 februari 2017 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, en/of Someren en/of Overloon, gemeente Boxmeer, en/of Evertsoord, gemeente Horst aan de Maas, in elk geval in Nederland een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten
- een machinegeweer (van het merk Zastava, model m70 AB2, kaliber 7.62x39mm), in elk geval een wapen van categorie II en/of
- een (double-action centraalvuur) revolver (van met merk Webley & Scott, model Mk IV, kaliber .38), in elk geval een wapen van categorie III
en/of
munitie van categorie III, te weten
- 41 kogelpatronen van het kaliber 7.62x39mm en/of
- 190 ( centraalvuur volmantel) kogelpatronen van het kaliber 7.62x39mm en/of
- een (deelmantel centraalvuur) kogelpatroon van het kaliber .44 Remington Magnum en/of
- 6 ( centraalvuur) kogelpatronen van het kaliber .38 Smith & Wesson en/of .380 2Z
in elk geval munitie van categorie III
voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 25 december 2016 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer S] en [slachtoffer G] heeft gedwongen tot de afgifte van 57.832,50 euro, en 3 waardebonnen van 7,50 euro toebehorende aan [naam supermarkt] B.V.
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bij genoemde afpersing hierin bestonden dat hij, verdachte
- een vuurwapen op die [slachtoffer S] en [slachtoffer G] heeft gericht (gehouden) en
- die [slachtoffer S] in haar nek heeft vastgepakt en een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer S] heeft geplaatst en
- tegen die [slachtoffer S] en [slachtoffer G] heeft gezegd dat ze op de grond moesten gaan liggen en
- een vuurwapen heeft doorgeladen, waardoor er een kogel op de grond viel en hierbij heeft gezegd: 'Zie je dat het een echte is, zie je dat ik geen grappen maak' en
- tegen die [slachtoffer G] heeft gezegd, dat ze hem al een tijdje in de gaten hielden en dat als hij niet mee zou werken en als hij, verdachte, herkend zou worden, de moeder van die [slachtoffer G] eraan zou gaan, en tegen die [slachtoffer G] heeft gezegd: "Denk aan je moeder [slachtoffer G] ", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- een vuurwapen op [slachtoffer M] heeft gericht en
- die [slachtoffer S] en [slachtoffer G] en [slachtoffer M] (onder bedreiging van het vuurwapen) heeft gedwongen om naar de kantine te lopen en vervolgens gezegd dat zij op hun buik op de grond moesten gaan liggen en tien minuten moesten blijven liggen;
2.
hij op 14 januari 2017 te Someren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en/of goederen, toebehorende aan [naam winkel] B.V.
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening weg te nemen een geldbedrag en/of goederen toebehorende aan [naam winkel] B.V, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bij genoemde poging tot diefstal en/of poging tot afpersing hierin bestonden dat hij, verdachte
- die [benadeelde partij 3] bij haar haren heeft gepakt en vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen haar hoofd heeft geplaatst en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] gericht heeft gehouden en
- tegen die [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] heeft gezegd: 'Dit is een overval, als jullie meewerken overkomt jullie niks', en
- die [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] onder bedreiging van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gedwongen om gebukt naar het magazijn te rennen en
- tegen die [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] gezegd dat ze in het magazijn op de grond moesten gaan liggen en dat ze niet mochten bewegen (anders zou er iets gebeuren) en
- die [benadeelde partij 2] heeft vastgepakt en gedwongen om mee naar de kluis te lopen,
terwijl de uitvoering van die voorgenomen misdrijven niet zijn voltooid;
3.
hij op 20 januari 2017 te Overloon, gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 7] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 200 euro en waardecheques ter waarde van in totaal 500 euro, toebehorende aan [naam vakantiepark] B.V.
en
met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud (onder andere een portemonnee), toebehorende aan [benadeelde partij 10] , welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 10] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 9] en/of [slachtoffer H] en/of [slachtoffer JK] en/of [benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 6] en/of [slachtoffer TK] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bij genoemde diefstal hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- twee, althans één, op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en), op die [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 9] en [slachtoffer H] en [slachtoffer JK] en [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 6] en [slachtoffer TK] gericht hebben gehouden en hebben gezegd: 'Op de grond, op de grond' en/of 'Stil, stil' en/of 'Liggen, liggen', en
- met het handvat van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp in het gezicht van die [benadeelde partij 9] heeft geslagen en
- die [benadeelde partij 10] op de grond heeft geduwd en bij haar schouder heeft gepakt en de loop van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de nek van die [benadeelde partij 10] heeft geduwd
en
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bij genoemde afpersing hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- twee, althans één, op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en), op die [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 9] en [slachtoffer H] en [slachtoffer JK] en [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 6] en [slachtoffer TK] gericht hebben gehouden en hebben gezegd: 'Op de grond, op de grond' en/of 'Stil, stil' en/of 'Liggen, liggen', en
- met het handvat van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp in het gezicht van die [benadeelde partij 9] heeft geslagen en
- die [benadeelde partij 10] op de grond heeft geduwd en bij haar schouder heeft gepakt en de loop van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de nek van die [benadeelde partij 10] heeft geduwd en
- die [benadeelde partij 7] op haar knieën heeft geduwd en in de richting van de kluis heeft geduwd en gezegd dat ze de kluis open moest maken, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en de loop van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de nek van die [benadeelde partij 7] heeft gezet;
4.
hij op 3 februari 2017 te Evertsoord, gemeente Horst aan de Maas, wapens van categorie II en/of III, te weten
- een machinegeweer (van het merk Zastava, model m70 AB2, kaliber 7.62x39mm), en
- een (double-action centraalvuur) revolver (van met merk Webley & Scott, model Mk IV, kaliber .38),
en munitie van categorie III, te weten
- 41 kogelpatronen van het kaliber 7.62x39mm en
- 190 ( centraalvuur volmantel) kogelpatronen van het kaliber 7.62x39mm en
- een (deelmantel centraalvuur) kogelpatroon van het kaliber .44 Remington Magnum en
- 6 ( centraalvuur) kogelpatronen van het kaliber .38 Smith & Wesson en/of .380 2Z
voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Standpunt verdediging (algemeen)

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Voor wat betreft feit 2 en 3 heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep – in tegenstelling zijn eerder afgelegde verklaringen bij de politie en in eerste aanleg – verklaard dat hij wel enige rol heeft gehad bij de overvallen die zijn gepleegd in Someren en Overloon op respectievelijk 14 en 20 januari 2017. De verdachte heeft ten aanzien van deze twee feiten verklaard dat hij niet een van de feitelijke overvallers is geweest, maar ‘slechts’ als chauffeur heeft gefungeerd. In verband hiermee is door de verdediging bepleit dat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt, omdat geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, zodat vrijspraak dient te volgen van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

Voor wat betreft feit 1 heeft de verdachte in hoger beroep – evenals ter terechtzitting in eerste aanleg – alle betrokkenheid bij de overval zoals gepleegd op de [naam supermarkt] te Geleen op 25 december 2016 ontkend.
Door de raadsman is aangevoerd dat het dossier wellicht voldoende wettig bewijs bevat, maar dat de overtuiging ontbreekt, zodat vrijspraak moet volgen. Daartoe is door de raadsman – voor zover hier van belang – het volgende aangevoerd:
  • De positieve herkenningen die hebben plaatsgevonden zijn geen herkenningen geweest van verdachte in persoon, zoals bij een foslo-confrontatie, maar hebben plaatsgevonden aan de hand van (camera)beelden en/of afbeeldingen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat deze (camera)beelden en/of afbeeldingen van onvoldoende kwaliteit zijn om te komen tot een positieve herkenning;
  • Door verschillende getuigen die de overvaller face-to-face hebben gezien, is een signalement van de dader afgegeven, welke signalementen op opvallende kenmerken afwijken van het signalement van verdachte;
  • De omstandigheid dat verdachte op 25 december 2016 ten tijde van de overval in Geleen was – hetgeen de verdachte ook erkent – is onvoldoende om hem als dader van deze overval aan te merken. De verdachte heeft een alibi, omdat hij op het moment van de overval een afspraak had met [betrokkene 1] , hetgeen door haar wordt bevestigd.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat het dossier voldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit te komen. Het hof neemt daarbij in het bijzonder de navolgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Aanwezigheid verdachte op de plaats delict
Op 25 december 2016 werd tussen 10:45 uur en 11:06 uur de supermarkt [naam supermarkt] aan de [adres 1] te Geleen overvallen. Bij de overval zijn de werknemers [slachtoffer S] en [slachtoffer G] door geweld en bedreiging met geweld gedwongen tot de afgifte van een bedrag van € 57.832,50 en enkele waardebonnen. Uit de opgevraagde GPS-gegevens van de enkelband van verdachte is gebleken dat deze enkelband op 25 december 2016 om 10:52 uur in de directe nabijheid van supermarkt [naam supermarkt] te Geleen werd geregistreerd, namelijk op de Beekhoverstraat te Geleen (dossierp. L395). De [naam supermarkt] te Geleen is gelegen op ongeveer 550 meter van de Beekhoverstraat te Geleen, zo blijkt uit een geraadpleegde openbare bron op internet.
De verdachte heeft erkend dat hij in de ochtend van 25 december 2016 in de buurt van de [naam supermarkt] te Geleen was.
In samenhang met het voorgaande acht het hof tevens van belang het proces-verbaal van bevindingen (dossierp. L387-L391), waarin een omschrijving wordt gegeven van de camerabeelden op 25 december 2016 van diverse camera’s die rondom het centrum van Geleen zijn gesitueerd, alwaar de [naam supermarkt] is gevestigd, en die zicht hebben op de Markt, Groenstraat en Rijksweg. Deze camerabeelden waren voorzien van datum en tijd die overeenkwamen met de daadwerkelijke tijd. Op deze camerabeelden komen twee verdachten in beeld, waarvan verdachte 1 (VE1) een man met normaal postuur is, donkerkleurige jas en broek en donkerkleurige schoenen met een witte zool. De afstand tussen de positie van de camera en de positie van verdachte 2 was te groot om een signalement te geven. Om 10.16.36 uur wordt VE1 gezien met een winkelkar, komende vanuit de richting van de [naam supermarkt] en gaande in de richting van de Markt. Voorts wordt gezien dat VE1 een rondje rondom de in de centrale hal van het winkelcentrum geplaatste kerstboom liep, en weer in de richting van de [naam supermarkt] liep. Ongeveer een minuut later loopt VE1 langs het winkelcentrum, komende vanuit de Gravenstraat en gaande in de richting van de Markt. Om 10.18.20 uur loopt VE1 nogmaals in de richting van de Gravenstraat, komende van de Markt. Om 10.51.19 uur is op de bewegende beelden een rennend persoon gezien, komende vanuit de Salmstraat en gaande in de richting van de Groenstraat. Deze persoon rende in de richting van de Rijksweg. Vervolgens stak deze persoon de Rijksweg over, ter hoogte van het kruispunt van de Rijksweg met de Groenstraat en Beekhovenstraat, en rende daarna de Beekhoverstraat in.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden in de centrale hal van het winkelcentrum, alwaar de [naam supermarkt] is gevestigd, blijkt voorts dat VE1 om 10.03.01 uur naar de [naam supermarkt] toe liep, daar een winkelkar pakte en de [naam supermarkt] in liep, en om 10.17.55 uur vanuit de [naam supermarkt] naar de Markt toe liep en linksaf sloeg de Gravenstraat in. Verdachte 2 is hier omschreven als een man met een donkere huidskleur (VE2) die om 10.03.48 uur de [naam supermarkt] in liep en om 10.19.15 de winkel weer uitkwam en links de Gravenstraat in liep. Om 10.36.52 uur, liep VE1, komende vanuit de Gravenstraat, de [naam supermarkt] in met een hand voor zijn gezicht, VE2 was even daarvoor om 10.35.34 uur vanuit de Gravenstraat de [naam supermarkt] weer binnengelopen. Om 10.51.26 uur is bovendien te zien dat VE1 de [naam supermarkt] uit komt gerend en linksaf de Gravenstraat in rende.VE2 kwam om 10.51.39 uur de [naam supermarkt] uitgelopen en rende eveneens linksaf de Gravenstraat in (dossierp. L380-L385), welke straat uitkomt op de Salmstraat (zo blijkt uit een openbare bron op het internet).
Herkenning verdachte
Naar aanleiding van een uitzending van het televisieprogramma Opsporing Verzocht, waarin de overval op supermarkt [naam supermarkt] te Geleen gepleegd op 25 december 2016 werd besproken, zijn (onder andere) foto’s getoond aan de [naam getuige] . Uit het dossier komt naar voren dat de getuige [naam getuige] werkzaam is bij de Penitentiaire Inrichting Ter Peel te Evertsoord en in die hoedanigheid bekend is met de verdachte [verdachte] . Na het tonen van foto 3 en 4 en de vraag of de getuige [naam getuige] deze persoon kende, heeft hij geantwoord dat hij de man op foto 4 herkende als zijnde [verdachte] (dossierp. 237). Het hof stelt vast dat foto 3 en 4 (dossierp. 238 in verband met p. 244-245 en dossierp. L368 en 372) afdrukken betreffen van de overvaller van supermarkt [naam supermarkt] te Geleen op 25 december 2016.
Eigen waarneming hof
Door het hof is ter terechtzitting in hoger beroep op 30 januari 2019 waargenomen dat bij de verdachte op de achterzijde van zijn hoofd onder de kruin een soort inkeping/litteken van links naar rechts met minder haar is te zien. Het hof heeft voorts aan de hand van de ter zitting getoonde camerabeelden geconstateerd dat een vergelijkbare inkeping/litteken zichtbaar is op het achterhoofd van de dader die op 25 december 2016 boven in het kantoor bij [naam supermarkt] is geweest om een overval te plegen.
Medeverdachte [medeverdachte]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 18 mei 2017 bij de politie verklaard dat hij op eerste kerstdag bij [naam supermarkt] was en dat hij degene is op de camerabeelden van [naam supermarkt] (dossierp. 151). Het hof begrijpt dat hiermee wordt bedoeld de persoon die in het dossier telkens wordt aangeduid als de negroïde persoon op de camerabeelden van de overval op de [naam supermarkt] te Geleen op 25 december 2016.
Uit onderzoek van de recherche is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte] een telefoon gebruikte met [IMEI-nummer] . In het onderzoek naar de overval op [naam supermarkt] te Geleen werden historische verkeersgegevens gevorderd van de telefoon met voornoemd IMEI-nummer. Na de overval heeft [medeverdachte] de telefoon niet meer gebruikt. Uit de verkeersgegevens blijkt dat de telefoon vanaf 27 december 2016 tot en met 12 januari 2017 weer actief wordt en dat het telefoonnummer [06-xxxxx096] dan gebruik maakt van deze telefoon. Onderzoek wijst uit dat [betrokkene 2] , woonachtig op de [adres betr 2] te Helmond gebruik maakt van dit telefoonnummer (dossierp. L142).
Uit de verklaring van de getuige [betrokkene 2] bij de politie d.d. 6 februari 2017 komt naar voren dat zij getrouwd is met de verdachte [verdachte] en dat hij sinds zijn verlof uit de PI op 26 augustus 2016 op gezette tijden verbleef op haar adres, aan de [adres betr 2] te Helmond. Voorts heeft [betrokkene 2] verklaard dat zij het telefoonnummer [06-xxxxx096] in gebruik heeft en dat [verdachte] het telefoonnummer [06-xxxxx818] in gebruik heeft. Verder heeft getuige [betrokkene 2] verklaard dat in december een donkergetinte jongen met verdachte bij haar thuis is geweest, die zijn telefoon toen bij haar heeft achtergelaten, die zij vervolgens in gebruik heeft genomen (dossierp. L281 ev.).
Uit navraag in de bedrijfsprocessensystemen van de politie is gebleken dat de verdachte [verdachte] sedert 29 november 2016 in het bezit was van het telefoonnummer [06-xxxxx818] (dossierp. L142).
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 24 december 2016 van Lelystad naar Helmond is gegaan (dossierp. L161). Dit wordt bevestigd door de verkeersgegevens van zijn telefoon. Te zien is dat de telefoon op 24 en 25 december 2016 in Helmond masten aanstraalden. Voorts komt uit de verkeersgegevens naar voren dat de telefoon van [medeverdachte] op 24 december 2016 in Geleen is geweest. Gebleken is dat zowel het telefoontoestel van [medeverdachte] ( [06-xxxxx502] ) als het telefoontoestel van [verdachte] ( [06-xxxxx818] ) op 24 december 2016 tussen 18:18 uur en 19:41 uur aanstralen in Geleen. Tevens blijkt dat beide telefoons diezelfde avond omstreeks 23.30 uur in Helmond aanstralen (dossierp. L144).
Conclusie
Naar het oordeel van het hof kan op basis van voorgaande feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, wettig én overtuigend bewezen worden dat verdachte en zijn mededader [medeverdachte] op 25 december 2016 omstreeks 10:35/36 uur de [naam supermarkt] te Geleen zijn ingegaan en zich aldaar samen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde overval, waarna zij omstreeks 10:51 uur - kort na elkaar weer naar buiten zijn gegaan en zijn weggerend. Naar het oordeel van het hof is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide overvallers, waarbij sprake is geweest van een duidelijke rolverdeling (VE2 fungeerde als een soort van afleider) en de buit na afloop is gedeeld.
Het hof stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer indien deze herkenning het enige bewijsmiddel is dat de betrokkenheid van een verdachte bij een ten laste gelegd feit aantoont. Bij de beoordeling van het bewijs is van doorslaggevend belang of deze herkenning voldoende betrouwbaar is om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden of afbeeldingen is onder meer van belang in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Of hiervan sprake is hangt af van de kwaliteit van de (af)beeld(ing)en evenals de mate van zichtbaarheid van persoonskenmerken op die (af)beeld(ing)en. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien.
Het hof is van oordeel dat aan de door het hof gebezigde herkenning wel degelijk bewijskracht toekomt. Allereerst merkt het hof op dat deze herkenning niet het enige bewijsmiddel is voor de betrokkenheid van verdachte bij de overval. De betreffende kleurenfoto (foto 4), is voorts naar het oordeel van het hof van voldoende kwaliteit om daar een herkenning op te baseren. De getuige [naam getuige] is werkzaam bij de Penitentiaire Inrichting waar de verdachte [verdachte] gedetineerd zat en derhalve ambtshalve bekend met deze verdachte. De getuige [naam getuige] heeft tijdens het verhoor een omschrijving gegeven van het uiterlijk van de verdachte, hetgeen erop wijst dat deze getuige goed bekend is met het voorkomen van verdachte. Het hof ziet voorts geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de herkenning van verdachte door de getuige [naam getuige] te twijfelen. Naar het oordeel van het hof kan de herkenning van verdachte door [naam getuige] dan ook mede tot het bewijs worden gebezigd.
Alternatieve verklaring verdachte
De verklaring van verdachte dat hij geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de overval op de [naam supermarkt] , omdat hij ten tijde van die overval een afspraak had met [betrokkene 1] , schuift het hof als ongeloofwaardig ter zijde. Deze verklaring wordt immers weersproken door de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Bovendien blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1] (dossierp. L275) weliswaar dat zij elkaar de ochtend van eerste kerstdag in Geleen hebben gezien, maar dit zou tussen 9:00 uur en 9:30 zijn geweest, terwijl de overval tussen 10:45 uur en 11:06 uur is gepleegd. Van een sluitend alibi is derhalve geen sprake.
Het verweer wordt mitsdien in al zijn onderdelen verworpen.

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

Op 14 januari 2017 kort voor sluitingstijd, omstreeks 17:55 uur, wordt door twee verdachten het [naam winkel] aan de [adres 2] te Someren overvallen. Op dat moment zijn de medewerkers [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] in de winkel aanwezig. Zij worden onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gedwongen tot de afgifte van geld. De daders vertrekken uiteindelijk zonder buit.
Aanwezigheid verdachte op de plaats delict
Het hof stelt aan de hand van de GPS-gegevens van de enkelband van verdachte vast dat hij ten tijde van de overval in de directe nabijheid van voornoemde [naam winkel] was (dossierp. 256). Voorts heeft de bij verdachte in gebruik zijnde telefoon met nummer [06-xxxxx818] op 14 januari 2017 om 17:28:58 uur een zendmast aangestraald in Someren (dossierp. 901).
De verdachte heeft erkend dat hij op 14 januari 2017 in de buurt van het [naam winkel] in Someren is geweest.
Uit het proces-verbaal bevindingen van de beelden (dossierp. 911 ev.) is gebleken dat bij diverse panden in de omgeving van de [adres 2] camerabeelden zijn veiliggesteld en uitgelezen. Op deze beelden en foto’s daarvan is te zien dat:
  • op 14 januari 2017 omstreeks 17:24 uur een donkerkleurige personenauto, vermoedelijk een BMW, met daarin twee personen de parkeerplaats gelegen aan de Ter Hofstadlaan te Someren op rijdt;
  • deze personenauto tegen de muur in een parkeervak wordt geparkeerd;
  • de bestuurder (hof: naar later blijkt dader 1) om 17:28 uur alleen uit de auto stapt en de parkeerplaats afloopt richting de [adres 2] ;
  • de bestuurder (dader 1) om 17:32 uur alleen terugkomt en in de auto stapt;
  • de daders 1 en 2 circa 10 minuten in hun auto blijven zitten;
  • de bestuurder (dader 1) om 17:42 uur uit de auto stapt, alsmede de bijrijder en dat zij vervolgens weer in de auto gaan zitten;
  • beide daders om 17:44 uur weer uit de auto stappen en beiden lopen richting de [adres 2] ;
  • rond 17.50 uur dader 1 het [naam winkel] te Someren binnenloopt;
  • na 10 seconden dader 2 vervolgens met een witte plastic tas in de hand het [naam winkel] binnenloopt;
  • de bestuurder rond 17:56 uur hollend terug bij de auto komt en direct instapt;
  • ongeveer 10 seconden later de bijrijder snel lopend terug bij de auto komt en instapt;
  • de bestuurder direct wegrijdt;
  • omstreeks 17:57 uur beide personen met de auto de parkeerplaats verlaten.
Doorzoeking cel verdachte
Na zijn aanhouding werd op 3 februari 2017 een doorzoeking verricht in de cel van verdachte in de PI Ter Peel. Daar werd onder meer een zwarte jas met capuchon van het merk Nike aangetroffen, waarvan de verdachte heeft verklaard dat het zijn jas is (proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 26 januari 2018). De mouwen van deze jas zijn uit een andere stof vervaardigd. Vastgesteld werd dat deze jas gelijkend is aan de jas die de overvaller droeg die als eerste binnenkwam bij de overval op het [naam winkel] op 14 januari 2017. Tevens werd in de jaszak van de jas uit de cel van verdachte een PPU 762x39 patroon aangetroffen. Na de overval is door de politie in het [naam winkel] ook een PPU 762x39 patroon aangetroffen (dossierp. 442 (in verband met de foto’s op p. 443 en 445 waarop respectievelijk de jas van de eerste overvaller en de in de cel van verdachte aangetroffen jas is te zien) en p. 872).
Doorzoeking BMW verdachte
Op 3 februari 2017 werd ook de bij verdachte in gebruik zijnde personenauto, BMW, doorzocht. Deze stond op de parkeerplaats van de PI Ter Peel te Evertsoord. In de achterbak van het voertuig werd een automatisch vuurwapen, gelijkend op een AK-47, naar later bleek een automatisch vuurwapen van het merk Zastava, model m70 AB2, kaliber 7.62x39mm). In doosjes naast dit vuurwapen lagen onder andere bijbehorende patronen van het kaliber 7,62 x 39 mm met aanduiding “PPU” (dossierp. 40 en dossierp. 973 en 979 ev.).
Forensisch onderzoek
Bij forensisch onderzoek in het [naam winkel] te Someren na de overval op 14 januari 2017 werd op de grond een witte lege boodschappentas aangetroffen met daarop de winkelnaam Lidl. Deze tas werd veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AAJH5832NL. De handvatten van de witte boodschappentas zijn bemonsterd op de eventuele aanwezigheid van DNA-houdend materiaal. Deze bemonstering is gewaarmerkt met SINAAKK8552NL.
Bij vergelijkend DNA-onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) naar aanleiding van de onderhavige overval is verzocht om het DNA-profiel van verdachte te vergelijken met het DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering SINAAKK8552NL#01 (gehele handvatten tas). Uit de resultaten van het vergelijkend onderzoek wordt geconcludeerd dat verdachte één van de donoren (van minimaal vier personen) van DNA in deze bemonstering kan zijn. De resultaten van het onderzoek zijn ten minste 10 miljoen maal waarschijnlijker als de bemonstering DNA van verdachte en drie willekeurige onbekende personen bevat dan dat de bemonstering DNA van vier willekeurige onbekende personen bevat (dossierp. 925 ev.).
Bij voormeld forensisch onderzoek werd tevens in de richting van het kantoor een kogelpatroon aangetroffen met de indruk ‘PPU’ en ‘7.62x39’. In het kantoor van het [naam winkel] werd bovendien een munitiedoos aangetroffen met daarin 20 kogelpatronen van het merk PPU en kaliber 7.62x39 (dossierp. 871 ev.) Zoals opgemerkt zijn in de kofferbak van de auto van verdachte eveneens patronen van hetzelfde kaliber en met eendere aanduiding aangetroffen, geschikt om te worden verschoten met de in diezelfde kofferbak aangetroffen Zastava.
Conclusie
Op basis van de feiten en omstandigheden die uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijken, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, staat naar het oordeel van het hof vast dat verdachte op 14 januari 2017 een van de twee overvallers van het [naam winkel] in Someren is geweest.
Alternatieve verklaring verdachte
De verklaring van verdachte – waar verdachte overigens pas ter terechtzitting in hoger beroep mee is gekomen – inhoudende dat hij niet een van de feitelijke overvallers is geweest, maar slechts als chauffeur heeft gefungeerd, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals hierboven beschreven. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat uit de camerabeelden van de omgeving van de [adres 2] te Someren naar voren komt dat de twee overvallers samen met de auto zijn gekomen en even later met z’n tweeën met de auto weer zijn vertrokken. Er zijn geen aanwijzingen dat een derde persoon bij de overval betrokken is. Het verweer van de verdediging dat verdachte door zijn rol als chauffeur niet als medepleger kan worden aangemerkt, behoeft gelet op bovenstaande geen bespreking.
Het verweer wordt mitsdien in al zijn onderdelen verworpen.

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde

Op 20 januari 2017 omstreeks 19:55 uur heeft een gewapende overval plaatsgevonden bij de receptie van vakantiepark [naam] te Overloon, waarbij € 500,- aan waardecheques, € 200,- cash geld en een tas met inhoud is afgeperst c.q. is weggenomen. Op het moment van de overval waren [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 4] bij de receptie van voornoemd vakantiepark werkzaam.
Aanwezigheid verdachte op de plaats delict
Het hof stelt aan de hand van de GPS-gegevens van de enkelband van verdachte vast dat hij op 20 januari 2017 zowel in de middag (omstreeks 13.30 uur) als ten tijde van de overval omstreeks 19:55 uur bij het vakantiepark [naam] te Overloon is geweest (dossierp. 298 ev.). De verdachte heeft bekend dat hij op 20 januari 2017 in de middag bij de receptie van vakantiepark [naam] te Overloon is geweest en dat hij de persoon is die te zien is op de camerabeelden van die middag. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij ook in de avond bij dat vakantiepark is geweest.
Kleding dader
Bij de doorzoeking in de cel van verdachte op 3 februari 2017 in de PI Ter Peel zijn onder meer kledingstukken in beslaggenomen en een tas met een revolver (dossierp. 38). Ook in de woning aan de [adres betr 2] in Helmond, waar verdachte tijdens zijn verlof verbleef, zijn op die dag kledingstukken van verdachte inbeslaggenomen, waaronder een paar schoenen merk Puma, zwart met witte zool, een zwarte broek met een Manchester United logo en een zwart vest met witte strepen en het Adidas logo (p. 72-73). De in beslaggenomen kledingstukken zijn vergeleken met de kleding zoals gedragen door de overvallers van vakantiepark [naam] en te zien op de camerabeelden. Door de verbalisant is geconcludeerd dat de onder verdachte in beslaggenomen jas met capuchon voorzien van drie witte strepen en de in beslaggenomen zwarte schoenen met lichte zolen zeer sterke gelijkenissen vertonen met de kleding van één van de overvallers en met de kleding die door verdachte in de middag is gedragen, zoals te zien op de camerabeelden (dossierp. 635 ev., met name p. 641).
Uit het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [naam vakantiepark] (dossierp. 644) blijkt immers dat dader 1 donkere schoenen met lichtkleurige zolen droeg en dat aan de achterzijde van de jas een donkere capuchon zichtbaar was met witte horizontale lijnen.
Doorzoeking BMW verdachte
Voorts is op 3 februari 2017 de bij verdachte in gebruik zijnde auto, BMW met [kenteken] , doorzocht. Hierbij is onder andere een op een AK-47 gelijkend vuurwapen in beslaggenomen (dossierp. 38, 40 en 973). Uit de beschrijving van de camerabeelden van de overval blijkt dat de eerste dader bij binnenkomst een tas of zak van een voorwerp trekt dat hij in zijn rechterhand houdt. Hierbij komt een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, gelijkend op een Kalasjnikov AK-47 tevoorschijn (dossierp. 614).
Forensisch onderzoek
Bij forensisch onderzoek verricht op 20 januari 2017 bij vakantiepark [naam] in Overloon is in de ruimte waar de receptie zich bevond op de vloer een groenkleurige boodschappentas aangetroffen. De hengsels van deze tas werden als biologische sporendragers veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN AAJH5473NL (dossierp. 526).
Bij aanvullend vergelijkend DNA-onderzoek van The Maastricht Forensic Institute naar aanleiding van de onderhavige overval is verzocht om het DNA-profiel van verdachte te vergelijken met het DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AAJH5473NL#01 (hengsels tas). Uit de resultaten van het vergelijkend onderzoek wordt geconcludeerd dat verdachte niet uitgesloten is als donor. De resultaten van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 (de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte en drie onbekende, niet verwante personen) juist is dan wanneer hypothese 2 (de bemonstering van het spoor bevat DNA van vier onbekende, niet verwant personen) juist is (dossierp. 672 ev.).
Conclusie
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden in samenhang bezien met overige bewijsmiddelen, staat naar het oordeel van het hof vast dat verdachte op 20 januari 2017 één van de twee overvallers van vakantiepark [naam] in Overloon is geweest.
Alternatieve verklaring verdachte
Ook ten aanzien van deze overval is het hof van oordeel dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij niet een van de feitelijke overvallers is geweest, maar slechts als chauffeur heeft gefungeerd, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals hierboven beschreven.
Het verweer wordt mitsdien in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en/of
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 12 jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het hof een gevangenisstraf van een kortere duur zal opleggen dan door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander binnen een periode van één maand schuldig gemaakt aan een overval op de supermarkt [naam supermarkt] te Geleen, een onvoltooide overval op het [naam winkel] te Someren en een overval op de receptie van vakantiepark [naam] van [naam vakantiepark] te Overloon. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van - kort gezegd – twee wapens, waarvan één in zijn cel, en munitie. Bij de overvallen heeft verdachte telkens gebruik gemaakt van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), waarmee de medewerkers werden gedwongen om geld/goederen af te geven.
Het hof acht deze feiten en in het bijzonder de gewapende overvallen, bijzonder ernstig, mede gelet op de omstandigheid dat het gebruik van geweld en/of bedreiging met geweld niet is geschuwd. Zo heeft de verdachte bij alle drie de overvallen een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op de slachtoffers gericht, daarmee gedreigd en bij een aantal slachtoffers tegen het hoofd geplaatst. Bij de overval op de [naam supermarkt] is een van de slachtoffers in haar nek vastgepakt door verdachte. Bij het [naam winkel] heeft verdachte een van de slachtoffers bij de haren vastgepakt. Bij de overval in Overloon is een van de slachtoffers op de grond geduwd en bij haar schouder gepakt, en is een toevallige voorbijganger door verdachte met het handvat van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp in het gezicht geslagen. Met het plegen van deze overvallen heeft verdachte gehandeld uit puur financieel gewin, zonder dat hij zich daarbij heeft bekommerd om de verstrekkende gevolgen van zijn handelwijze voor de slachtoffers. Overvallen als de onderhavige maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de directe slachtoffers. De (schriftelijke) slachtofferverklaringen van de slachtoffers geven ook blijk van de (langdurige) negatieve gevolgen van de overvallen op de levens van deze slachtoffers.
Het hof weegt tevens mee de mate waarin het bewezen verklaarde feit heeft geleid tot financiële schade, waarbij het hof in het bijzonder overweegt dat de overvallers er ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde met een grote buit vandoor zijn gegaan.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof neemt daarbij voorts nog in aanmerking:
- dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat er sprake is van recidive. Het hof verwijst naar het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 december 2018, waaruit blijkt dat verdachte, reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit (bij vonnis van de meervoudige strafkamer Maastricht van 10 juni 2009, waar verdachte tot 15 jaren gevangenisstraf is veroordeeld ter zake van medeplegen van moord en diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd in vereniging);
- dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in het kader van detentiefasering beperkte invrijheidstelling genoot en een enkelband met GPS-systeem droeg. De verdachte mocht doordeweeks gaan werken en moest zich ’s avonds weer melden in de Penitentiaire Inrichting Ter Peel. In het weekend mocht de verdachte bij zijn partner in Helmond verblijven. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij door het plegen van onderhavige strafbare feiten op grove wijze misbruik heeft gemaakt van zijn verworven vrijheden in de eindfase van zijn detentie.
Aan de hand van de binnen de rechterlijke macht ontwikkelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, kan voor een overval op een winkel, waarbij sprake is van bedreiging of licht geweld, een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren als passend worden beschouwd. Indien ander geweld wordt gebruikt kan een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren als passend worden beschouwd. In deze zaak moet naar het oordeel van het hof bovendien rekening worden gehouden met strafverzwarende aspecten dat de overvallen zijn gepleegd in vereniging, dat gebruik is gemaakt van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), en dat sprake is van recidive. Bovendien zijn bij verdachte twee (zware) vuurwapens aangetroffen met een ruime hoeveelheid bijbehorende munitie.
Alles overziende is het hof - met de eerste rechter en de advocaat-generaal - van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Anders dan de raadsman ziet het hof in het feit dat de voorlopige invrijheidstelling van verdachte in een andere strafzaak is herroepen, geen aanleiding om de duur van de gevangenisstraf in deze strafzaak te matigen.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door de verdediging inhoudelijk niet betwist.
[benadeelde partij 1] (feit 2)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 24.622,27, bestaande uit € 21.622,27 materiële schade en € 3.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.376,33 (bestaande uit materiële schade van € 876,33 en immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,-), te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade als redelijk en billijk kan worden beschouwd.
Het hof is eveneens van oordeel dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van het handelen van verdachte en zijn medeverdachte studievertraging heeft opgelopen. Het hof zal daarom het gevorderde bedrag onder de post ‘studievertraging’ ad € 20.200,00 toewijzen nu de benadeelde partij deze post voldoende heeft onderbouwd.
Verdachte is hoofdelijk, naast zijn mededader, tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige (post ‘aanschaf camera’) dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering, nu deze post geen rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van 24.076,33. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
[benadeelde partij 2] (feit 2)
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.194,83, bestaande uit € 194,83 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de benadeelde partij haar vordering vermeerderd met € 20,40, zijnde de kosten van de treinreis om de zitting in eerste aanleg bij te wonen. Tevens is haar vordering vermeerderd met € 69,13, bestaande uit kilometervergoeding en verlofuren van haar moeder die haar heeft bijgestaan.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.565,23 (bestaande uit materiële schade van € 65,23 (posten: € 6,81 ‘tegemoetkoming verlofuren’,
€ 18,70 ‘reiskosten’, € 19,32 ‘treinreis’ en € 20,40 ‘treinreis’) en immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,-), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Voorts is in hoger beroep een declaratie d.d. 10 april 2018 ingediend in verband met de behandeling van [benadeelde partij 2] bij Pepas (eerstelijnspsychologie & psychotherapie), waaruit volgt dat het eigen risico € 309,14 bedraagt. Dit bedrag is een verhoging van de vordering ten aanzien van het bedrag dat de benadeelde partij in eerste aanleg heeft gevorderd en is in zoverre niet voor toewijzing vatbaar.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade als redelijk en billijk kan worden beschouwd. Verdachte is hoofdelijk, naast zijn mededader, tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof zal de gevorderde post ter hoogte van € 69,13, bestaande uit kilometervergoeding en verlofuren, alsmede de post ‘tegemoetkoming verlofuren’ ad € 6,81 en de post ‘treinreis ad € 19,32 afwijzen. Met betrekking tot de eerste twee posten is het hof van oordeel dat, nu de benadeelde partij meerderjarig was ten tijde van het maken van deze kosten, er geen sprake is van kosten van haar moeder als haar wettelijk vertegenwoordiger en deze mitsdien dienen te worden afgewezen.
Wat betreft de post ‘treinreis’ overweegt het hof het volgende. Uit het schadeonderbouwingsformulier maakt het hof op dat het hier een busreis betreft in plaats van een treinreis. Wat hier verder ook van zij, de bijgevoegde tickets op bijlage 7.1 en bijlage 7.2 zien op een te maken reis op 17 respectievelijk 18 februari 2017, terwijl het verhoor van de benadeelde partij heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017 (dossierp. 727 t/m 731), waardoor deze post niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Het hof is van oordeel dat voor het overige (post: ‘massage’) de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien op grond van de zich in het dossier bevindende stukken niet eenduidig is vast te stellen of de benadeelde partij deze gevorderde schade als gevolg van de bewezen verklaarde feiten heeft geleden. De zaak aanhouden om de benadeelde partij alsnog de gelegenheid te geven deze post nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 5.039,10. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
[benadeelde partij 3] (feit 2)
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.332,30, bestaande uit € 332,30 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.832,30 (bestaande uit materiële schade van € 332,30 en immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.500,-), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade als redelijk en billijk kan worden beschouwd. Verdachte is hoofdelijk, naast zijn mededader, tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 3] is toegebracht tot een bedrag van € 5.332,30. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
[benadeelde partij 4] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade als redelijk en billijk kan worden beschouwd. Verdachte is hoofdelijk, naast zijn mededader, tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 4] is toegebracht tot een bedrag van 2.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
[benadeelde partij 5] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.960,00, bestaande uit € 385,- materiële schade en € 1.575,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 5] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade als redelijk en billijk kan worden beschouwd. Verdachte is hoofdelijk, naast zijn mededader, tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 5] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
[benadeelde partij 6] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.575,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 6] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade als redelijk en billijk kan worden beschouwd. Verdachte is hoofdelijk, naast zijn mededader, tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 6] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
[benadeelde partij 7] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.700,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 7] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade als redelijk en billijk kan worden beschouwd. Verdachte is hoofdelijk, naast zijn mededader, tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 7] is toegebracht tot een bedrag van € 1.700,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
[benadeelde partij 8] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.575,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 8] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade als redelijk en billijk kan worden beschouwd. Verdachte is hoofdelijk, naast zijn mededader, tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 8] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
[benadeelde partij 9] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde partij 9] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.866,60, bestaande uit € 116,60 materiële schade en € 1.750,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 866,60.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 9] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade als redelijk en billijk kan worden beschouwd. Verdachte is hoofdelijk, naast zijn mededader, tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 9] is toegebracht tot een bedrag van € 1.866,60. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
[benadeelde partij 10] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde partij 10] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.906,97, bestaande uit € 306,97 materiële schade en € 1.600,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 10] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade als redelijk en billijk kan worden beschouwd. Verdachte is hoofdelijk, naast zijn mededader, tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 10] is toegebracht tot een bedrag van € 1.906,97. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
[benadeelde partij 11] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde partij 11] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.094,48, bestaande uit € 2.519,48 materiële schade en € 1.575,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 11] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag. Het hof is van oordeel dat, gelet op het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade als redelijk en billijk kan worden beschouwd. Verdachte is hoofdelijk, naast zijn mededader, tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 11] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
[benadeelde partij 12] (feit 3)
De benadeelde partij [benadeelde partij 12] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.575,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 12] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien op grond van de zich in het dossier bevindende stukken niet eenduidig is vast te stellen of de benadeelde partij deze gevorderde schade als gevolg van de bewezen verklaarde feiten heeft geleden. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 12] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte telkens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering op te leggen als na te melden, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hierna is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij telkens bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Verdachte is (evenals zijn mededader) telkens naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het slachtoffer [benadeelde partij 2] heeft in hoger beroep een aanvullend bedrag gevorderd ter zake van het eigen risico van haar zorgverzekering in verband met de behandeling bij Pepas, eerstelijnspsychologie & psychotherapie ter hoogte van € 309,14. Hiervoor heeft het hof reeds geoordeeld dat deze vordering niet voor toewijzing vatbaar is als schadevergoeding.
Ter terechtzitting in hoger beroep is het hof voldoende gebleken dat [benadeelde partij 2] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot dat bedrag. Derhalve zal het hof ook voor deze schade de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 24.076,33 (vierentwintigduizend zesenzeventig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 21.076,33 (eenentwintigduizend zesenzeventig euro en drieëndertig cent) materiële schade en
€ 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 24.076,33 (vierentwintigduizend zesenzeventig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 21.076,33 (eenentwintigduizend zesenzeventig euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 juli 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.039,10 (vijfduizend negenendertig euro en tien cent) bestaande uit € 39,10 (negenendertig euro en tien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering met betrekking tot de post ‘massage’ en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.039,10 (vijfduizend negenendertig euro en tien cent) bestaande uit € 39,10 (negenendertig euro en tien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
54 (vierenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 27 juni 2017.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 309,14 (driehondernegen euro en veertien cent) bestaande uit materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan deze betalingsverplichting heeft voldaan, de betalingsverplichting van de ander vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor deze post op 10 april 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.332,30 (vijfduizend driehonderdtweeëndertig euro en dertig cent) bestaande uit € 332,30 (driehonderdtweeëndertig euro en dertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.332,30 (vijfduizend driehonderdtweeëndertig euro en dertig cent) bestaande uit € 332,30 (driehonderdtweeëndertig euro en dertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
61 (eenenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 19 februari 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 januari 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 januari 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 6] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 januari 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.700,00 (duizend zevenhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 7] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.700,00 (duizend zevenhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 januari 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 8] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 januari 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 9] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.866,60 (duizend achthonderdzesenzestig euro en zestig cent) bestaande uit € 116,60 (honderdzestien euro en zestig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 9] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.866,60 (duizend achthonderdzesenzestig euro en zestig cent) bestaande uit € 116,60 (honderdzestien euro en zestig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
28 (achtentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 januari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 10] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.906,97 (duizend negenhonderdzes euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 306,97 (driehonderdzes euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 10] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.906,97 (duizend negenhonderdzes euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 306,97 (driehonderdzes euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 januari 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 11]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 11] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 11] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 januari 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 12]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 12] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 12] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 januari 2017.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. Verhoeven-van der Heijden, griffier,
en op 13 februari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.A.M. Wagemakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.