ECLI:NL:GHSHE:2019:486

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
200.209.947_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op hoger beroep inzake ongerechtvaardigde verrijking en terugbetaling van verbouwingskosten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] inzake een vordering tot ongerechtvaardigde verrijking. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 10 juli 2018 en een vonnis van de kantonrechter van 7 december 2016. De appellant, vertegenwoordigd door mr. I. Bakker, en de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. E. Meuwissen, hebben hun standpunten uiteengezet in het hoger beroep. De geïntimeerde stelt dat zij verbouwingskosten heeft gemaakt voor de woning van de appellant en dat deze kosten leiden tot een ongerechtvaardigde verrijking van de appellant. De appellant betwist deze vordering en beroept zich op verjaring en ontkent dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering van de geïntimeerde niet toewijsbaar is, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. Het hof heeft geconcludeerd dat de geïntimeerde niet duidelijk heeft gemaakt hoe de door haar opgevoerde kosten verband houden met de verbouwingskosten en dat er geen bewijs is geleverd voor haar claims. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de inleidende vordering van de geïntimeerde afgewezen, met veroordeling tot terugbetaling van hetgeen de appellant aan de geïntimeerde heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van de appellant begroot en vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.209.947/01
arrest van 12 februari 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. I. Bakker te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E. Meuwissen te Maastricht,
als vervolg op het tussenarrest van 10 juli 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 5201154 CV EXPL 16-6643 tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde gewezen vonnis van 7 december 2016.

5.Het geding in hoger beroep

5.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest waarbij het hof de zaak naar de rol heeft verwezen voor door [appellant] te nemen akte uitlating.
  • de akte van [appellant] .
5.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voormelde stukken, die genoemd in het tussenarrest en die van de eerste aanleg.

6.De verdere beoordeling

6.1
Het hof roept in herinnering dat bij het tussenarrest al is beslist dat de vordering van [geïntimeerde] op basis van de daaraan ten grondslag gelegde overeenkomst –anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld- niet toewijsbaar is (rov. 3.11). Dit geding beperkt zich alleen nog tot de in hoger beroep nieuw onder de vordering gestelde grond: ongerechtvaardigde verrijking van [appellant] . Omdat [appellant] nog niet had kunnen reageren op die door [geïntimeerde] nieuw ingeroepen grondslag van haar vordering, heeft het hof hem die gelegenheid alsnog geboden door de zaak bij het tussenarrest naar de rol te verwijzen voor een door [appellant] te nemen akte uitlating. [appellant] heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
6.2
Voor haar op ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde vordering stelt [geïntimeerde] ten laste van haar vermogen verbouwingskosten voor de woning van [appellant] te hebben gemaakt en [geïntimeerde] beroept zich daartoe op de navolgende -door [appellant] zelf op het stuk 13-11-2009 vermelde- posten: laminaat € 515--, tuinhuis € 1.000,--, deur € 150,--, vensterbanken € 650,--, Nissan € 3.500,--, kachel € 5.000,-- en lening € 2.350,--. Zij stelt met die inbreng voor totaal € 13.165,-- te zijn verarmd, met welk gelijk bedrag [appellant] door bespaarde uitgaven zou zijn verrijkt.
6.3
In zijn akte verweert [appellant] zich met een beroep op verjaring. Ook ontkent [appellant] in verzuim te zijn geraakt omdat [geïntimeerde] heeft nagelaten hem wegens een door onverschuldigde verrijking ontstane schade in gebreke te stellen althans aan te manen. Verder betwist [appellant] dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Tot slot betoogt [appellant] dat in geval van ongerechtvaardigde verrijking een door hem te betalen (schade)vergoeding hier onredelijk is, terwijl er bij de vaststelling van zo’n eventuele vergoeding ook rekening mee moet worden gehouden dat [geïntimeerde] van zo’n verrijking gedurende de samenwoning van partijen ook zelf voordeel heeft ondervonden en dat partijen ieder een 50%-aandeel in de daartoe gedane uitgaven hebben gehad.
6.4
Het hof laat de als verweer door [appellant] ingeroepen verjaring en de opgeworpen verzuimkwestie onbesproken, nu de op ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde vordering van [geïntimeerde] reeds wegens onvoldoende onderbouwing en concretisering niet toewijsbaar is. Artikel 6:212 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat hij die ten koste van een ander ongerechtvaardigd is verrijkt, verplicht is, voor zover dat redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Zonder (de ontbrekende) toelichting maakt [geïntimeerde] echter niet duidelijk hoe de door haar opgevoerde kosten voor de Nissan en de lening een onderdeel uitmaken van de verbouwingskosten voor de woning, zoals zij wel beweert. Ook voor zover [geïntimeerde] daarmee doelt op door haar (mee)betaalde autokosten waardoor [appellant] uitgaven heeft bespaard, blijft zonder (de ontbrekende) toelichting onduidelijk wanneer zij welke autokosten precies heeft (mee)betaald en tot welke in aanmerking te nemen waardestijging en/of verrijking dat voor [appellant] concreet zou hebben geleid. Verder geldt meer algemeen dat zonder (de ontbrekende) toelichting niet iedere door [geïntimeerde] ten hoeve van [appellant] betaalde geldsom aan (on)kosten of investering, zonder meer leidt tot een gelijke (som aan) verbetering van diens vermogenspositie. Ook voor zover ten laste van [geïntimeerde] ’ vermogen verbouwingen aan de woning van [appellant] zijn (mede)bekostigd, blijft zonder (de ontbrekende) toelichting onduidelijk op welk moment zij welke kosten heeft (mee)betaald en tot welke in aanmerking te nemen woningwaardestijging en/of verrijking dat voor [appellant] concreet zou hebben geleid.
Een nadere onderbouwing en verduidelijking van dit alles had temeer van [geïntimeerde] mogen worden verwacht, nu zij zelf een verrijking van [appellant] tijdens hun periode van samenwoning in ieder geval gerechtvaardigd lijkt te achten. [geïntimeerde] stelt immers (randnummer 41 memorie van antwoord) nadrukkelijk zelf:

De verrijking van de man was gedurende de periode dat partijen samenwoonden mogelijk nog gebaseerd op een redelijke grond, bestaande uit het gezamenlijke genot van de woning”.
6.5
Nu [geïntimeerde] overigens niets stelt of te bewijzen aanbiedt dat tot een ander oordeel leidt, komt het hof aan door haar aangeboden bewijslevering niet toe en concludeert het hof dat het hoger beroep leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis. Ook zal het hof de inleidende vordering van [geïntimeerde] (alsnog) afwijzen en [geïntimeerde] veroordelen tot terugbetaling van wat ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] is voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling. Het hof zal de overwegend in het ongelijk te stellen [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties veroordelen, de verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad als onweersproken toewijzen en beslist als volgt.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 7 december 2016 en doet opnieuw recht:
wijst de inleidende vordering van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt [geïntimeerde] om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van voornoemd bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan aan [appellant] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 600,-- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 97,31 aan dagvaardingskosten, op € 313,-- aan griffierecht en op
€ 1.611,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep,
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 februari 2019.
griffier rolraadsheer