In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor lokaalvredebreuk. De politierechter had de verdachte, geboren in 1967 en wonende te Tilburg, veroordeeld tot een taakstraf van 16 uren, subsidiair 8 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om bevestiging van het vonnis, maar met uitzondering van de opgelegde straf. De verdachte voerde een strafmaatverweer aan.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het gehele vonnis heroverwogen. De tenlastelegging betrof het wederrechtelijk vertoeven in een besloten lokaal op 9 augustus 2018, waar de verdachte niet op verzoek van de rechthebbende is vertrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte had eerder een veroordeling, maar deze was op het moment van de feiten nog niet onherroepelijk.
De straf die het hof oplegt is een voorwaardelijke geldboete van € 225,00 met een proeftijd van 2 jaren, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder financiële problemen. Het hof oordeelt dat de ernst van het feit niet kan worden genegeerd, maar dat een voorwaardelijke straf passend is om nieuwe strafbare feiten te voorkomen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.