In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] inzake een vordering tot ongerechtvaardigde verrijking. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 10 juli 2018 en een vonnis van de kantonrechter van 7 december 2016. De appellant, vertegenwoordigd door mr. I. Bakker, en de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. E. Meuwissen, hebben hun standpunten uiteengezet in het hoger beroep. De geïntimeerde stelt dat zij verbouwingskosten heeft gemaakt voor de woning van de appellant en dat deze kosten leiden tot een ongerechtvaardigde verrijking van de appellant. De appellant betwist deze vordering en beroept zich op verjaring en ontkent dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering van de geïntimeerde niet toewijsbaar is, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. Het hof heeft geconcludeerd dat de geïntimeerde niet duidelijk heeft gemaakt hoe de door haar opgevoerde kosten verband houden met de verbouwingskosten en dat er geen bewijs is geleverd voor haar claims. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de inleidende vordering van de geïntimeerde afgewezen, met veroordeling tot terugbetaling van hetgeen de appellant aan de geïntimeerde heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van de appellant begroot en vergoed.