ECLI:NL:GHSHE:2019:4946

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 september 2019
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
20-002635-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige en veroordeling tot gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1972, was aangeklaagd voor ontuchtige handelingen met een minderjarige, aangeduid als [slachtoffer 1]. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar had wel bewezen verklaard dat hij zich schuldig had gemaakt aan één onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank had geen straf opgelegd, maar had wel een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het hof de verklaringen van de aangever en andere getuigen gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld om een schadevergoeding van €5.054,48 te betalen aan het slachtoffer, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte in de kosten van het geding verwezen.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de verdachte door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft geschonden en dat dergelijk gedrag ernstige gevolgen kan hebben voor de slachtoffers. De verdachte is schuldig bevonden aan ontuchtige handelingen met een minderjarige, wat in strijd is met de maatschappelijke normen en de wet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002635-18
Uitspraak : 23 september 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 augustus 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-860515-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
domicilie kiezende te [adres] (kantoor raadsman)
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van hetgeen hem bij inleidende dagvaarding in het eerste deel van de tenlastelegging (cumulatief/alternatief) ten laste is gelegd. De rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan één onderdeel van hetgeen hem in het tweede deel van de tenlastelegging ten laste is gelegd, met vrijspraak van alle overige onderdelen. De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 9a Sr, voor het bewezen verklaarde geen straf opgelegd.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer deels toegewezen en ter zake de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van aangever [slachtoffer 1] , van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte zal vrijspreken van het eerste deel van de tenlastelegging;
  • bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte in het tweede deel van de tenlastelegging ten laste is gelegd;
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 5.054,48, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, en de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk zal verklaren;
  • aan de verdachte ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen tot een bedrag van € 5.054,48, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De raadsman van de verdachte heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om die reden zal het hof het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
a.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 1999 tot en met 23 mei 2001 te Eerde en/of [plaats] en/of andere plaatsen in Nederland, in elk geval in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende hij, verdachte (telkens)
  • die [slachtoffer 1] afgetrokken en/of
  • zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] en/of
  • de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond genomen en die [slachtoffer 1] gepijpt en/of
  • zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen,
terwijl hij, verdachte, het feit heeft begaan tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte,
en/of
b.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003 te Eerde en/of [plaats] en/of andere plaatsen in Nederland, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het
  • meermalen, althans eenmaal, (ontuchtig) in het kruis grijpen van die [slachtoffer 1] en/of (ontuchtig) over de broek wrijven van die [slachtoffer 1] en/of wrijven over en/of aanraken en/of betasten en/of strelen van het geslachtsorgaan van die [slachtoffer 1] en/of het/de bovenbe(e)n(en) van die [slachtoffer 1] en/of
  • meermalen, althans eenmaal, (onverhoeds) ontbloten van zijn geslachtsorgaan en dit voor (het gezicht van) die [slachtoffer 1] houden en/of
  • meermalen, althans eenmaal, aftrekken van die [slachtoffer 1] en/of
  • meermalen, althans eenmaal, zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] en/of
  • meermalen, althans eenmaal, pijpen van die [slachtoffer 1] en/of
  • meermalen, althans eenmaal, laten pijpen door die [slachtoffer 1] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit - zakelijk weergegeven -
  • het bestaande overwicht van verdachte op voornoemd slachtoffer, zowel door het grote leeftijdsverschil als door het feit dat verdachte de opleider en/of werkgever was van voornoemd slachtoffer en/of
  • de financiële ondersteuning die verdachte aan voornoemd slachtoffer bood en/of het feit dat verdachte voornoemd slachtoffer (pas) betaalde aan het einde van de dag (nadat de ontuchtige handeling(en) had(den) plaatsgevonden) en/of
  • het onverhoeds grijpen en/of vastpakken van het kruis van voornoemd slachtoffer,
terwijl hij, verdachte, het feit heeft begaan tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Er is sprake van een uit twee delen bestaande cumulatief/alternatieve tenlastelegging. In het eerste deel wordt aan de verdachte het verwijt gemaakt dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met aangever [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt, welke ontuchtige handelingen bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam (artikel 245 Sr). In het tweede deel van de tenlastelegging wordt de verdachte verweten dat hij aangever [slachtoffer 1] door geweld, een andere feitelijkheid, bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen (artikel 246 Sr).
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest heeft het hof aan het eerste deel van de tenlastelegging de letter a toegevoegd en aan het tweede deel de letter b. In het arrest zal vervolgens telkens worden verwezen naar het onder a respectievelijk het onder b weergegeven deel van de tenlastelegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
a.
dat hij op een tijdstip in de periode van 01 januari 2001 tot en met 23 mei 2001 te [plaats] met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende hij, verdachte,
  • de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond genomen en die [slachtoffer 1] gepijpt en
  • zijn, verdachtes, penis in de mond van die Van den Burgt gebracht en zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen,
terwijl hij, verdachte, het feit heeft begaan tegen zijn minderjarige bediende of ondergeschikte,
en
b.
dat hij op een tijdstip in de periode van 1 januari 1999 tot en met 1 maart 2001 in Nederland, door een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het
- ontuchtig in het kruis grijpen van die [slachtoffer 1] en ontuchtig over de broek wrijven van die [slachtoffer 1] en wrijven over het geslachtsorgaan van die [slachtoffer 1] ,
en bestaande die andere feitelijkheid uit - zakelijk weergegeven - het onverhoeds grijpen en/of vastpakken van het kruis van voornoemd slachtoffer,
terwijl hij, verdachte, het feit heeft begaan tegen zijn minderjarige bediende of ondergeschikte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1. het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden [2] , inhoudende, als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 9)
Informatief gesprek met [slachtoffer 1] , geboren op
[geboortedag] .
[slachtoffer 1] vertelde ons dat hij vroeger was aangerand door [verdachte] [slachtoffer 1] vertelde dat zijn vader een bouwbedrijf had en dat het gebeurde als [verdachte] voor zijn vader ging werken. [verdachte] was elektricien en [slachtoffer 1] mocht dan met hem mee. [slachtoffer 1] vertelde dat [verdachte] toen dingen bij hem begon te doen en dat hij die dingen ook bij [verdachte] moest doen.
(pagina 10)
De eerste keer stond [slachtoffer 1] op een krukje. [slachtoffer 1] zei dat [verdachte] toen zijn (hof: [slachtoffer 1] ’) kruis vastpakte. [slachtoffer 1] vertelde dat het van kwaad tot erger ging. Het begon met friemelen bij hem en daarna deed hij dit bij [verdachte] .
[slachtoffer 1] vertelde dat hij met [verdachte] meeging om te helpen. Hij vertelde dat [verdachte] hem goed betaalde.
[slachtoffer 1] schat dat hij een jaar of 14 was toen het is begonnen. Hij vertelde dat de eerste keer had plaatsgevonden tijdens het werken aan een verbouwing. Hij vertelde dat [verdachte] hem toen bij zijn kruis had vastgepakt.
[slachtoffer 1] loopt bij een maatschappelijk werker. Hij heeft het als eerste tegen zijn maatschappelijk werker verteld en daarna aan zijn [broer van slachtoffer] . Hij belde [broer van slachtoffer] op en moest heel erg huilen.
Waar is het gebeurd: het bedrijf waar zij op dat moment werkten.
Wanneer is het gebeurd: tussen 27 mei 1999 en 27 mei 2003.

2.het proces-verbaal van aangifte, inhoudende, als de verklaring van aangever [slachtoffer 1] :

(pagina 18)
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: [verdachte] .
V: Vertel eens alles wat er gebeurd is.
A: Ik stond de eerste keer bij een verbouwing. Hij deed toen bij personeelsleden naar hun kruis grijpen. Hij deed het toen ook bij mij. (…)
Ook is het een keer op kantoor bij ons vader gebeurd.
V: De eerste keer stond je bij een verbouwing. Hoe oud was je toen?
A: Ik denk ergens rond mijn 14e.
V: Waarom denk je dat?
A: Omdat ik toen was begonnen met blowen. En ik weet dat ik op de LTS blowde.
V: Wanneer blowde je op de LTS?
(pagina 19)
A: In de 4de.
V: Hoe oud was je toen?
A: 15 denk ik.
Ik weet wel zeker dat die keer in het kantoor in 2001 was. Het kantoor werd toen verbouwd.
V: Hoe oud was je in 2001?
A: De eerste helft was ik 15 en de tweede helft was ik 16.
V: In welk deel van 2001 was het gebeurd?
A: In het eerste gedeelte.
Ik heb ook dingen opgezocht die aan kunnen tonen dat dit in 2001 is gebeurd. Dit zijn rekeningoverzichten van de verbouwing die toen bij ons was, in het huis van mijn vader op de [adres] . Toen was ik dus 15 jaar oud.
O: Aangever toont ons rekeningoverzichten waarop de vermeldingen “elektricien” staan. Deze overzichten zullen als bijlage I bij dit proces-verbaal worden gevoegd.
A: Die elektricien was [naam elektricien] . [verdachte] werkte toen voor [naam elektricien] . Deze rekeningen kwamen uit de computer van het bedrijf mijn vader. Mijn vader werkte toen alleen met het elektriciensbedrijf van [naam elektricien] .
Bij [slachtoffer 1] , op het adres [adres] , heb ik gewerkt. Daar hadden we het kantoor verbouwd.
V: De keer dat hij je in je kruis pakte stond je bij een verbouwing vertelde je. (…) Hoe was je houding toen?
A: Ik stond op een stoel of een krukje. Ik was iets aan het doen bij een verlaagd
plafond.
(pagina 20)
V: Wat deed hij precies?
A: Hij begon er overheen te wrijven. Over mijn broek bij mijn penis.
A: Hij wreef er een paar keer overheen en toen stopte het.
V: Je hebt het over de [adres] . Wanneer is dat gebeurd?
A: In 2001. Ik weet dat we daar samen op zolder waren en dat het daar gebeurd is. Dit was bij mijn vader thuis. Hij had het kantoor aan huis. [bouwbedrijf] is namelijk mijn vader. We waren daar om het kantoor te verbouwen.
V: Wat was daar dan gebeurd?
A: Daar begon hij ook (…) over mijn broek heen bij mijn penis te wrijven.
(pagina 21)
V: Hoe oud was je toen?
A: Ik was toen ongeveer 15 jaar oud. Dit was ver van de eerste keer. Het was niet de
tweede keer. Ik kan niet zeggen of het de vierde of tiende keer was, maar het was toen al wel aan de gang.
(pagina 27)
V: Tegen wie heb je het voor het eerst verteld?
A: Tegen mijn maatschappelijk werker.
V: Wat waren jouw woorden toen je het vertelde?
A: Ik begon te huilen en zei dat ik iets wilde vertellen tegen mijn broer maar dat ik niet durfde. Ik vertelde toen dat [verdachte] mij had aangerand.
V: Wanneer heb je dit tegen je maatschappelijk werker verteld?
A: Ongeveer een half jaar geleden.
(pagina 28)
V: Tegen wie heb je het als tweede verteld?
A: Tegen mijn broer. Ik heb hem gebeld toen ik in de auto zat. Ik kwam niet uit mijn woorden door het huilen. [broer van slachtoffer] zei dat ik langs moest komen. Ik ben toen naar hem toe gegaan en daar heb ik alles tegen hem verteld.

3.een tweetal geschriften, opgenomen in bijlage 1 bij het proces-verbaal van aangifte, te weten een factuur d.d. 7 februari 2001 en een factuur d.d. 19 februari 2001, beide gericht aan [bouwbedrijf] , [adres] , telkens inhoudend een opgave van geleverd werk, met daarop vermeld:

Factuur 18/9999/9999 7-2-2001
Elektricien volgens prijsopgave
werkloon [verdachte] (6 uur) 14-2-2001.
elektricien uren 13-2
elektricien uren 14-2
elektricien uren 20-2
elektricien uren 21-2
Factuur 29/9401/9999 19-2-2001
Aan u geleverd
elektricien fl. 2286,19
4. de door [slachtoffer 1] als getuige ter terechtzitting van het gerechtshof d.d. 9 september 2019 afgelegde verklaring, inhoudende:
Mijn vader had destijds een bouwbedrijf [bouwbedrijf] . Hij huurde een elektricien in bij [naam elektricien] . Die elektricien was [verdachte] . Mijn vader stuurde mij met [verdachte] mee om hem te assisteren. Ik denk dat ik 15 jaar was toen ik voor het eerst met [verdachte] meeging. Op de plaats van de verbouwing kreeg ik mijn opdrachten van [verdachte] . Ik moest hem helpen met het trekken van leidingen. Dat kon hij niet alleen.
Tijdens het krukje-incident ben ik door [verdachte] voor het eerst seksueel betast. Hij pakte mij naar de ballen. Toen is het begonnen.
Op het adres [adres] bevindt zich het woonhuis en bedrijf van mijn vader, [bouwbedrijf] . Er hebben daar seksuele handelingen plaatsgevonden tussen [verdachte] en mij. Het was toen over en weer pijpen. Ik heb aan de hand van rekeningen kunnen vaststellen dat dat in februari 2001 was. Ik was toen 15. Ik weet dat het daarboven in het kantoor linksachter in het hoekje is gebeurd. Ik hoorde mijn zus thuiskomen. De deur hoorde ik dichtslaan. Ik was heel bang dat we betrapt zouden worden. Ik weet zeker dat het toen wel gebeurd is. Ik kan mij dat nog zo goed herinneren omdat mijn zus thuis kwam.
Ik ben twee keer met [verdachte] bij mijn vaders bedrijf geweest. De eerste keer is er niets gebeurd omdat ik bang was dat mijn vader ons zou betrappen. De tweede keer hebben er wel seksuele handelingen plaatsgevonden, dat was over en weer pijpen. Ik hoorde mijn zus thuiskomen. [verdachte] en ik zijn toen in het hoekje gaan staan. Vanuit onze oude badkamer kon je zo in het kantoor kijken. Ik was heel bang dat mijn zus ons zou zien als ze door het raam zou kijken.
In augustus 2000 ging ik naar de LTS, ik was toen 15 jaar. Dat was het vierde leerjaar van de LTS. In dat jaar ben ik gaan blowen.
Na 5 of 6 keer zijn we naar [verdachte] thuis gegaan omdat ik ergens anders steeds bang was betrapt te worden. Dat was op de [adres] . Ik denk dat ik toen 16/17 jaar oud was. Het was toen al langer aan de gang. Hij zette dan een pornofilm op. Dat duurde nooit lang. Ik wilde het maar liever vlug doen, dan was het ten minste klaar.
Hij ging dan douchen. Ik heb het beeld voor me dat ik hem in zijn nakie uit de douche zag komen. Het was altijd over en weer trekken en pijpen in de woning van [verdachte] . Ik moest soms kokhalzen.
[verdachte] nam altijd het initiatief.

5.het proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende, als de verklaring van [maatschappelijk werker] :

(pagina 39)
V: Wie ben je?
A: Ik ben [maatschappelijk werker] . Ik ben werkzaam bij Ons Welzijn. Mijn achtergrond is algemeen maatschappelijk werk.
V: Hoe ben je met [slachtoffer 1] in contact gekomen?
A: [slachtoffer 1] heeft zich in februari 2017 aangemeld bij Ons Welzijn met een hulpvraag in verband met een relatiebreuk.
Op 26 april 2017 vertelde [slachtoffer 1] dat hij zat met iets uit het verleden. Hij gaf aan dat hij tussen zijn 15e en 17e seksueel misbruikt was. Hij vertelde dat hij in die periode werkte bij het bedrijf van zijn vader als bijbaan en dat zijn vader hem af en toe meestuurde op een klus. Zijn vader heeft een bouwbedrijf. Zo is [slachtoffer 1] meegegaan met de ingehuurde elektricien. Tijdens die ritten is het voorgevallen dat die man zijn geslachtsdeel aanraakte.
(pagina 40)
[slachtoffer 1] had verteld over meerdere seksuele contacten en dat de grens ervan steeds opschoof.
Ik vroeg [slachtoffer 1] wat hij ermee wilde. [slachtoffer 1] gaf aan dat hij wist dat het bij zijn broer ook had plaatsgevonden. [slachtoffer 1] vond het moeilijk om het aan zijn broer te vertellen.
Op 4 mei 2017 sprak ik [slachtoffer 1] weer. Hij vertelde dat hij het had gedeeld met zijn broer.

6.het proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende, als de verklaring van [broer van slachtoffer] :

(pagina 44, 45-46)
V: Wat weet je over de aangifte die jouw broer [slachtoffer 1] heeft gedaan?
A: Ik weet dat hij is misbruikt door [verdachte] . Ik weet dat het tijdens het werk was.
V: Wanneer kwam jij te weten dat [verdachte] mogelijk iets met [slachtoffer 1] gedaan heeft op seksueel gebied?
A: Dat heeft [slachtoffer 1] mij verteld. Dat was in juni of juli 2017, kan ook iets eerder zijn geweest. Toen belde hij huilend op. Hij was verschrikkelijk overstuur. Toen is hij naar mijn huis gekomen en heeft hij mij verteld wat er allemaal gebeurd was.
(pagina 47)
V: Wat vertelde hij jou over de seksuele handelingen die plaatsgevonden zouden hebben?
A: Hij vertelde dat het gebeurd was op de bouw. En ook bij ons boven op het oude kantoor van [naam] , toen dat nog bij ons thuis zat. Daarboven met de verbouwing was het ook gebeurd volgens [slachtoffer 1] .
V: Waar is ‘ons thuis’?
A: Dat was in het huis van mijn ouders op de [adres] .

7.het proces-verbaal van verhoor verdachte,inhoudende als de verklaring van verdachte:

(pagina 52)
A: Tussen 1998 en 2003 heb ik voor [naam elektricien] gewerkt. Die werkte samen met [naam vader] , de vader van [slachtoffer 1] (hof: aangever). In die periode heb ik voor die [naam vader] gewerkt.
[slachtoffer 1] is wel een paar keer mee gaan werken. Dan had [naam elektricien] geen personeel en dan zei [naam vader] : neem onze [slachtoffer 1] maar mee.
(…)
Ik deed voornamelijk klussen in de buurt.

8. het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank d.d. 20 juli 2018, inhoudende, als de verklaring van verdachte:

Ik nam [slachtoffer 1] wel eens mee naar een klus. (…) Ik was als enige in dienst bij de eenmanszaak van [naam elektricien] . (…) Ik vertelde [slachtoffer 1] wat er moest gebeuren. Dat deed ik omdat ik de elektricien was.

9. het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof d.d. 25 februari 2019, inhoudende, als de verklaring van verdachte:

U, voorzitter, houdt mij voor dat [slachtoffer 1] in zijn aangifte spreekt over een voorval dat plaatsvond in zijn ouderlijke woning aan de [adres] . Het klopt dat ik in opdracht van [naam elektricien] in die woning werkzaamheden heb verricht.
Het hof acht voor de bewezenverklaring mede redengevend de uit de navolgende bewijsmiddelen blijkende omstandigheid dat de verdachte bij andere strafbare feiten betrokken was, waarbij is gebleken dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt. [8]
1. het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden [9] , inhoudende, als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 1] :
(pagina 69)
Informatief gesprek met [slachtoffer2] , geboren op [geboortedag] 1990, inhoudende hetgeen [slachtoffer2] aan verbalisanten heeft verklaard:
Toen [slachtoffer2] 15 jaar was, was hij hulpje bij [verdachte] , die elektricien was. Voor het werk of in de pauze werd [slachtoffer2] door [verdachte] aangerand en betast. [slachtoffer2] was toen 15 jaar. Soms zette [verdachte] een pornofilm aan om [slachtoffer2] uit de kleren te krijgen. [verdachte] kleedde zichzelf uit. [verdachte] heeft [slachtoffer2] betast en hem oraal bevredigd. Het is meerdere keren gebeurd dat [verdachte] de penis van [slachtoffer2] pakte en hem oraal bevredigde. Het misbruik heeft plaatsgevonden in de woning van [verdachte] aan de [adres] .

2.het proces-verbaal van aangifte, inhoudende, als de verklaring van [slachtoffer2] :

(pagina 75)
V: Waarvan doe je aangifte?
A: Aanranding, misbruik
(pagina 76)
V: Tegen wie doe je aangifte?
A: [verdachte] .
(pagina 79)
A: Hij is elektricien. Hij zocht hulp bij zijn werk. Ik ben via mijn maat bij hem terechtgekomen. Het begon in het begin al een beetje raar te worden. Hij wilde naar zijn huis gaan en deed zijn gordijnen dicht. Hij heeft in huis een pornoband opgezet. Hij kleedde zichzelf uit. Hij deed zijn broek uit en rukte zichzelf af. Daarna ging het op eenzelfde manier. Weer de gordijnen dicht. Weer porno gekeken. Hij vroeg of ik mijzelf wilde uitkleden. Dat wilde ik niet. Daarna zijn we gaan werken. De volgende keer ging het weer op dezelfde manier. Ik was 15 jaar. Hij kleedde zich weer uit. Ik dacht het zal wel zo horen. Ik heb mijzelf toen ook uitgekleed. Hij heeft mij gepijpt en afgetrokken.
V: Hoe vond je het dat er porno opgezet werd?
A: Vreemd. Hij wilde mij ompraten.
(pagina 81)
A: Hij keek of hij verder kon gaan bij mij.
V: Kun je nog vertellen wat je bij hem hebt gedaan?
A: Ik heb hem gepijpt en afgetrokken.
(pagina 87)
A: Ik ging met [verdachte] klusjes doen. Dat was toen ik 15 jaar oud was.
3. het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden [11] , inhoudende, als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 1] :
(pagina 112)
Informatief gesprek met
[slachtoffer 3], geboren op [geboortedag] 1997.
[slachtoffer 3] vertelde ons het volgende:
Die mens (het hof begrijpt: verdachte) had mij uitgenodigd om een klusje bij hem te doen. Ik was eind 14 toen ik daar begon met werken en ik was eind 15 jaar toen het misbruik begon. Ik was toen daar en hij riep mij. Ik ging toen naar boven en zag hem naakt op bed liggen. Ik schrok hier heel erg van. Hij ging toen aan mij zitten en ook aan zichzelf. Hij legde mijn hand op zijn been en toen ging hij zichzelf aanraken en daarna ook mij. Hiermee bedoel ik dat hij ging masturberen. De andere keren ging het steeds iets verder. Op een gegeven moment deed hij zijn lippen bij mijn geslachtsdeel. Het begon met kleine beetjes maar het ging steeds verder. Hij ging aan zichzelf zitten en ook aan mij.
(pagina 113)
Hij raakte mij ook wel eens aan als we aan het werk waren of als we in de auto zaten en naar een klus reden. Dan raakte hij met zijn hand mijn geslachtsorgaan aan.
Soms keken we naar porno.

4.het proces-verbaal van aangifte, inhoudende, als de verklaring van [slachtoffer 3] :

(pagina 119)
V: Waar wil je aangifte van doen?
A: Van aanranding. Tegen [verdachte] .
V: Vertel eens wat er gebeurd is.
A: Ik ben daar begonnen met klussen op mijn 14e en wat later begon hij mij aan te randen. Dat begon van kleine dingetjes naar steeds erger.
V: Hoe oud was jij toen het misbruik van [verdachte] begon?
A: Toen was ik 15.
(pagina 120)
V: Vertel eens over de eerste keer dat [verdachte] jou aanrandde.
A: Hij vroeg toen of ik naar boven kon komen en toen lag hij daar in bed zonder kleren aan. Hij vroeg of ik zijn been wilde aanraken en hij raakte mij aan terwijl ik mijn kleren nog aan had.
(pagina 121)
V: Wat dacht hij toen jij [verdachte] daar zag liggen?
A: Ik schrok en dacht van: wat is dit nu weer? Hij deed zelf net alsof er niks aan de hand was.
Ik weet dat ik zijn geslachtsdeel zag.
V: Waar raakte hij jou aan?
A: Een beetje bij mijn bovenbeen en geslachtsdeel.
(pagina 122)
A: Hij zette best vaak een pornofilm aan als hij dat deed. Hij probeerde mij wel op te geilen.
V: Die eerste keer, wat deed hij toen hij jou aanraakte?
A: Hij was een beetje bij mij aan het voelen terwijl hij zichzelf aan het masturberen was.
(pagina 123)
V: Je hebt verteld over de eerste keer. Wat gebeurde er de andere keren?
A: Hij begon dan een beetje aan mij te zitten en aan mijn broek. Niet in mijn broek maar over mijn broek heen.
(pagina 124)
A: Als hij mij in de slaapkamer had gekregen ging hij op bed liggen en dan moest ik ernaast komen liggen en dan moest mijn broek naar beneden.
Hij ging aan zichzelf zitten en aan mij. Hij zat aan mijn geslachtsdeel.
(pagina 125-126)
A: Hij begon mij te pijpen. Ik was toen begin 16 zoiets.
(pagina 126)
V: Je vertelde dat het boven in de slaapkamer en beneden gebeurde. Nog andere plekken?
A: Hij heeft wel eens in de auto aan mij gezeten. Aan mijn geslachtsdeel. Meer opgeilen, dat deed hij.

5.het proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende, als de verklaring van [broer van slachtoffer] :

(pagina 44)
V: Tegen wie heb jij enkele jaren geleden aangifte gedaan van een zedendelict?
A: Tegen [verdachte] , alias [verdachte] . (…) De verkrachting door [verdachte] .
(pagina 45)
A: Ik was 15, net na die gebeurtenis, na die eerste verkrachting.
(pagina 46)
A: Het gebeurde tijdens het werk.

6. het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof d.d. 25 februari 2019, inhoudende, als de verklaring van verdachte:

(pagina 3)
Met [broer van slachtoffer] (hof: [broer van slachtoffer] ) is er wel eens iets gebeurd, waarvan ik mij achteraf heb gerealiseerd dat dat niet had mogen gebeuren.
(pagina 4)
Ik heb hem (hof: [broer van slachtoffer] ) onzedelijk betast.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, anders dan de rechtbank, bewezen zal verklaren dat de verdachte zich gedurende de gehele in onderdeel b van de tenlastelegging bedoelde periode heeft schuldig gemaakt aan het plegen van de in dat onderdeel beschreven ontuchtige handelingen, met inbegrip van de ontuchtige handelingen zoals weergegeven achter het tweede tot en met zesde gedachtestreepje.
De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat, anders dan door de rechtbank is overwogen, is voldaan aan de voorwaarden voor het door een andere feitelijkheid dwingen van aangever [slachtoffer 1] tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen. Er was volgens de advocaat-generaal sprake van dwang, gelet op het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie en het (geestelijk) overwicht, het leeftijdsverschil, de gezagsverhouding tussen de verdachte en aangever en de zakelijke relatie tussen de verdachte en de vader van aangever en gelet op de door de verdachte gecreëerde situaties waarin het misbruik plaatsvond (in besloten ruimtes, zoals de werkbus en de woning van de verdachte). Bovendien was aangever een kwetsbare, geestelijk niet-uitgerijpte jongere.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het de voor het bewijs gebruikte verklaringen die aangever [slachtoffer 1] tegenover de politie en ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd betrouwbaar acht en bijgevolg bruikbaar voor het bewijs.
Weliswaar heeft [slachtoffer 1] bij de politie verklaard dat, toen hij met verdachte bij het kantoor van zijn vader werkte, verdachte over de broek van [slachtoffer 1] heeft gewreven maar dat hij, [slachtoffer 1] , toen ‘de boot afhield’ omdat hij bang was om door zijn vader betrapt te worden en dat hij niet meer weet of het rond die tijd verder is gegaan met seksuele handelingen, doch [slachtoffer 1] heeft in hoger beroep stellig en zonder voorbehoud verklaard dat de tweede keer dat hij met verdachte daar werkzaam was wel degelijk sprake is geweest van over en weer pijpen. Hij heeft daarbij omstandigheden genoemd – de precieze locatie waar de seksuele handelingen plaatsvonden, hij hoorde zijn zus thuis komen en was heel bang betrapt te worden – die het hof authentiek overkomen.
Het hof heeft geen reden om aan de voor het bewijs gebruikte verklaringen van aangever [slachtoffer 1] te twijfelen. Het hof merkt in dit verband nog op dat uit niets blijkt dat aangever zijn verklaring heeft overdreven of anderszins heeft aangedikt. Integendeel, aangever verklaart terughoudend over de frequentie en aard van de seksuele gedragingen en is kritisch over zijn eigen rol bij het ten laste gelegde. Ook is hij open over zijn eigen seksuele gevoelens.
Het hof heeft geen enkele aanwijzing dat aangever en diens jongere broer [broer van slachtoffer] een verhaal hebben afgestemd om verdachte (opnieuw) veroordeeld te krijgen, zoals door verdachte, ook in hoger beroep, is geïnsinueerd. Ook zijn er geen aanwijzingen dat de belastende verklaringen die aangever heeft afgelegd over de verdachte zijn beïnvloed door zijn jongere broer, door mediaberichten of door geruchten in het dorp.
Steunbewijs
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat sprake is van voldoende steunbewijs. Het hof overweegt daartoe het volgende.
De verklaring van aangever vindt steun in de verklaring van de maatschappelijk werker en van de broer van aangever, [broer van slachtoffer] . Uit de verklaring van de maatschappelijk werker blijkt dat aangever met iets zat uit het verleden, dat hij tussen zijn 15e en 17e seksueel misbruikt was door de elektricien en dat de grens ervan steeds opschoof.
Uit de verklaring van de broer van aangever blijkt dat aangever erg overstuur was en huilde en dat hij, aangever, vertelde over seksuele handelingen door de verdachte op de bouw en bij de verbouwing op het adres van de ouders in [plaats] .
De verklaring van aangever vindt ook steun in de verklaring van de verdachte dat hij als elektricien aangever [slachtoffer 1] wel eens mee nam naar een klus en dat hij op het adres [adres] werkzaamheden heeft verricht.
Het hof is zich ervan bewust dat de verklaringen van de broer van aangever en van de maatschappelijk werker over het seksueel misbruik in de kern afkomstig zijn van aangever zelf en dat de verklaring van de verdachte alleen ziet op de aanwezigheid van aangever tijdens het verrichten van werkzaamheden en op het verrichten van werkzaamheden op het adres te [plaats] en niet op seksuele handelingen.
De bewezenverklaring vindt echter tevens steun in de door getuigen afgelegde verklaringen over seksueel misbruik van die getuigen door de verdachte, waaruit blijkt dat sprake is van een bepaald patroon van handelen door de verdachte. Het hof wijst in dit verband op het aan het dossier toegevoegde proces-verbaal inzake seksueel misbruik door de verdachte van [slachtoffer2] en [slachtoffer 3] , zoals weergegeven bij de bewijsmiddelen. Deze verklaringen ondersteunen de verklaring van aangever waar het gaat over de ontuchtige handelingen die verdachte heeft gepleegd met jonge jongens rond de leeftijd van 15-16 jaar, welke jongens voor hem werkzaam waren. [slachtoffer2] en [slachtoffer 3] hebben namelijk vergelijkbare ervaringen gehad met de verdachte:
  • [slachtoffer2] , [slachtoffer 3] en aangever werkten voor de verdachte;
  • zij waren ongeveer even oud toen ontuchtige handelingen plaatsvonden, te weten 15 jaar; het ging steeds iets verder;
  • verdachte heeft hen (onder meer) bij de penis betast;
  • de jongens werden geconfronteerd met pornofilms;
  • er was sprake van het door de verdachte onverhoeds confronteren van de jongens met seksuele handelingen van de zijde van de verdachte.
Hoewel de verdachte voor deze feiten niet onherroepelijk is veroordeeld, heeft het hof geen reden om aan de juistheid van die verklaringen te twijfelen.
Ook de broer van aangever, [broer van slachtoffer] , heeft aangifte gedaan tegen de verdachte van een zedendelict. Volgens [broer van slachtoffer] was hij toen 15 jaar en was er sprake van seksueel misbruik tijdens het werk. Ook uit deze verklaring volgt dat verdachte seksuele toenadering zocht tot jonge jongens die voor hem werkzaamheden verrichtten. Verdachte heeft in hoger beroep bevestigd dat de verklaring van [broer van slachtoffer] dat hij, verdachte, hem onzedelijk heeft betast, wel klopt.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Ten aanzien van het onder a. ten laste gelegde (artikel 245 Sr):
Het hof merkt vooraleerst op dat artikel 245 Sr beoogt jeugdigen tussen de 12 en 16 jaar bescherming te bieden tegen bepaalde seksuele handelingen. Anders dan bij artikel 246 Sr is voor een bewezen verklaring niet vereist dat de jeugdige gedwongen is tot het plegen en/of dulden van deze handelingen.
Het hof acht bewezen dat aangever jonger was dan 16 jaar op het moment dat de hiervoor onder a bewezen verklaarde, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam bestaande, ontuchtige handelingen werden uitgevoerd. Ook is komen vast te staan dat verdachte dit feit beging tegen [slachtoffer 1] als zijn minderjarige bediende c.q. ondergeschikte, nu [slachtoffer 1] verdachte moest assisteren bij zijn werkzaamheden en verdachte degene was die [slachtoffer 1] op de verbouwingslocatie zei wat hij moest doen.
Ten aanzien van het onder b. ten laste gelegde (artikel 246 sr):
Onvoldoende is komen vast te staan dat aangever [slachtoffer 1] door ‘andere feitelijkheden’ is gedwongen tot het dulden of plegen van de ontuchtige handelingen als omschreven in het tweede tot en met het zesde gedachtestreepje.
Voor een bewezenverklaring van de bedoelde onderdelen is vereist dat de verdachte door die feitelijkheden opzettelijk heeft veroorzaakt dat de aangever die handelingen tegen zijn wil heeft ondergaan. Van door een feitelijkheid dwingen kan sprake zijn indien de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een
zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten, of dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken.
Het hof heeft uit het onderzoek onvoldoende aanwijzingen verkregen dat hiervan sprake is geweest. Weliswaar was sprake van een leeftijdsverschil van circa 13 jaar tussen de verdachte en aangever [slachtoffer 1] , maar met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte door dat leeftijdsverschil een zodanig geestelijk overwicht op aangever had dat hij, aangever, zich niet tegen de ontuchtige handelingen van de verdachte kon verzetten of zich daaraan kon onttrekken. Ook de overige door de advocaat-generaal aangevoerde omstandigheden, zoals de omstandigheid dat aangever voor verdachte werkzaamheden verrichtte en dat verdachte werkzaam was voor de vader van aangever brengen het hof niet tot de overtuiging dat verdachte zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of de aangever in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat aangever zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de ontuchtige handelingen heeft kunnen verzetten, of dat de verdachte aangever heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat aangever zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Het hof wijst in dit verband op de verklaring van de aangever dat hij in voorkomende gevallen aan de verdachte te kennen heeft gegeven ‘dat hij niet durfde’ (zoals bijvoorbeeld op een parkeerplaats) omdat hij bang was om betrapt te worden en dat er dan ook niets gebeurde.
Resumerend acht het hof, anders dan de advocaat-generaal, maar evenals de rechtbank, niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder b meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, te weten dat verdachte een situatie heeft gecreëerd waarin hij door onverhoeds te handelen verzet heeft voorkomen. Dusdoende heeft de verdachte aangever gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
en
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard zonder toepassing van straf.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft zich aangesloten bij de beslissing van de rechtbank.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft door het bewezen verklaarde onverhoeds grijpen in het kruis van aangever [slachtoffer 1] en het ontuchtig wrijven over diens broek en geslachtsorgaan gehandeld in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid en inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van aangever. Na dit feit heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met de destijds nog geen 16-jaar oude aangever.
De verdachte heeft zich bij zijn handelen niet laten weerhouden door het gegeven dat, naar algemeen bekend is, dergelijk ontuchtig handelen bij de slachtoffers ervan kunnen leiden tot ernstige psychische problemen, die zich vaak, zoals ook bij aangever, pas vele jaren later openbaren. Ook kan sprake zijn van een verstoorde seksuele ontwikkeling. Daarnaast rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij, als volwassene ten overstaan van een jeugdige, heeft nagelaten de grenzen van het toelaatbare in acht te nemen.
Het hof acht, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, oplegging van een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, passend en geboden. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt.
Rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 Sr komt het hof tot oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur.
Het hof zal bepalen dat het hierna te vermelden gedeelte daarvan voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 15.054,48, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. De vordering heeft tot een bedrag van € 15.000,00 betrekking op immateriële schade en voor het overige op materiële schade (verletkosten).
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 554,48.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het in eerste aanleg niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat deze in volle omvang aan het hof voorligt.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 5.054,48, bestaande uit een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade en een bedrag van € 54,48 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. [14]
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Het hof acht, evenals de rechtbank, de gevorderde materiële schade ten bedrage van € 54,48 geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2018, zijnde de datum van ondertekening van het formulier ‘verzoek tot schadevergoeding’.
Ter zake van de immateriële schade zal het hof, gelet op de ernst en de aard van het bewezen verklaarde, in redelijkheid volstaan met het toekennen van een bedrag van
€ 5000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2001, zijnde de einddatum van de bewezen verklaarde pleegperiode.
Met betrekking tot het deel van de vordering dat niet wordt toegewezen is het hof van oordeel dat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof zal de benadeelde partij daarom in zoverre in de vordering niet-ontvankelijk verklaren, met bepaling dat dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het hof zal de verdachte als de in het ongelijk gestelde partij verwijzen in de kosten van het geding, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte aan het slachtoffer [slachtoffer 1] rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 5.054,48. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Aangezien het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, zal het hof aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast voor het geval de verdachte in gebreke blijft met betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 63, 245 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde toe tot het bedrag van
€ 5.054,48 (vijfduizend vierenvijftig euro en achtenveertig cent),bestaande uit
€ 54,48 (vierenvijftig euro en achtenveertig cent)ter zake van materiële schade en
€ 5.000,00 (vijfduizend euro)ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
legt aan de verdachte de verplichting op om ter zake van het bewezen verklaarde ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 5.054,48 (vijfduizend vierenvijftig euro en achtenveertig cent),bestaande uit
€ 54,48 (vierenvijftig euro en achtenveertig cent)ter zake van materiële schade en
€ 5.000,00 (vijfduizend euro)ter zake van immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 juli 2018
en voor de immateriële schade op 23 mei 2001.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 23 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij hierna anders vermeld, maken de bewijsmiddelen deel uit van het einddossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, Zedenteam ’s-Hertogenbosch, met BVH-kenmerk 2017114278 (hierna ook ‘dossier A’). Dit dossier bevat een aantal door de daarin genoemde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal en ander bescheiden en bestaat uit 57 doorgenummerde pagina’s. Voor de vindplaatsen van de bewijsmiddelen wordt hierna in voetnoten verwezen naar de desbetreffende dossierpagina’s.
2.Dossier A, pag. 9-12.
3.Dossier A, pag. 13-31.
4.Dossier A, pag. 32 en 33.
5.Dossier A, pag. 38-42.
6.Dossier A, pag. 43-49.
7.Dossier A, pag. 50-55.
8.Tenzij hierna anders vermeld, maken de hierna volgende bewijsmiddelen deel uit van het einddossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, Zedenteam ’s-Hertogenbosch, met kenmerk 2016120831 (hierna ook ‘dossier B’). Dit dossier bevat een aantal door de daarin genoemde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal en ander bescheiden en bestaat uit 219 doorgenummerde pagina’s. Voor de vindplaatsen van de bewijsmiddelen wordt hierna in voetnoten verwezen naar de desbetreffende pagina’s van dossier B.
9.Dossier B, pag. 69-71
10.Dossier B, pag. 74-88.
11.Dossier B, pag. 112-115.
12.Dossier B, pag. 118-132.
13.Dossier A, pag. 43-49)
14.Op de door de advocaat-generaal op schrift gestelde en aan het hof overgelegde vordering is voor de toe te wijzen materiële schade een bedrag van € 50,54 vermeld.