ECLI:NL:GHSHE:2019:4871

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
20-000519-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake lokaalvredebreuk te 's-Hertogenbosch

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor lokaalvredebreuk. De politierechter had de verdachte, geboren in 1967 en wonende te Tilburg, veroordeeld tot een taakstraf van 16 uren, subsidiair 8 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om bevestiging van het vonnis, maar met uitzondering van de opgelegde straf. De verdachte voerde een strafmaatverweer aan.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het gehele vonnis heroverwogen. De tenlastelegging betrof het wederrechtelijk vertoeven in een besloten lokaal op 9 augustus 2018, waar de verdachte niet op verzoek van de rechthebbende is vertrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte had eerder een veroordeling, maar deze was op het moment van de feiten nog niet onherroepelijk.

De straf die het hof oplegt is een voorwaardelijke geldboete van € 225,00 met een proeftijd van 2 jaren, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder financiële problemen. Het hof oordeelt dat de ernst van het feit niet kan worden genegeerd, maar dat een voorwaardelijke straf passend is om nieuwe strafbare feiten te voorkomen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000519-19
Uitspraak : 6 december 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 14 februari 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-158384-18 tegen:

[verdachte]

geboren te Tilburg op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en de verdachte ter zake van lokaalvredebreuk veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 16 uren, subsidiair 8 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, toepassing zal geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte schuldig zal verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
De verdachte heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 augustus 2018 te 's-Hertogenbosch, in het besloten lokaal, aan [adres] , bij het [benadeelde partij] , althans bij een ander of anderen dan bij hem, verdachte, in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 augustus 2018 te 's-Hertogenbosch, in het besloten lokaal, aan [adres] , bij het [benadeelde partij] in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit:
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 9 augustus 2018, betreffende de aangifte van [aangever] , namens [benadeelde partij] (dossierpagina’s 3-5);
Het proces-verbaal aanhouding d.d. 9 augustus 2018, betreffende de verdachte, op de locatie [adres] te ‘s-Hertogenbosch (dossierpagina’s 12 en 13);
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 augustus 2018 (dossierpagina’s 8-11);
De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 22 november 2019.
Bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:
wederrechtelijk in het besloten lokaal vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De verdachte vindt de door de politierechter opgelegde straf te hoog. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij naar voren gebracht dat ook rekening gehouden dient te worden met het feit dat hij een goede reden had om aan te bellen bij het [benadeelde partij] .
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft op 9 augustus 2018 aangebeld bij het [benadeelde partij] en is het pand aan [adres] te ’s-Hertogenbosch binnengegaan. Hoewel de beheerder van het pand, de heer [aangever] , de verdachte meermalen heeft verzocht weg te gaan, heeft de verdachte dat niet gedaan. Zelfs toen de politie werd ingeschakeld en de heer [aangever] in het bijzijn van de politie de verdachte meermalen verzocht weg te gaan, is de verdachte in de hal blijven zitten en niet weggegaan. Dit levert het strafbare feit lokaalvredebreuk op, omdat het gaat om een besloten plek, niet zijnde een woning. Het hof neemt de verdachte kwalijk dat hij zich kennelijk niets heeft aangetrokken van de vorderingen van de beheerder van het pand, die bevoegd was om dit te doen, om weg te gaan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 oktober 2019. Daaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van de lokaalvredebreuk eerder was veroordeeld, bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 30 januari 2018, doch deze veroordeling was op 9 augustus 2018 nog niet onherroepelijk. Het hof zal met deze veroordeling dan ook geen rekening houden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij financiële problemen heeft, maar dat hij bezig is deze op te lossen. De kredietbank draagt zorg voor de vaste lasten van verdachte en van wat er overblijft dient de verdachte te leven. De verdachte heeft gedurende drie à vier maanden op straat geleefd, maar hij heeft inmiddels een huurwoning. De eerdere koopwoning van de verdachte is verkocht en hij verwacht binnenkort via de notaris uitbetaald te krijgen.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat dit onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
Het hof acht in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete van € 225,00, subsidiair 4 dagen hechtenis, op zijn plaats, maar ziet in de persoonlijke en financiële situatie van de verdachte aanleiding om deze geldboete geheel voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren. Dat betekent voor de verdachte dat hij niets hoeft te betalen, als hij gedurende de proeftijd geen strafbare feiten pleegt.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 138 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 10 augustus 2018 onder parketnummer 01-158384-18 (CJIB-nummer 4132542003348150);
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis;
bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. Y.C. Bours, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 6 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Bours is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, basisteam ‘s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2018158404, sluitingsdatum 21 oktober 2018, doorgenummerde dossierpagina’s 1-21.