ECLI:NL:GHSHE:2019:4847

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
20-002296-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake opzettelijke beschadiging van een auto

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een auto, die toebehoorde aan de aangever. Het hof heeft het hoger beroep ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van 10 juli 2018, waarin de politierechter de verdachte had veroordeeld. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, met een subsidiair strafmaatverweer.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 oktober 2017 te Tilburg de auto van de aangever heeft beschadigd door er tegenaan te trappen. De verklaringen van de aangever en zijn echtgenote zijn als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat hun verklaringen niet geloofwaardig waren. Het hof heeft de bewijsmiddelen in samenhang bezien en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten.

De strafmaat is vastgesteld op een geldboete van € 750,00, te vervangen door 15 dagen hechtenis bij gebreke van betaling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die in totaal € 279,26 bedraagt, bestaande uit materiële en immateriële schade. De wettelijke rente over dit bedrag is vastgesteld vanaf de datum van de schade, 29 oktober 2017. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002296-18
Uitspraak : 8 augustus 2019
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 juli 2018 in de strafzaak met parketnummer 02-058432-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Namens verdachte is door diens raadsman primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk (de wielkast van) een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [aangever] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 oktober 2017 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die aan een ander, te weten aan [aangever] , toebehoorde, heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat. [aangever] kan volgens de verdediging niet gezien hebben of er tegen de rechterachterkant van de auto werd getrapt, omdat hij de bestuurder van de auto was. Ook de vrouw van aangever, [getuige] , kan dit volgens de verdediging niet gezien hebben, omdat zij aan de bijrijderskant zat terwijl de auto naar voren reed en zij dus naar voren zal hebben gekeken. Daarbij komt dat [aangever] en [getuige] echtgenoten zijn en naar alle waarschijnlijkheid met elkaar hebben gesproken over het feit en aldus hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Dit blijkt ook uit het feit dat zij beide spreken van ‘10 seconden’. Ten slotte kan volgens de verdediging ook de foto in het dossier waarop de schade is te zien, niet tot bewijs dienen, omdat niet duidelijk is wanneer deze foto is gemaakt. De schade kan ook later zijn ontstaan.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever heeft verklaard dat op 29 oktober 2017 een man, welke later bleek te zijn verdachte, na een verkeersruzie tegen zijn auto heeft getrapt aan de bijrijderskant ter hoogte van de achterband. Hierdoor ontstond een deuk boven de rechterachterband van zijn auto. Zijn vrouw, [getuige] , zat naast hem in de auto aan de bijrijderskant. Zij heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de man tegen de rechterachterzijde van de auto trapte. Het hof kan de raadsman niet volgen in zijn stellingname dat aangever en diens echtgenote het schoppen van verdachte niet hebben kunnen zien. Gelet op het feit dat verdachte uit zijn auto is gestapt en op de auto van aangever is afgestapt, wekt het geen verwondering dat beide inzittenden van die auto, aangever en zijn echtgenote, hun belager nauwlettend in de gaten hebben gehouden.
Het feit dat aangever en getuige echtgenoten zijn, impliceert naar het oordeel van het hof niet dat hun verklaringen enkel en alleen daarom al niet betrouwbaar zouden zijn. Daarbij merkt het hof op dat hun verklaringen door verschillende verbalisanten op hetzelfde tijdstip zijn opgenomen en dat in het geheel niet aannemelijk is geworden dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Dat verdachte tegen de auto van aangever heeft getrapt en dat daardoor schade aan deze auto is ontstaan, blijkt naar het oordeel van het hof naast de verklaringen van aangever en getuige uit de foto in het dossier op pagina 6. Het hof heeft deze foto vergeleken met een door de benadeelde partij ter terechtzitting getoonde foto van de schade, waarop het hof een scherpe deuk aan de rechterzijde van de auto boven het wiel in het spatbord heeft waargenomen. De vergelijking van beide foto’s vergemakkelijkt de interpretatie van de foto op pagina 6 van het dossier, waardoor de schade ook op de foto in het dossier voor het hof zichtbaar is. De dossierfoto is blijkens de aangifte gemaakt door een verbalisant direct na de aangifte. Dit blijkt uit pagina 4 van de aangifte waar aangever verklaart dat er een deuk boven de rechterachterband van zijn auto zit en dat de verbalisant daar een foto van mag maken en deze bij de aangifte mag voegen. Aangezien de dossierfoto inderdaad bij de aangifte is gevoegd, staat voor het hof vast dat deze foto door de verbalisant is gemaakt op het moment dat de aangifte werd opgenomen.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen en acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De ernst van het feit wordt in het onderhavige geval in het bijzonder bepaald door de omstandigheid dat verdachte naar aanleiding van een hem onwelgevallige verkeerssituatie verhaal gaat halen op een andere verkeersdeelnemer. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Tevens heeft het hof acht geslagen op een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 mei 2019, waarop geen andere strafbare feiten vermeld staan.
Alles overziend acht het hof een geldboete ter hoogte van € 750,00, te vervangen door 15 dagen hechtenis, passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 279,26. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade dient te worden afgewezen, omdat het plegen van een vernieling geen aantasting van een persoon oplevert. Het hof is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de door de benadeelde partij in zijn vordering omschreven psychische schade het gevolg is van de totale handelwijze van verdachte, waar de bewezenverklaarde vernieling een onderdeel van uitmaakte. Het hof zal de gevorderde immateriële schade ter hoogte van € 200,00 derhalve toewijzen.
Ook ten aanzien van de gevorderde materiële schade is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij ten gevolge van de bewezen verklaarde vernieling rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 79,26.
Verdachte is tot vergoeding van in totaal € 279,26 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2017 zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[aangever] is toegebracht tot een bedrag van € 279,26. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 279,26 (tweehonderdnegenenzeventig euro en zesentwintig cent) bestaande uit
€ 79,26 (negenenzeventig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 279,26 (tweehonderdnegenenzeventig euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 79,26 (negenenzeventig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 oktober 2017.
Aldus gewezen door:
mr. P.M. Frielink, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. E.G.M. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 8 augustus 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. E.G.M. Smit zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.