ECLI:NL:GHSHE:2019:489

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
200.193.578_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele aansprakelijkheid bij onrechtmatige betrokkenheid bij ladingdiefstallen en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen vonnissen van de rechtbank Limburg, waarbij de appellant, [appellant], werd veroordeeld tot schadevergoeding wegens onrechtmatige betrokkenheid bij een aantal delicten, waaronder ladingdiefstallen. De appellant was eerder strafrechtelijk vervolgd voor deelname aan criminele activiteiten, maar was vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant onrechtmatig betrokken was bij twee specifieke delicten, waarvoor hij schadevergoeding moest betalen aan de benadeelde partijen, [de vennootschap 15] en [de vennootschap 14]. In hoger beroep heeft de appellant grieven aangevoerd tegen deze veroordelingen, met name tegen de conclusie dat hij onrechtmatig betrokken was bij delict [delict 2]. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet strafrechtelijk was vervolgd voor dit delict en dat de bewijsvoering van de benadeelde partijen onvoldoende was om onrechtmatige betrokkenheid aan te tonen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor dit delict afgewezen. Daarnaast heeft het hof de wegwijsplichten die aan de appellant waren opgelegd, bevestigd, omdat hij betrokken was bij andere delicten en er voldoende aanwijzingen waren dat hij kennis had van de betrokkenheid bij de diefstallen. Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de vordering tot schadevergoeding voor delict [delict 2] afgewezen, maar de overige veroordelingen bevestigd. De proceskosten werden toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.193.578/01
arrest van 12 februari 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonend te [woonplaats]
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat mr. J.J.M. Cliteur te ’s-Hertogenbosch,
tegen

1.[de vennootschap 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,niet verschenen,

2.
[de vennootschap 2]gevestigd te [vestigingsplaats] ,
niet verschenen,
3.
[de vennootschap 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
niet verschenen,
en
4.
[de vennootschap 4]gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
[de vennootschap 5] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6.
[de vennootschap 6] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7.
[de vennootschap 7],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
8.
[de vennootschap 8],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
9.
[de vennootschap 9],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
10.
[de vennootschap 10],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
11.
[de vennootschap 11],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
12.
[de vennootschap 12],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
13.
[de vennootschap 13],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
14.
[de vennootschap 14] ,h.o.d.n. [naam 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
15.
[de vennootschap 15],
gevestigd te [vestigingsplaats] ;
16.
[de vennootschap 16] ,voorheen h.o.d.n. [naam 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Frankrijk en kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
17.
[de vennootschap 17] ,gevestigd te [vestigingsplaats] , USA,
geïntimeerden 4 t/m 17 hierna aan te duiden als [de vennootschap 14] c.s., verschenen bij
advocaat: mr. J.M. Wolfs, kantoorhoudende te Maastricht;op het bij exploot van dagvaarding van 21 juni 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 24 april 2013 en 10 februari 2016, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als (een van de) gedaagde(n) en geïntimeerden 1 tot en met 15 als eiseressen en geïntimeerden 16 en 17 als tussenkomende partijen.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/143914/HAZA 09-1129)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het daaraan voorafgegane vonnis van 8 september 2010 in het incident tot tussenkomst.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het verleende verstek tegen (alleen) geïntimeerde 3;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met productie 208 aan de zijde van [de vennootschap 14] c.s.;
  • de akte uitlating productie aan de zijde van [appellant] ;
  • de antwoordakte met producties 209 en 210 aan de zijde van [de vennootschap 14] c.s.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van het volgende.
a. a) [appellant] is, met een aantal andere verdachten, strafrechtelijk vervolgd voor (deelname aan) criminele activiteiten, onder meer bestaande uit een 18-tal delicten oplichting, ladingdiefstallen, heling, en verboden wapenbezit, gepleegd in de jaren 2006 – 2008.
b) Delict [delict 1] betreft de ontvreemding te [plaats] van een lading [onderneming] elektronica ter waarde van CHF 119.607,62. Door deze diefstal heeft [de vennootschap 7] schade geleden tot een bedrag van € 65.000,=, welke schade door [de vennootschap 15] is vergoed. [appellant] is vervolgd voor betrokkenheid bij dit delict en daarvoor (tot in hoger beroep) strafrechtelijk veroordeeld.
c) Delict [delict 2] betreft de diefstal van een rode trekker merk Daf, kenteken [kenteken 1] tussen 16 en 23 januari 2006. [de vennootschap 14] heeft in verband met de hierdoor veroorzaakte schade een uitkering gedaan van € 108.016,82. [appellant] is niet strafrechtelijk vervolgd voor betrokkenheid bij dit delict.
d) [appellant] is ook vervolgd en veroordeeld voor betrokkenheid bij een tweetal delicten ( [delict 3] en [delict 4] ), waarbij een rode trekker is gebruikt.
e) [appellant] is vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie of het leiding geven aan zodanige organisatie.
3.2.
Geïntimeerden hebben een negental van de verdachten van voornoemde criminele activiteiten, waaronder [appellant] , in onderhavige civiele procedure betrokken en op de grondslag onrechtmatige daad gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad:
- gedaagden te veroordelen tot vergoeding van de schade geleden als gevolg van (een of meer van) de 18 delicten, althans tot in goede justitie te bepalen bedragen, te vermeerderen met wettelijke rente, hoofdelijk, aldus dat zover één betaalt, alle anderen zullen zijn bevrijd, in het geval meerdere gedaagden aansprakelijk zijn voor dezelfde schade;
- gedaagden, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om binnen twee dagen aan eiseressen mee te delen voor elk van de in het tussenvonnis genoemde delicten van wie de gestolen zaken in ontvangst zijn genomen en aan wie deze zaken zijn afgegeven, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,= per dag of gedeelte daarvan wanneer gedaagden in gebreke blijven aan die veroordeling te voldoen, met een maximum van € 2.000.000,=; waarbij de veroordeling de gedaagden zal verplichten van de bekend te maken personen de voornaam, de achternaam en het adres op te geven, alsmede – in het geval van een onderneming – het BTW-nummer;
- gedaagden, althans gedaagden [derde 1] , [derde 2] , [appellant] en [derde 3] , te veroordelen om binnen twee dagen aan eiseressen mee te delen wie aan de gedaagden de door de gedaagden gebruikte codes, althans één van beide codes van [de vennootschap 8] voor het inloggen op Teleroute heeft verstrekt, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag of gedeelte daarvan wanneer gedaagden in gebreke blijven aan die veroordeling te voldoen, met een maximum van € 2.000.000,=;
- veroordeling van gedaagden tot betaling van € 3.780,= wegens buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de gehele voldoening, evenals in de proceskosten, daaronder kosten van beslag en nakosten ad € 131,= van elke gedaagde respectievelijk € 199,= indien betekening van het vonnis plaats zal vinden, als ook tot betaling van de proceskosten binnen veertien dagen althans tot betaling daarvan vermeerderd met de wettelijke rente indien aan de veroordeling niet binnen deze termijn wordt voldaan, waarbij de kosten advocaat te begroten zijn op basis van werkelijke kosten.
[appellant] heeft verweer gevoerd.
3.4.
In het bestreden tussenvonnis is de rechtbank ten aanzien van [appellant] gekomen tot het oordeel dat [appellant] onrechtmatig betrokken is geweest bij de twee onder 3.1.b) en c) beschreven delicten. Het verwijt dat [appellant] ook onrechtmatig betrokken zou zijn geweest bij een van de overige delicten, heeft de rechtbank - kort gezegd - als onvoldoende onderbouwd verworpen.
3.5.
In het bestreden eindvonnis is [appellant] , samen met [derde 2] , [derde 3] en [derde 1] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van (het niet weersproken bedrag van ) € 65.000 aan [de vennootschap 15] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 november 2007 tot datum voldoening.
Daarnaast is [appellant] samen met [derde 3] veroordeeld tot betaling aan [de vennootschap 14] van een bedrag van € 102.701,48 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2006 tot datum voldoening.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de dwangsomvorderingen niet zijn weersproken. [appellant] is, samen met andere gedaagden, veroordeeld om binnen twee dagen na datum vonnis aan eiseressen per delict mee te delen van wie de gestolen zaken in ontvangst zijn genomen en aan wie de gestolen zaken zijn afgegeven, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,= per dag of gedeelte daarvan wanneer zij in gebreke blijven aan die veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 2.000.000,=, als ook om binnen twee dagen na datum vonnis aan eiseressen. mee te delen wie aan hen de door hen gebruikte codes, althans één van beide codes van [de vennootschap 8] voor het inloggen op Teleroute heeft verstrekt, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,= per dag of gedeelte daarvan wanneer zij in gebreke blijven aan die veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 2.000.000,=.
[appellant] is naast andere gedaagden hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.
3.6.
[appellant] heeft drie grieven aangevoerd tegen de bestreden vonnissen en geconcludeerd tot vernietiging van de beide vonnissen voor zover door hem bestreden en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van geintimeerden op hem.
[appellant] heeft daarnaast in voorwaardelijke reconventie gevorderd: “voor zover komt vast te staan dat de dwangsomveroordelingen als bedoeld in 2.29 van het vonnis van 10 februari 2016 door uw hof worden afgewezen, een verklaring voor recht dat de tenuitvoerlegging van de reeds vervallen dwangsommen tegen [appellant] onrechtmatig is”.
3.7.
Ten aanzien van laatstgenoemde vordering geldt dat het op grond van het bepaalde in artikel 353 lid 1 Rv niet is toegestaan om voor het eerst in hoger beroep een eis in reconventie in te stellen. Vast staat dat [appellant] dat in eerste aanleg niet heeft gedaan. Wel kan [appellant] een vordering instellen tot ongedaanmaking van de ingevolge het vernietigde vonnis verrichte prestaties (HR 30 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7327). Het door [appellant] gevorderde is echter niet een dergelijke vordering tot ongedaanmaking.
De conclusie is dat [appellant] niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn (voorwaardelijke) vordering in reconventie.
Het feit dat [de vennootschap 14] c.s. niet het verweer hebben gevoerd dat [appellant] niet ontvankelijk moet worden verklaard, kan niet leiden tot een ander oordeel. Het hof moet ambtshalve de ontvankelijkheid onderzoeken.
3.8.
Bij memorie van antwoord hebben [de vennootschap 14] c.s. er allereerst op gewezen dat de status van een aantal in eerste aanleg betrokken rechtspersonen is gewijzigd. Preliminair wordt door [de vennootschap 14] c.s. een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid van [appellant] ten aanzien van geïntimeerden 1 (hierna: [de vennootschap 1] ), 2 (hierna: [de vennootschap 2] ) , 3 (hierna: [de vennootschap 3] ), 4 (hierna: [de vennootschap 4] ) en 14 (hierna: [de vennootschap 14] ). Het hof passeert dat preliminair verweer op grond van het volgende.
Ten aanzien van geïntimeerden 1 tot en met 15 geldt dat de dagvaarding in hoger beroep is uitgebracht aan het kantoor van mr. Wolff, die in eerste aanleg voor hen optrad. [de vennootschap 4] en [de vennootschap 14] zijn vervolgens in dit hoger beroep verschenen. Daarmee is een eventueel gebrek in de aan hen uitgebrachte dagvaarding gedekt. Het feit dat [de vennootschap 4] al ten tijde van de procedure in eerste aanleg in staat van faillissement is komen te verkeren, doet daaraan niet af.
[de vennootschap 3] is niet verschenen. Het beroep op niet-ontvankelijkheid dat [de vennootschap 14] c.s. kennelijk ten aanzien van [de vennootschap 3] doen, passeert het hof. De dagvaarding in hoger beroep is geldig uitgebracht aan het kantoor van mr. Wolff. Gezien het feit dat mr Wolff in eerste aanleg ook voor [de vennootschap 3] en haar rechtsopvolgster is opgetreden, moet voor hem duidelijk zijn geweest dat het exploot voor de rechtsopvolgster van [de vennootschap 3] , [de vennootschap 18] , bestemd was. Een in rechte te respecteren belang bij het beroep op de onjuiste tenaamstelling ontbreekt dan (HR 16 mei 2008, RvdW 2008, 525). Terecht is op de rol verstek verleend tegen [de vennootschap 3] .
Voor [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] geldt dat de dagvaarding in hoger beroep ook geldig is uitgebracht aan het kantoor van mr. Wolff. Dat zij op dat moment al in staat van faillissement verkeerden doet daaraan niet af. Het hof constateert dat zij beiden niet verschenen zijn en verleent alsnog verstek tegen hen.
Omvang hoger beroep
3.9.
Het hof constateert dat [appellant] geen grieven heeft aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onrechtmatig betrokken is geweest bij delict [delict 1] en tegen zijn (hoofdelijke) veroordeling tot betaling van € 65.000,= c.a. aan [de vennootschap 15] .
Dit hoger beroep beperkt zich dan ook tot de overige veroordelingen hiervoor onder 3.5. beschreven.
3.10.
Met grief 1 bestrijdt [appellant] de gevolgtrekking van de rechtbank dat hij onrechtmatig betrokken is geweest bij delict [delict 2] . [appellant] voert aan dat hij voor dit delict niet strafrechtelijk vervolgd is en dat de enkele omstandigheid dat getuige [getuige] zou hebben gezien dat in een door [appellant] gehuurde loods een rode trekker zou zijn opgeslagen, wat door [appellant] wordt betwist, onvoldoende is voor de conclusie dat hij onrechtmatig bij dat delict betrokken is geweest. [appellant] betwist dat uit de verklaringen van [derde 3] zou blijken dat er sprake was van een gestolen rode trekker. Hij wijst erop dat [derde 3] daar vraagtekens bij heeft gezet omdat er geen sporen van braak waren in de door hem bereden rode trekker. [appellant] voert verder aan dat nergens uit blijkt dat de bewuste DAF trekker zich op enig moment in de door [appellant] gehuurde schuur heeft bevonden of dat [appellant] op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de diefstal en/of heling van de rode trekker.
3.11.
Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof het volgende voorop.
Geïntimeerden (toen: eiseressen) hebben hun vorderingen in eerste aanleg gebaseerd op art. 6:166 BW, althans op art. 6:162 BW. In rechtsoverweging 3.2.2. van het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank het beroep op art. 6:166 BW voor alle gedaagden in deze zaak verworpen, onder meer overwegende dat de enkele stelling dat een gedaagde lid was van een criminele organisatie niet voldoende is voor civielrechtelijke aansprakelijkheid in de zin van genoemd artikel. Het hof deelt dit oordeel van de rechtbank.
Verder geldt dat een onherroepelijk vonnis waarbij de strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit (art. 161 Rv).
De omstandigheid echter dat iemand niet strafrechtelijk is veroordeeld voor een feit, betekent niet dat er geen sprake kan zijn van onrechtmatige betrokkenheid (ex art. 6:162 BW) bij dat feit. Bij dat verwijt rust op (thans) geïntimeerden de last voldoende concrete feiten aan te voeren en indien nodig te bewijzen op grond waarvan tot de conclusie kan worden gekomen dat er sprake is geweest van onrechtmatige handelen van [appellant] , waarvan hem een verwijt gemaakt kan worden en waardoor de schade die wordt gevorderd is veroorzaakt.
3.12.
[de vennootschap 14] c.s. hebben in dit hoger beroep met betrekking tot dit verwijt, in aanvulling op de verklaring van [getuige] (dat in de door [appellant] gehuurde loods een rode trekker was opgeslagen) onder verwijzing naar de relevante pagina’s uit het delict dossier (prod. 208 bij MvA) en verklaringen van [derde 3] (opgenomen in prod. 20a eerste aanleg), gewezen op:
  • i) het feit dat [appellant] veroordeeld is voor medeplichtigheid aan een drietal delicten (van de vijf), die gepleegd zijn met gebruikmaking van genoemde rode trekker;
  • ii) het feit dat al deze delicten zijn gepleegd door [derde 3] als chauffeur van de trekker, die heeft verklaard dat hij bij al deze delicten opdracht heeft gekregen van [appellant] ;
  • iii) het feit dat [derde 3] heeft bekend te hebben gereden in de rode DAF-trekker met kenteken [kenteken 2] ;
  • iv) het feit dat [derde 3] ten aanzien van delict [delict 1] heeft verklaard dat [appellant] hem de opdracht heeft gegeven dat delict te plegen, hem daarvoor met de auto naar een rode trekker met een witte kastenwagen als oplegger heeft gebracht en dat [appellant] [derde 3] ook de sleutels van de rode trekker heeft gegeven;
  • v) het feit dat ook bij de overige delicten waarvoor [appellant] is veroordeeld en de gestolen rode trekker is gebruikt dezelfde werkwijze is gevolgd, waarbij [appellant] [derde 3] opdracht gaf, [appellant] [derde 3] steeds naar de rode trekker heeft gebracht, [appellant] in het bezit was van de sleutels van de rode trekker, [appellant] altijd wist waar de rode trekker zich bevond en dat [appellant] [derde 3] ook altijd na afloop weer naar huis bracht;
  • vi) het feit dat [appellant] ermee bekend was dat de rode trekker die gebruikt werd bij genoemde delicten gestolen was en daarvan geen melding heeft gemaakt bij de politie, noch ervoor heeft gezorgd dat de trekker weer in de macht van de rechtmatig eigenaar kwam.
3.13.
Aan [de vennootschap 14] c.s. kan worden toegegeven dat het vragen oproept dat [appellant] degene is geweest die [derde 3] bij alle met een rode trekker gepleegde delicten naar de bewuste trekker heeft gebracht en beschikte over de sleutels van die trekker. Daaruit zou de conclusie kunnen worden getrokken dat [appellant] onrechtmatig betrokken is geweest bij de delicten waarbij hij aldus heeft gehandeld. Echter die feiten rechtvaardigen niet de conclusie dat [appellant] ook op onrechtmatige wijze betrokken is geweest bij de diefstal van de rode trekker (delict [delict 2] ). [appellant] is voor dat delict ook niet strafrechtelijk vervolgd. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het enkele feit dat getuige [getuige] heeft verklaard dat in een door [appellant] gehuurde loods een rode trekker zou zijn opgeslagen zonder dat is komen vast te staan dat dit de bewuste rode trekker was, onvoldoende is voor de conclusie dat [appellant] (onrechtmatig) betrokken zou zijn geweest bij de diefstal van de bewuste rode trekker. Dat geldt temeer nu [appellant] heeft weersproken dat er ooit een rode trekker, laat staan de bewuste, in de door hem gehuurde loods heeft gestaan.
Feiten of omstandigheden waaruit zijn betrokkenheid bij de diefstal wel overtuigend zou kunnen volgen zijn door [de vennootschap 14] c.s. niet gesteld noch te bewijzen aangeboden, zodat het bewijsaanbod van [de vennootschap 14] c.s. als niet relevant en onvoldoende gespecificeerd wordt gepasseerd.
De conclusie is dat grief 1 slaagt. De vordering van eiseressen tot betaling aan hen door [appellant] ter zake delict [delict 2] zal alsnog worden afgewezen.
Wegwijsplichten
3.14.
Grief 2 richt zich tegen de (mede) aan [appellant] opgelegde wegwijsplichten (om per delict mee te delen van wie de gestolen zaken in ontvangst zijn genomen en aan wie de gestolen zaken zijn afgegeven en om mee te delen wie de bij de (zogenaamde) Teleroute delicten gebruikte code(s) voor het inloggen op Teleroute heeft verstrekt), op straffe van verbeurte van dwangsommen. In eerste aanleg heeft [appellant] die vorderingen niet weersproken. In dit hoger beroep voert [appellant] daar alsnog tegen aan dat die vorderingen ongegrond zijn omdat volstrekt niet, althans ongenoegzaam is gebleken dat [appellant] enige betrokkenheid heeft gehad bij feiten waarop deze wegwijsplichten zien. [appellant] stelt dat hij, gelet op wat in de strafzaken aan de orde is geweest, aantoonbaar geen idee heeft. [appellant] voert verder aan dat [de vennootschap 14] c.s. bij deze vorderingen geen belang meer hebben nu inmiddels 10 jaren zijn verstreken en eventueel daarmee terug te vinden zaken geen waarde meer zullen hebben. Gezien het lot dat een van de andere daders ( [derde 2] ) inmiddels heeft getroffen ( [derde 2] is door vuurwapengeweld om het leven gekomen), kan bovendien in redelijkheid van [appellant] niet meer verwacht worden dat hij de betreffende informatie verstrekt gezien het daaraan voor hem verbonden risico (zo begrijpt het hof).
3.15.
De grief faalt. Strafrechtelijk is [appellant] weliswaar van deelname aan een criminele organisatie vrijgesproken, maar hij is veroordeeld voor betrokkenheid bij het (Teleroute) Delict [delict 1] (de ontvreemding van een lading [onderneming] elektronica ter waarde van CHF 119.607,62) en voor betrokkenheid bij een drietal andere (Teleroute) delicten. Als niet weersproken staat vast dat [appellant] veelvuldig contact had met onder andere [derde 2] , die verantwoordelijk is geweest voor het aanmaken van valse emailadressen en het inloggen op de Teleroute-site. [appellant] heeft ook niet weersproken de stelling van [de vennootschap 14] c.s. (zie hiervoor onder 3.12) dat [derde 3] zijn instructies in de Teleroute zaken van [appellant] kreeg. De betrokkenheid van [appellant] bij deze zaken staat daarmee vast. Dat [appellant] niet zou weten hoe [derde 2] aan de codes kwam en door wie de gestolen zaken in ontvangst zouden zijn genomen in genoemde delicten acht het hof gezien die betrokkenheid niet erg waarschijnlijk. Naar het oordeel van het hof is de conclusie gerechtvaardigd dat [appellant] geacht kan worden kennis te hebben waarvan op straffe van een dwangsom kan worden verlangd dat hij die aan [de vennootschap 14] c.s. meedeelt.
3.16.
Dat [de vennootschap 14] c.s. bij het verstrekt krijgen van de gevorderde informatie geen belang meer zouden hebben, is door [de vennootschap 14] c.s. gemotiveerd bestreden. De enkele stelling van [appellant] dat inmiddels 10 jaren zijn verstreken en dat eventueel nog terug te vinden zaken geen waarde meer zullen hebben, is in dat licht onvoldoende voor de conclusie dat belang ontbreekt.
3.17.
De stelling dat van [appellant] niet meer kan worden verwacht dat hij voldoet aan de wegwijsplichten omdat zijn veiligheid in het geding zou zijn, verwerpt het hof wegens onvoldoende onderbouwing. Gesteld noch gebleken is dat het lot dat [derde 2] heeft getroffen met de hier aan de orde zijnde kwestie samenhangt en ook heeft [appellant] niet onderbouwd waarom zijn veiligheid in het geding zou zijn. Daarbij merkt het hof op dat procedures tot het opheffen, verminderen of opschorten van een dwangsom in geval van blijvende, tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan de dwangsom te voldoen moeten worden gebracht voor de rechter die de dwangsom heeft opgelegd (ingevolge art. 611d Rv.).
3.18.
Als overwogen slaagt grief 1. De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd voor zover daarin (bij tussenvonnis van 24 april 2013) is overwogen dat de vordering van (thans) geïntimeerden tot veroordeling van [appellant] tot betaling aan hen van een bedrag van € 102.701,48 zal worden toegewezen en die vordering (bij eindvonnis van 10 februari 2016) is toegewezen. Opnieuw rechtdoende zal die vordering van (thans) geintimeerden op [appellant] worden afgewezen.
Voor het vernietigen en herzien van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg (wat [appellant] met grief 3 bepleit) ziet het hof geen grond nu [appellant] met inachtneming van het voorgaande ten opzichte van [de vennootschap 14] c.s. heeft te gelden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Ook in hoger beroep wordt [appellant] om die reden in de proceskosten veroordeeld. Op verzoek van [de vennootschap 14] c.s. zal dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep voor zover daarin (vonnis van 24 april 2013) is overwogen dat de vordering van (thans) geïntimeerden. tot veroordeling van [appellant] tot betaling aan hen. van een bedrag van € 102.701,48 zal worden toegewezen en voor zover die vordering (vonnis van 10 februari 2016 onder 3.6.) tegen [appellant] is toegewezen, en opnieuw rechtdoende:
wijst die vordering tegen [appellant] alsnog af;
bekrachtigt beide vonnissen voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van [de vennootschap 14] c.s. in dit hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [de vennootschap 14] c.s. op € 5.213,= aan griffierecht en op (1,5 x tarief V € 3.161 =) € 4.741,50 aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, J.C.J. van Craaikamp en T. van der Valk en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 februari 2019.
griffier rolraadsheer