ECLI:NL:GHSHE:2019:4841

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
20-002636-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens belediging van politieambtenaren na onrechtmatige doorzoeking

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier dagen wegens belediging van politieambtenaren. In hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit, stellende dat de doorzoeking van de auto van de verdachte onrechtmatig was. Het hof heeft vastgesteld dat de verbalisanten de auto doorzochten op zoek naar inbrekerswerktuigen, zonder dat er een wettelijke basis voor deze doorzoeking was. Hierdoor waren de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening op het moment dat de verdachte de beledigende uitlating deed. Het hof oordeelt dat de uitlating van de verdachte niet kan worden gekwalificeerd als belediging in de zin van het Wetboek van Strafrecht, omdat de noodzakelijke klacht van de aangever ontbreekt. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en spreekt de verdachte vrij van de impliciet primair ten laste gelegde gekwalificeerde belediging. Tevens verklaart het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van de impliciet subsidiair ten laste gelegde eenvoudige belediging.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002636-18
Uitspraak: 5 december 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 augustus 2018 in de strafzaak met het parketnummer 01-860236-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van belediging van politieambtenaren veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Door de verdediging is primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof, anders dan de rechtbank, niet tot een bewezenverklaring komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 04 mei 2018 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, opzettelijk een en/of meer ambtenaren, te weten [verbalisant A] en/of [verbalisant B] , (hoofdagenten, politie-eenheid Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar/zijn/hun bediening, in haar/zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd, door haar/hem/hun de woorden toe te voegen "de politie in Den Bosch zijn toch allemaal zielige kankerlijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de doorzoeking van de auto van verdachte onrechtmatig is geweest. In het proces-verbaal van bevindingen hebben de verbalisanten [verbalisant A] en [verbalisant B] hierover gerelateerd dat de doorzoeking van de auto heeft plaatsgevonden, omdat de verdachte ambtshalve bekend staat als inbreker en de verbalisanten in de auto wilden kijken op zoek naar inbrekerswerktuigen, mede gezien het tijdstip waarop verdachte door Rosmalen reed. Volgens de raadsman ontbreekt voor de doorzoeking van de auto zonder toestemming van de verdachte in de gegeven omstandigheden een wettelijke basis, en waren de verbalisanten ten tijde van de ten laste gelegde uitlating van verdachte niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De raadsman bepleit daarom vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt uitdrukkelijk dat de verbalisanten de auto hebben doorzocht op zoek naar inbrekerswerktuigen. De verbalisanten relateren dat de verdachte geen toestemming heeft gegeven voor deze doorzoeking. Niet is gebleken dat de verbalisanten het voertuig mede hebben willen controleren op naleving van de voorschriften uit de Wegenverkeerswet. Aan de voorwaarden voor de doorzoeking van een vervoermiddel op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering werd op dat moment niet voldaan. De doorzoeking van de auto van verdachte is onrechtmatig geweest, en daarmee waren de verbalisanten op dat moment niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
De ten laste gelegde uitlating werd door de verdachte gedaan kort nadat de doorzoeking van de auto heeft plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de houding van verdachte recalcitrant was en dat verdachte het niet eens was met het handelen van de verbalisanten. In deze gemoedstoestand en nauw samenhangend met de onrechtmatige doorzoeking heeft verdachte de ten laste gelegde uitlating gedaan. Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat de verbalisanten ook na afronding van de doorzoeking, maar terwijl de staande houding nog voortduurde, niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren.
De ten laste gelegde uitlating van verdachte is derhalve geen belediging in de zin van artikel 266 juncto artikel 267 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde gekwalificeerde belediging.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat hoogstens sprake kan zijn van een eenvoudige belediging in de zin van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij op grond van artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht vereist is dat door de aangever een klacht strekkende tot vervolging wordt gedaan, alvorens het Openbaar Ministerie over kan gaan tot strafvervolging.
Nu een dergelijke klacht van beide verbalisanten ontbreekt, zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van de impliciet subsidiair ten laste gelegde eenvoudige belediging.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte impliciet primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ter zake van de impliciet subsidiair ten laste gelegde eenvoudige belediging.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 5 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. B. Stapert is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.