ECLI:NL:GHSHE:2019:485

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
200.196.416_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over kosten huur bedrijfsruimte en vorderingen tot vrijwaring

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een VOF tegen meerdere geïntimeerden met betrekking tot de kosten van een gehuurde bedrijfsruimte. De VOF had in eerste aanleg gevorderd dat de geïntimeerden zouden worden veroordeeld tot vrijwaring in verband met een vordering van hun verhuurder, [holding] Holding B.V. De kantonrechter had echter geoordeeld dat de VOF geen belang meer had bij haar vordering tot vrijwaring, omdat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten met de verhuurder. De VOF ging in hoger beroep en voerde aan dat de geïntimeerden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de huurpenningen en andere kosten die zij aan de verhuurder hadden betaald.

Het hof heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de VOF onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om haar vorderingen te onderbouwen. De VOF heeft niet aangetoond dat zij zich op redelijke gronden heeft ingelaten met de behartiging van de belangen van de geïntimeerden, noch dat er sprake was van ongerechtvaardigde verrijking. Het hof concludeert dat de VOF niet heeft aangetoond dat de kosten van de gehuurde ruimte noodzakelijk waren en dat de geïntimeerden niet aansprakelijk zijn voor deze kosten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de VOF af, waarbij de VOF wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.196.416/01
arrest van 12 februari 2019
in de zaak van
[VOF] VOF, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [VOF] ,
[appellante 2], wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellante 2] ,
[appellant 3], wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellant 3] ,
appellanten,
advocaat: mr. A.J.A. Dielissen te Wouw,
tegen
[geïntimeerde 1], wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. M.J. Folkeringa te Haarlem,
[geïntimeerde 2], wonende te [woonplaats] ,
hierna [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. M.C.A.M. van der Meer te Tilburg,
[geïntimeerde 3], wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde 3] ,
advocaat: mr. E.M. Diesfeldt te Alkmaar,
[geïntimeerde 4], wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde 4] ,
advocaat: mr. J.B.Th. van ’t Grunewold te Roermond,
geïntimeerden,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarrest van 20 september 2016 en de rolbeslissing van 28 februari 2017 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen vonnis van 3 februari 2016, zoals hersteld bij herstelvonnis van 9 maart 2016, tussen appellanten (gezamenlijk [VOF] c.s.) als eisers in vrijwaring en geïntimeerden als gedaagden in vrijwaring.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- voormeld tussenarrest, voormelde rolbeslissing en de daarin genoemde stukken;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] , met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] , met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 3] , met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 4] , met producties;
- de akte van [VOF] c.s. van 12 september 2017;
- de antwoordakte van [geïntimeerde 1] van 10 oktober 2017;
- de antwoordakte van [geïntimeerde 2] van 10 oktober 2017;
- de antwoordakte van [geïntimeerde 3] van 10 oktober 2017;
- de antwoordakte van [geïntimeerde 4] van 10 oktober 2017.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Het hof heeft in het tussenarrest een comparitie na aanbrengen gelast. Het hof heeft in de rolbeslissing het bezwaar van [geïntimeerde 2] tegen de eiswijziging bij memorie van grieven ongegrond verklaard.
6.2.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
Partijen kennen elkaar al geruime tijd. De vennoten van [VOF] zijn [appellant 3] en [appellante 2] .
[geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] hebben ieder voor zich bungalow(s) (in eigendom) (gehad) in [plaats 1] (Limburg).
[VOF] c.s. heeft op enig moment een bedrijfsruimte gehuurd in [plaats 2] . [VOF] c.s. heeft daar zaken opgeslagen.
Partijen hebben verschillende procedures tegen elkaar gevoerd.
6.3.
[VOF] c.s. heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat, [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] te veroordelen tot vrijwaring met betrekking tot de vordering van [holding] Holding B.V. (hierna: “ [holding] ”, verhuurder van de hiervoor genoemde bedrijfsruimte in [plaats 2] ) in de hoofdzaak tussen [VOF] c.s. en [holding] .
[geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] hebben verweer gevoerd.
6.4.
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis – kort gezegd - geconstateerd dat [VOF] c.s. en [holding] in de hoofdzaak een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. De kantonrechter heeft vervolgens overwogen dat met inachtneming daarvan en met de stellingname van gedaagden (thans geïntimeerden) geconcludeerd moet worden dat [VOF] c.s. geen belang meer heeft bij haar vordering tot vrijwaring. De vorderingen van [VOF] c.s. zijn afgewezen en [VOF] c.s. is in de proceskosten veroordeeld.
6.5.
[VOF] c.s. heeft één grief aangevoerd (memorie van grieven, nr. 9) tegen het oordeel dat zij geen belang bij haar vorderingen heeft. Zij concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en vordert na eiswijziging in dit hoger beroep verklaring voor recht dat [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] hoofdelijk althans naar evenredigheid van het aantal bungalows aan [VOF] verschuldigd zijn: huurpenningen of een vergoeding voor opslag en bewerking van materialen en materieel of een bedrag in goede justitie of een vergoeding op te maken bij staat, telkens gelijk aan de huur (of andere vergoeding) die [VOF] c.s. heeft betaald aan [holding] , met veroordeling van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] in de kosten van het geding.
[geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] hebben verweer gevoerd.
6.6.
In navolging van de over de eiswijziging terecht gegeven rolbeslissing van 28 februari 2017 ziet het hof geen aanleiding die te weigeren en zal het hof dan ook recht doen op de gewijzigde eis. Dat betekent dat de oorspronkelijk gevorderde vrijwaring in dit hoger beroep niet meer aan de orde is. De vorderingen van [VOF] c.s. komen er in de kern op neer dat [VOF] c.s. in dit hoger beroep van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] verlangt dat zij aan [VOF] c.s. vergoeden de huur/kosten van de door [VOF] c.s. gehuurde bedrijfsruimte in [plaats 2] . [VOF] c.s. heeft als grondslag voor haar vorderingen een beroep gedaan op zaakwaarneming, lastgeving en ongerechtvaardigde verrijking. [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] hebben gemotiveerd bestreden dat zij aansprakelijk zijn te houden voor deze kosten en geconcludeerd tot afwijzing van de gewijzigde eis.
6.7.
Het hof is van oordeel dat het door [VOF] c.s. in hoger beroep gevorderde als ongegrond moet worden afgewezen. [VOF] c.s. heeft tegenover het verweer van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] onvoldoende onderbouwd en toegelicht:
- dat en waarom [VOF] c.s. zich op redelijke grond heeft ingelaten met de behartiging van het belang van geïntimeerden (art. 6:198 BW: zaakwaarneming);
- dat en waarom [VOF] c.s. redelijkerwijs – op grond van concrete gedragingen van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] – heeft mogen aannemen dat [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] aan [VOF] c.s. een last wensten te geven tot het aangaan van de gestelde huurovereenkomst;
- dat en waarmee [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] ongerechtvaardigd zijn verrijkt en dat en waarom het redelijk is dat [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] de gestelde schade aan [VOF] c.s. vergoeden (art. 6:212 BW: ongerechtvaardigde verrijking).
6.8.
Het hof neemt bij dit oordeel het volgende in aanmerking. [VOF] c.s. heeft in het geheel niets gesteld over wat voor concrete zaken in de ruimte zijn opgeslagen, waarvoor deze zaken specifiek waren bestemd, hoeveel deze zaken waard waren, waarom deze zaken nodig of nuttig waren voor renovatie/herstel van de bungalows, waarom deze zaken niet elders (in de bungalows) (kosteloos) konden worden opgeslagen, hoe groot de gehuurde ruimte was, hoeveel de huur heeft bedragen, hoeveel zij aan [holding] heeft betaald en waarom de huur van deze ruimte onder de omstandigheden nodig en redelijk was. [VOF] c.s. heeft niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat er rondom het door haar aangaan van de huurovereenkomst geen reële gelegenheid was voor overleg met [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] . [VOF] c.s. heeft niets gesteld over concrete gedragingen van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] waaruit op te maken is dat zij niet in staat waren de eigen belangen te behartigen of waaraan redelijkerwijs de gerechtvaardigde verwachting zou kunnen worden ontleend dat [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] wensten dat [VOF] c.s. voor hen een bedrijfshal huurde of aan [VOF] c.s. een last tot huur van de bedrijfshal wensten te geven. [VOF] c.s. heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd, waaruit een verrijking van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] zou kunnen worden afgeleid.
6.9.
De enkele door [VOF] c.s. gestelde omstandigheid dat niet (voldoende concreet) nader omschreven zaken gedurende een niet nader omschreven periode ten behoeve van niet nader omschreven werkzaamheden in niet nader omschreven bungalows zijn opgeslagen in een zekere bedrijfsruimte in [plaats 2] , is volstrekt onvoldoende ter onderbouwing van haar vorderingen. Dit geldt ook voor de stellingen van [VOF] c.s. dat het ging om materiaal en materieel (machines, handwerktuigen, gereedschappen; memorie van grieven, 4.3) voor de renovatie van de bungalows van geïntimeerden en dat een opslagruime in [plaats 3] op enig moment te krap werd. Enkele (specifieke) zaken zijn genoemd in eerste aanleg (machines, bouwmaterialen, gereedschappen en kozijnen; repliek, 13), maar [VOF] c.s. heeft niet uitgelegd welke zaken dit precies zijn, waarvoor zij waren bestemd, dat en hoe deze zaken zijn opgeslagen in de ruimte in [plaats 2] en waar zij voor nodig waren. De stelling dat de huur € 3.153,50 per maand plus kosten en rente bedraagt (inleidende dagvaarding, 11) geeft geen inzicht in wat in totaal op welke gronden (voor welke periode voor hoeveel ruimte) verschuldigd zou kunnen zijn; dat geldt ook voor de stelling dat [holding] € 52.510,50 heeft gevorderd. Ook de stellingen dat er in de bungalows ook moest worden gewerkt, dat er dus te weinig ruimte was voor opslag, dat er bij opslag in de bungalows te weinig tijd zou zijn voor de werkzaamheden en dat de zaken niet aan wind en weer mochten worden blootgesteld (memorie van grieven, 6.11) zijn onvoldoende voor de conclusie dat er door [VOF] c.s. op kosten van de bungalow eigenaren een bedrijfshal in [plaats 2] moest worden gehuurd. Niets is gesteld over de tijd die gemoeid is met vervoer vanaf [plaats 2] naar de bungalows. Niets is gesteld over hoe groot de bungalows zijn, welke zaken het betreft en welke werkzaamheden in de bungalows moesten worden verricht. [VOF] c.s. wijst op overgelegde foto’s (memorie van grieven, 7.18), maar zonder nadere toelichting is geheel onduidelijk welke foto’s hier worden bedoeld, waar deze zijn overgelegd en welke conclusies aan de foto’s zouden kunnen worden verbonden. Dit laatste geldt ook voor de in de memorie van grieven weergegeven foto’s (memorie van grieven, 4.7).
6.10.
[VOF] c.s. heeft in haar memorie van grieven (4.4) gewezen op een schriftelijke verklaring van [derde 1] , [derde 2] en [derde 3] (productie 2 bij incidentele conclusie in eerste aanleg), waarin zij verklaren bereid te zijn een deel van de huurlast waartoe [VOF] c.s. zou kunnen worden veroordeeld, op zich te nemen. [VOF] c.s. heeft niet uitgelegd hoe deze verklaring opheldering geeft op de hiervoor genoemde punten (6.8 hiervoor). [VOF] c.s. heeft ook niet toegelicht wie bij het gestelde overleg van 30 november 2008 aanwezig zijn geweest of wat [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] concreet hebben gezegd of gedaan waaruit de instemming met de huur redelijkerwijs kon worden afgeleid. [VOF] c.s. heeft aangevoerd dat de leden van de groep in februari-maart 2009 hebben ingestemd met de huur (memorie van grieven, 4.6), maar ook deze (weersproken) stelling is niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd. Voor de stelling dat de ruimte ook diende als werkruimte (memorie van grieven, 4.6) geldt datzelfde. De verwijzing van [VOF] c.s. naar een (niet overgelegd) logboek met e-mails van [geïntimeerde 4] (memorie van grieven 4.6) zegt bij gebreke van gegevens over de inhoud en strekking van deze e-mails niets. Ook de gestelde aanwezigheid van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] in de gehuurde ruimte zegt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niets. Concrete feiten die wijzen op een bekrachtiging door [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] zijn ook niet gesteld (memorie van grieven, 7.11).
6.11.
Nu [VOF] c.s. geen, althans onvoldoende concrete, ter zake dienende feiten of omstandigheden heeft gesteld waarover (onder meer de aangeboden) getuigen kunnen verklaren en/of die, indien bewezen, tot het oordeel kunnen leiden dat haar vorderingen gegrond zijn, wordt het (overigens slechts algemeen geformuleerde) bewijsaanbod van [VOF] c.s. gepasseerd (memorie van grieven, 7.12, 10.1).
6.12.
De conclusie van het voorgaande is dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het door [VOF] c.s. gevorderde in hoger beroep zal worden afgewezen. [VOF] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld (voor salaris advocaat: 1,5 punt per geïntimeerde, tarief II € 1.074,00). Op verzoek van geïntimeerden zullen ook de nakosten worden toegewezen en zal dit arrest uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
wijst af het in hoger beroep door [VOF] c.s. gevorderde;
veroordeelt [VOF] c.s. hoofdelijk in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden wegens verschuldigd griffierecht respectievelijk salaris advocaat begroot op:
  • aan de zijde van [geïntimeerde 1] : € 314,00 en € 1.611,00;
  • aan de zijde van [geïntimeerde 2] : € 314,00 en € 1.611,00;
  • aan de zijde van [geïntimeerde 3] : € 314,00 en € 1.611,00;
  • aan de zijde van [geïntimeerde 4] : € 314,00 en € 1.611,00;
en telkens per geïntimeerde voor wat betreft de nakosten op € 157,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.C.J. van Craaikamp en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 februari 2019.
griffier rolraadsheer