ECLI:NL:GHSHE:2019:4868

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
20-001104-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot zware mishandeling met een houten stok

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1948 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, heeft op 19 januari 2017 in Eindhoven een medebewoner met een houten stok of een afgebroken stoelpoot meermalen op het hoofd geslagen. De politierechter had de verdachte hiervoor een gevangenisstraf van 8 weken opgelegd. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, maar met een zwaardere straf van 10 weken.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het primair ten laste gelegde bewezen verklaard. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, waarbij hij de intentie had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan het slachtoffer. De verdachte heeft tijdens het incident verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, maar het hof heeft geoordeeld dat hij de agressor was en dat er geen sprake was van een noodweersituatie.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 8 weken opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De beslissing is gegrond op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001104-17
Uitspraak : 17 oktober 2019
VERSTEK, DNIP

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 5 april 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-012213-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te Heeze op [geboortedag] 1948,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2017 te Eindhoven, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een houten stok dan wel een stoelpoot meermalen tegen zijn hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 januari 2017 te Eindhoven, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een houten stok dan wel een stoelpoot meermalen tegen zijn hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2017 (dossierpagina’s 5 en 6), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(
dossierpagina 5)
Op 19 januari 2017 om 03:05 uur was ik samen met collega [verbalisant2] werkzaam bij de balie van het hoofdbureau van de politie in Eindhoven. Ik zag dat een mij onbekende man het bureau binnen kwam lopen. Ik zag dat hij een deken om zich heen had geslagen, dat hij zonder schoenen en alleen op sokken liep en dat hij een grote hoofdwond had. Ik zag dat hij bloedde uit zijn voorhoofd. Ik vroeg de man wat zijn naam was en wat er met hem gebeurd was. Ik hoorde hem zeggen dat hij [slachtoffer] was, geboren op 25 september 1960.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2017 (dossierpagina’s 9-11), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] [verbalisant 6] :
(
dossierpagina 9)
Op 19 januari 2017 omstreeks 03.10 uur waren wij, verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , belast met noodhulp in Eindhoven. Wij hoorden via de portofoon dat collega’s [verbalisant 1] en [verbalisant2] aan de balie zaten op het hoofdbureau op de Mathildelaan in Eindhoven en dat er een man met een bebloed hoofd binnen was gelopen. Het bleek dat deze man met een knuppel op zijn hoofd was geslagen. Dit zou zijn gebeurd op het adres [adres slachtoffer] in Eindhoven in kamer 4. Wij werden verzocht naar het adres te gaan om te kijken of de verdachten zich daar nog bevonden. Omstreeks 03:16 uur kwamen wij aan bij [adres slachtoffer] in Eindhoven. Wij zagen dat dit het café ' [adres slachtoffer] ' betrof. Wij zagen dat er boven de ingang van het café licht brandde op de eerste verdieping. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat er in deze kamer een oudere man liep. Dit betrof, zo bleek later, verdachte [verdachte] .
Wij gingen het pand binnen. Wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 6] , zagen dat de deur werd geopend door een oudere man. Dit bleek later medeverdachte [medeverdachte] te zijn.
(
dossierpagina 10)
Wij zagen dat er op het bed nog een man zat, dit bleek later de verdachte [verdachte] te zijn. Wij hoorden dat [medeverdachte] zei dat er een conflict was geweest. Slachtoffer (
het hof begrijpt telkens: aangever [slachtoffer]) zou een mes bij zich hebben gelegd op de bank. Wij zagen dat [medeverdachte] een mes, dat onder de dekens op de bank lag, liet zien. Toen wij aan [medeverdachte] vroegen of hij gewond was, begon [verdachte] uit zichzelf te vertellen dat hij de man op zijn hoofd had geslagen met een stok. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , kwam op dat moment de kamer in en keek in de kast. Ik zag daar een houten stok liggen. Ik vroeg hem of het deze stok betrof. Wij hoorden dat [verdachte] zei dat hij de man inderdaad met die stok op zijn hoofd had geslagen. Wij hoorden [verdachte] zeggen dat hij geslagen had met de stok omdat hij niet wilde wachten tot hij gestoken werd met het mes. Hij heeft het initiatief genomen door het slachtoffer te slaan.
3.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 19 januari 2017 (dossierpagina’s 30-32), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
(
dossierpagina 30)
Ik doe aangifte van zware mishandeling. Sinds maart 2016 ben ik woonachtig in een kamer (
het hof begrijpt: in kamer 4) boven het café 't Hoekske, gelegen aan de [adres slachtoffer] te Eindhoven. Ik woon daar samen met [medeverdachte] (
het hof begrijpt telkens: medeverdachte [medeverdachte])
.Sinds twee dagen is [verdachte] (
het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte]) ook bij ons komen wonen.
(
dossierpagina 31)
Omstreeks 21:00 uur was ik terug bij mijn kamer. Ik zag dat er niemand op de kamer was. Ik ben onder een deken op de bank gaan liggen en daar ben ik in slaap gevallen. Omstreeks 02:00 uur zag ik dat de kamerdeur open werd gemaakt. Ik zag dat [medeverdachte] en [verdachte] de kamer binnen kwamen gelopen. Ik zag dat [medeverdachte] en [verdachte] boos waren en ik hoorde ze zeggen dat ik over vijf minuten weg moest zijn. Vervolgens wilde ik op de bank gaan liggen en direct zag en voelde ik dat [verdachte] mij opzettelijk met een knuppel of iets wat lijkt op een knuppel met kracht tegen mijn voorhoofd sloeg. Ik ben meerdere keren opzettelijk en met kracht tegen mijn hoofd en lichaam geslagen. Uiteindelijk lukte het mij om de kamer uit te vluchten.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2017 (dossierpagina 34), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Op 19 januari 2017 werd mij verzocht het inbeslaggenomen slagwapen te beschrijven. Het betreft een hardhouten goed. Volgens de verklaring van verdachte [verdachte] betreft het een afgebroken stoelpoot. Het goed heeft de lengte van 45,5 centimeter. Het goed heeft een gewicht van 310 gram. Aan het ene uiteinde van het goed zit een gedeelte waar het goed schade heeft opgelopen. Aan de andere zijde is het goed omringd door een rubberen laag.
5.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 januari 2017 (dossierpagina’s 41-45), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(
dossierpagina 42)
V: Op welk adres verblijft u?
A: Ik verbleef voor een paar dagen op de [adres slachtoffer] in Eindhoven.
V: Wie verblijven daar nog meer?
A: [slachtoffer] (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]), degene die geslagen is, en [medeverdachte] (
het hof begrijpt telkens: medeverdachte [medeverdachte]).
(
dossierpagina 43)
V: Wat kunt u verklaren over hetgeen waarvan u verdacht wordt?
A: Vannacht (
het hof begrijpt: 19 januari 2017) om 02:00 uur ging ik vanuit het café naar boven. Op de trap zag ik een stoelpootje liggen. Ik heb dat in mijn binnenzak gestoken. Ik zag een mes liggen op de bank waar Peer op zat. Toen heb ik hem met de stoelpoot geslagen. Ik heb hem op zijn voorhoofd of op zijn neus geslagen. Ik heb hem twee keer op zijn voorhoofd geslagen en ook nog een keer van achter. In totaal heb ik hem denk ik vier/vijf keer geslagen.
6.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 januari 2017 (dossierpagina’s 46-49), voor zover inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(
dossierpagina 48)
A: [verdachte] (
het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte]) heeft geslagen.
V: Hoe en waarmee sloeg Jan?
A: Hij sloeg er meteen op. Later zag ik dat hij met een stuk hout had geslagen.
Bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Blijkens het grievenformulier heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
De advocaat-generaal heeft zich daartegenover op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer niet opgaat, omdat de verdachte is aan te merken als de agressor. Nu de verdachte degene is die de confrontatie heeft gezocht, faalt zijn beroep op noodweer.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient allereerst sprake te zijn van een noodweersituatie, te weten een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Naar het oordeel van het hof zijn hiervoor geen aanwijzingen voorhanden. De bedoeling van de verdachte en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen kunnen niet worden aangemerkt als verdedigend, maar als aanvallend en gericht op een confrontatie met aangever. Onder die omstandigheden kan de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer doen en faalt zijn verweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:

poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Blijkens het grievenformulier heeft de verdediging subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. De rechtbank verwerpt ook dit verweer, nu reeds is vastgesteld dat van een noodweersituatie geen sprake was.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft zijn huisgenoot met een afgebroken stoelpoot dan wel houten stok meermalen op zijn hoofd geslagen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 augustus 2019, voorafgaand aan het bewezen verklaarde meerdere malen onherroepelijk door een strafrechter is veroordeeld. Deze feiten dateren evenwel van lang geleden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken.
Tot slot heeft het hof bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. Vanwege het feit dat het hier gaat om een poging tot zware mishandeling zal het hof dit uitgangspunt, naar analogie van artikel 45, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, met één derde verlagen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof, evenals de politierechter, een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. P.M. Frielink en mr. M.J. Grapperhaus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 17 oktober 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam Eindhoven-Zuid, registratienummer PL2100-2017012602, sluitingsdatum 9 februari 2017, doorgenummerde dossierpagina’s 1-54.