[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonadres verdachte] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde medeplegen van afpersing (met uitzondering van het onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde doorladen van het (vuur)wapen) zal bewezen verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. De raadsman heeft naar voren gebracht dat indien de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet aan de orde is en subsidiair dat moet worden meegenomen dat de verdachte ook slachtoffer was. Hij heeft zich voor het overige niet uitgelaten over de vordering.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 23 februari 2016 te Helmond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of haar mededader
- een (vuur)wapen, in elk geval een voorwerp gelijkend op een (vuur)wapen, heeft getoond en/of (vervolgens) een handeling heeft verricht waarbij voornoemd (vuur)wapen, werd (door)geladen, althans waardoor die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] redelijkerwijs konden vermoeden dat voornoemd (vuur)wapen werd (door)geladen en/of (vervolgens)
- een (vuur)wapen, in elk geval een voorwerp gelijkend op een (vuur)wapen, met kracht tegen het voorhoofd van die [slachtoffer 1] heeft gedrukt, althans een (vuur)wapen heeft gericht op het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens)
- een (vuur)wapen, althans een voorwerp gelijkend op een (vuur)wapen, heeft gericht op het hoofd van die [slachtoffer 2] , althans het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of (vervolgens)
- met gebalde vuist(en) heeft geslagen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] , althans in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 23 februari 2016 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of haar mededader
- een voorwerp gelijkend op een vuurwapen heeft getoond en vervolgens
- een voorwerp gelijkend op een vuurwapen met kracht tegen het voorhoofd van die [slachtoffer 1] heeft gedrukt en vervolgens
- een voorwerp gelijkend op een vuurwapen heeft gericht op het hoofd van die [slachtoffer 2] en vervolgens
- heeft geslagen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd, verwijzen – tenzij anders is vermeld – naar pagina’s van het dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, district Helmond, [basisteam] , [proces-verbaalnummer] , afgesloten d.d. 13 april 2016, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 92.
Het bewijsmiddel als opgenomen onder 3. betreft een afzonderlijk, verder ongenummerd, proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, district Helmond, [basisteam] , [proces-verbaalnummer] , afgesloten op 24 juni 2016.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 29 februari 2016, met bijlagen (pg. 42-51), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] mede namens de benadeelde [slachtoffer 2] :
(pagina 42)
Ik doe namens mij en mijn vrouw [slachtoffer 2] aangifte van afpersing. Deze afpersing heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016 tussen 21.45 uur en 22.15 uur in onze woning gelegen aan [woonadres] te Helmond.
Op 23 februari 2016, omstreeks 21.45 uur, zat ik beneden op de bank in de woonkamer. Mijn vrouw was op de eerste verdieping van de woning. Er werd aangebeld bij onze woning. Ik heb door het raam naar buiten gekeken. Ik zag dat een nichtje van mij voor de deur stond. Dit nichtje heet [verdachte] , geboren op [geboortedatum] . Ik zag dat er een man bij haar was. Deze man kende ik niet.
(pagina 43)
Ik heb [verdachte] al een hele tijd niet meer gezien. Ik heb de voordeur geopend en [verdachte] en de man uitgenodigd om binnen te komen. Ik heb [verdachte] begroet en wilde dit ook bij de man doen. Deze had hier echter geen zin in. Ik kreeg geen hand van hem. Dit vond ik vreemd. [verdachte] stak meteen van wal en vertelde dat ze in de shit zat. Ze had geld nodig. Ik heb hen uitgenodigd om in de woonkamer op de bank te gaan zitten zodat ik mijn vrouw even kon roepen. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat dat niet nodig was en dat ze alleen mij nodig had. Ik heb aangegeven dat ik geldzaken met mijn vrouw hoorde en wilde bespreken en heb haar er bij geroepen. Mijn vrouw is er bij komen zitten en zag dat de man op dat moment een joint begon te draaien. Mijn vrouw gaf aan daar niet van gediend te zijn en heeft hem verzocht niet in de woning te roken. De man stribbelde tegen. Hij gaf aan dat hij het nodig had om rustig te blijven. Als hij niet kon roken stond hij niet voor zichzelf in en konden er gekke dingen gebeuren.
Uiteindelijk is hij toch in de achtertuin gaan roken. Wat ons direct opviel aan de man is dat hij constant rond aan het kijken was. Ondertussen voerden ik, mijn vrouw en [verdachte] een gesprek. Op een gegeven moment kwam de man weer terug de woning in. Hij trok uit het niets vanuit de broekband aan de rugzijde een vuurwapen. Hij zette dit tegen mijn voorhoofd. Hij sloeg het als het ware tegen mijn voorhoofd aan. Hij zei op een dwingende manier: “Ik eis geld, ga je ons nog geld geven”. Ik schrok me van binnen helemaal kapot. Ik had pijn aan mijn voorhoofd. Later bleek dat ik ook een wondje had op mijn voorhoofd. We hebben daar een foto van gemaakt die u bij de aangifte kunt voegen.
Ik heb het vuurwapen weggeduwd en heb daarbij gezegd: “Doe dat ding weg”. Hij stapte iets achteruit en vervolgens richtte hij het vuurwapen op het hoofd van mijn vrouw. Ik was erg bang. Ik zag dat mijn vrouw daarna ook omsloeg in gedrag. We beseften allebei dat we een probleem konden hebben als we niet mee gingen werken. Mijn nichtje werd ineens erg agressief. Ze liep naar mijn vrouw toe en probeerde haar op het gezicht te slaan. Om erger te voorkomen hebben we [verdachte] gevraagd hoeveel ze nodig had. Ze zei dat ze 1000 euro nodig had. We hebben gezegd dat we niet zoveel geld hadden en dat we sowieso niets in huis hadden. We hebben haar verteld dat we 500 euro konden gaan pinnen.
We hebben een rekening bij de ABN Amro bank. Mijn vrouw was zo slim om aan te geven dat we konden gaan pinnen bij de Rabobank aan de [adres] . We zijn vervolgens met zijn vieren naar deze pinautomaat gereden. We reden met de auto van mijn nichtje. Mijn nichtje reed en de man zat rechts voorin. Wij zaten achterin. De man had het vuurwapen aan de voorzijde in zijn broeksband geduwd en hield er constant een hand op. Bij de pinautomaat heeft mijn vrouw twee keer een bedrag van 250 euro gepind. Dit was om 22.09 uur en 22.10 uur. Mijn vrouw is als enige uit de auto gestapt. Mijn vrouw heeft het geld aan [verdachte] overhandigd. Daarop zijn ze vertrokken en zijn wij naar huis gelopen.
(pagina 44)
Van de man weten we eigenlijk niets. We hadden hem nog nooit gezien. [verdachte] noemde hem bij de naam [voornaam 1] . De man was in houding een ontzettend agressieve man. Hij leek wel een pitbull. Ik was echt bang van die man.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
(pagina 46)
Bijlage goederen:
Aantal/eenheid: 500 Euro
Eigenaar: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
(pagina 49)
Rekeningen
Bij- en afschrijvingen
[slachtoffer 1] CJ € 1.866,43
Privérekening
[rekeningnummer]
23 feb. 2016
RABOBANK [plaats] , [pas 1] - 250,00
RABOBANK [plaats] , [pas 2] - 250,00
2.
De eigen waarneming van het hof van de bij de aangifte gevoegde foto’s (pg. 47-48):
Op de foto’s op dossierpagina’s 47 en 48 is op het voorhoofd van de persoon waarover aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij dat is, kort onder de haargrens een half ronde verwonding met daarboven een kleinere verwonding te zien.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juni 2016 met [proces-verbaalnummer] (ongenummerd), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant] :
Tevens heb ik verbalisant op verzoek van het Openbaar Ministerie een onderzoek ingesteld naar de datum waarop de foto, deel uitmakende van het reeds ingestuurd onderhavig dossier, van het gelaat van [slachtoffer 1] waarop een wondje te zien is, wat volgens verklaring van [slachtoffer 1] is veroorzaakt doordat [medeverdachte] een pistool tegen het hoofd van [slachtoffer 1] duwde/sloeg.
Volgens verklaring van [slachtoffer 1] is de betreffende foto gemaakt op de dag dat de aangifte werd opgenomen, namelijk 29 februari 2016.
4.
Het proces-verbaal van verhoor benadeelde d.d. 1 april 2016 (pg. 52-56), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van benadeelde [slachtoffer 2] :
(pagina 52)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord benadeelde
V: Wat is er volgens jou op 23 februari 2016 voorgevallen in jullie woning aan [woonadres]
te Helmond?
A: Ik ben rond 21.30 uur naar boven gegaan. [slachtoffer 1] bleef
beneden. Korte tijd later hoorde ik de bel gaan. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] de deur opende. Ik hoorde praten en ik hoorde dat [slachtoffer 1] naar mij riep: “wil je effe naar beneden komen [verdachte] is hier met iemand”. Als het over geldzaken is (
het hof begrijpt: gaat) dan beslissen wij altijd samen. Ik ben toen naar beneden gegaan en zag dat [verdachte] samen met een voor mij onbekende jongen in de woonkamer zat. Ik heb de naam [voornaam 1] gehoord. Ik zag toen dat de jongen een joint op ging steken. Ik wilde dit niet en zei tegen de jongen dat ik niet wilde dat hij in mijn woning ging roken. Ik hoorde toen dat de jongen tegen mij zei “houd je bek”. Ik hoorde dat de jongen zei: “Ik weet niet wat ik ga doen als ik geen joint rook”.
(pagina 53)
Volgens mij noemde [verdachte] de jongen toen [voornaam 1] . De jongen is toen naar buiten gegaan om daar aan de achterzijde van de woning te roken. Ik hoorde toen dat [slachtoffer 1] tegen mij zei: “ [verdachte] heeft geld nodig”. Ik hoorde toen dat [verdachte] tegen mij zei: “ik zit in de shit, ik heb geld nodig en dat kom ik hier halen”. Ik hoorde toen dat [verdachte] op wat agressieve toon zei: “ik zit in de shit, ik heb geld nodig”. Ondertussen kwam de jongen weer binnen en ik hoorde dat de jongen tegen ons zei: “geven jullie nou geld?”. Ik zei toen “nee, ik geef geen geld”. Ik zag toen dat de jongen van achter zijn rug iets pakte. Ik zag meteen dat het een vuurwapen was. Ik zag dat de jongen met het wapen direct in de richting van mijn man liep en het wapen tegen zijn voorhoofd drukte. Ik hoorde toen dat de jongen op agressieve en intimiderende toon tegen mijn man zei: “geef je geld, geef je geld”. De jongen bleef het wapen tegen het voorhoofd van mijn man houden. Ik hoorde toen dat [slachtoffer 1] zei: “jongen doe dat ding weg” en ik zag dat [slachtoffer 1] het wapen met zijn hand wegsloeg. Ik zag toen dat de jongen terug stapte en naar mij toeliep. Ik zag dat de jongen op ongeveer 50 centimeter afstand van mij stond en het wapen op mijn hoofd richtte. Op dat moment sprong [verdachte] agressief overeind en kwam naar mij toegelopen met gebalde vuist en poogde mij te slaan. Ik kon de klap met mijn arm afweren.
Ik realiseerde mij toen dat het goed fout was, ik was bang, want de jongen stond daar met een pistool. [slachtoffer 1] zei tegen mij: “geef haar dan dat geld maar”. [verdachte] is toen weer gaan zitten en ik vroeg aan [verdachte] : “hoeveel heb je dan nodig?”. [verdachte] zei toen dat ze 1000,00 euro nodig had. Ik zei dat ik niet meer dan 500,00 euro had. De jongen vroeg toen of wij geld in huis hadden. [slachtoffer 1] zei toen: “nee wij hebben nooit geld in huis”. Ik zei toen dat ik wel moest gaan pinnen bij de geldautomaat. Ik heb nog geprobeerd om [slachtoffer 1] thuis te laten door te zeggen dat ik wel alleen mee zou gaan om geld te halen, maar beiden zeiden dat [slachtoffer 1] mee moest. Wij zijn toen door de voordeur naar buiten gegaan. Ik zag toen dat er een zwarte auto voor de woning stond. [slachtoffer 1] en ik moesten achterin de auto gaan zitten. Ik ben achter [verdachte] gaan zitten. [verdachte] reed namelijk. [slachtoffer 1] is achter de jongen gaan zitten. De jongen is als laatste ingestapt. Ik zag toen dat de jongen heel dreigend omgekeerd in onze richting in de auto ging zitten met het wapen in de bovenzijde van zijn broek. Ik zag dat de jongen zijn rechterhand op het wapen hield om ons er op te attenderen van doe geen gekke dingen want ik heb hier dat wapen. Ik voelde mij hierdoor behoorlijk bang. Ik was echt bang dat het heel fout zou aflopen, de jongen had een wapen en had geblowd. Wij zijn toen naar de Rabobank, gelegen op [adres] gereden.
(pagina 54)
Ik ben toen uit de auto gestapt. [slachtoffer 1] moest in de auto blijven. De jongen en [verdachte] bleven ook in de auto zitten. Ik heb toen met iedere bankpas 250,00 euro gepind. Na het pinnen ben ik weer in de auto gestapt en heb het geld, de 500,00 euro, aan [verdachte] gegeven. [slachtoffer 1] en ik zijn toen uit de auto gestapt en [verdachte] en de jongen zijn toen richting de kerk gereden.
5.
Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 30 maart 2016 (pg. 77-81), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [medeverdachte] :
(pagina 78)
O: Opmerking verbalisanten
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord verdachte
O: Je wordt verdacht van diefstal met geweld, afpersing en dreigen met geweld. Hiervan is aangifte gedaan. Dit heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016.
V: Wat heeft er op 23 februari 2016 plaatsgevonden?
A: Wij zijn met de auto van [verdachte] naar de oom geweest.
Haar oom heet [slachtoffer 1] volgens mij.
Ik weet niet waar hij woont in Helmond. Wij gingen daar naartoe omdat [verdachte] krap bij kas zat. Ik ben mee naar binnen geweest in de woning. Ik ben in de tussentijd buiten gaan roken.
(pagina 79)
We zijn met z’n vieren in de auto gestapt. In de auto van [verdachte] . We zijn toen naar de pinautomaat gereden en daar is gepind.
V: Ben je ooit eerder binnen geweest bij [slachtoffer 1] ?
A: Nee, ik ben daar nog nooit eerder binnen geweest.
V: Wie is er toen (
het hof begrijpt: bij de bank) uitgestapt?
A: De vrouw van [slachtoffer 1] is toen uitgestapt. De rest is blijven zitten.
V: Wie zat waar in de auto toen jullie naar de bank reden?
A: Ik zat op de passagiersstoel. [verdachte] reed. Oom [slachtoffer 1] en zijn vrouw zaten achterin.
6.
Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 31 maart 2016 (pg. 82-84), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [medeverdachte] :
(pagina 83)
V: Vraag verbalisanten
A : Antwoord verdachte
V: Wat is er op 23 februari 2016 besproken toen jullie van de moeder van [verdachte] af kwamen?
A: [verdachte] vertelde mij dat ze langs oom [slachtoffer 1] wilde gaan omdat ze financiële problemen
had. Zij wilde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geld vragen.
7.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 24 juni 2019, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik was die 23 februari 2016 blij dat mijn nichtje aanbelde. Ik heb voor haar de deur open gedaan. Er stond een man bij haar. Toen zij nog buiten stond zei zij al dat ze geldproblemen had. De man die bij haar stond schudde niet mijn uitgestoken hand. Toen ik naar zijn naam vroeg gaf hij geen antwoord. Later in het gesprek hoorde ik dat zij hem [voornaam 2] of [voornaam 1] noemde. Mijn vrouw was boven. Ik heb haar geroepen omdat een nichtje van mij aan de deur stond. Er is die avond enkel over geld gesproken. De man is eventjes naar buiten gegaan om een joint te roken. Hij heeft gezegd: “geld, geld, je moet geld geven”. De man heeft de loop van het pistool tegen mijn voorhoofd gezet. Van het wondje dat dat heeft veroorzaakt is nog een foto gemaakt. Toen de man zijn pistool pakte reageerde [verdachte] niet, zij bleef gewoon zitten. De man heeft ook mijn vrouw met het pistool bedreigd. Op enig moment heeft [verdachte] mijn vrouw ook een klap gegeven. [verdachte] vroeg duizend euro.
8.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 24 juni 2019, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik heb destijds, op 1 april 2016, aangifte gedaan van hetgeen in onze woning op 23 februari 2016 is gebeurd. Ik heb toen de waarheid gesproken.
Ik lag 23 februari in bed, toen er werd aangebeld. Mijn man vroeg of ik naar beneden wilde komen omdat [verdachte] en een man er waren. Ik ben naar beneden gekomen en [verdachte] en die man waren in de woonkamer. [verdachte] vroeg hulp in verband met geldproblemen. Zij had dat al gezegd voordat de man iets te roken begon te rollen. Ik heb hem toen gevraagd naar buiten te gaan. Toen de man buiten was herhaalde [verdachte] dat zij geld nodig had omdat zij in de shit zat. Toen de man weer binnenkwam vroeg hij: “willen ze jou geld geven?”. De man pakte van achter zich een pistool of revolver ofzo. De man heeft het wapen bij mijn man op het voorhoofd gedrukt en gezegd: “geef je geld aan haar”. [verdachte] keek gewoon toe toen de man het pistool pakte.
[verdachte] zei in opgefokte toestand: “geef dan geld, geef dan geld”. De man zei tegen mijn man: “geef geld, geef geld”. Daarna bedreigde hij ook mij met het wapen. Op enig moment is [verdachte] naar mij toe gekomen en is begonnen met schelden en slaan naar mij. Op enig moment ben ik toch overstag gegaan wat betreft het geven van geld.
9.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 5 april 2017:
[slachtoffer 1] is mijn oom en [slachtoffer 2] is mijn tante.
Ik ben bij hen in Helmond geweest op 23 februari 2016 en heb uiteindelijk ook geld van hen gekregen. Mijn tante gaf dat geld aan mij. Dat geld was gepind. Ik heb € 500,= gekregen.
Ik wist waar mijn oom woonde. Ik ging daar onaangekondigd naar toe.
10.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 november 2019:
Toen ik in de avond van 23 februari 2016 in de woning van mijn oom en tante was, heb ik [medeverdachte] bij de naam [voornaam 1] of [voornaam 2] genoemd. Mijn oom en tante hoefden niet te weten hoe hij heet. Toen mijn tante naar beneden kwam, heb ik gezegd dat ik in de shit zat en dat ik kwam voor geld. [medeverdachte] heeft geschreeuwd om geld. [medeverdachte] schreeuwde: “je gaat nu geld geven aan [verdachte] ” of iets dergelijks. [medeverdachte] heeft een pistool getrokken en dat pistool op het hoofd van mijn oom gezet. Daarna heeft hij ook de vrouw van mijn oom met dat vuurwapen bedreigd. Ik heb mijn tante een klap gegeven. Ik ben mee gaan pinnen en heb het geld overhandigd gekregen.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en daartoe aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het tezamen en in vereniging afpersen van haar oom, [slachtoffer 1] , en haar tante, [slachtoffer 2] . De verdediging acht het aannemelijk dat de verdachte in een emotionele toestand en onder invloed van softdrugs naar de woning van haar oom en tante is gegaan om seksueel misbruik uit het verleden te bespreken. Ter plaatse is een en ander uit de hand gelopen. De verdachte heeft op het moment dat haar tante naar beneden kwam gezegd dat zij voor geld kwam. De verdachte wist echter niet dat [medeverdachte] een wapen bij zich droeg en haar oom en tante daarmee zou gaan bedreigen. De verdachte heeft nimmer de intentie of het vooropgezet plan gehad tezamen en in vereniging met [medeverdachte] haar oom en tante te dwingen tot afgifte van een geldbedrag.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof neemt de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als uitgangspunt. Zij hebben zowel bij de politie als in hun verhoren bij de raadsheer-commissaris gedetailleerd en consistent verklaard. Die verklaringen komen in de kern overeen en sluiten op elkaar aan. Het hof ziet geen reden aan de juistheid en betrouwbaarheid van die verklaringen te twijfelen. Bovendien wordt de verklaring van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende dat er ten gevolge van de klap met het wapen door [medeverdachte] een wondje op zijn voorhoofd is ontstaan, ondersteund door de eigen waarneming van het hof van de foto’s van de verwonding aan zijn voorhoofd (dossierpagina’s 47-48). Voorts worden de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende dat op 23 februari 2019 tweemaal een bedrag van € 250,00 bij de Rabobank is gepind, bevestigd door de afschrijvingen van de rekening die als bijlage bij het proces-verbaal van aangifte is gevoegd (dossierpagina 49). Daarbij komt eveneens dat de verdachte en [medeverdachte] de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op onderdelen hebben bevestigd.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft zich in de avond van 23 februari 2016 onaangekondigd begeven naar de woning van haar oom, [slachtoffer 1] , en tante, [slachtoffer 2] , gelegen aan [woonadres] te Helmond. De verdachte heeft direct bij binnenkomst medegedeeld dat zij kwam voor geld. Zij was in gezelschap van een manspersoon, die later bleek te zijn [medeverdachte] . De manspersoon heeft zijn identiteit niet aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kenbaar gemaakt en werd door de verdachte bewust bij een andere naam dan zijn echte naam [medeverdachte] genoemd, namelijk bij de naam [voornaam 2] of [voornaam 1] . De verdachte en [medeverdachte] hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door geweld en bedreiging met geweld gedwongen tot afgifte van een geldbedrag aan de verdachte. [medeverdachte] heeft daarbij een voorwerp gelijkend op een vuurwapen getoond en dit met kracht tegen het voorhoofd van [slachtoffer 1] gedrukt en daarbij op agressieve en intimiderende toon gezegd dat er geld moest worden gegeven. Voorts heeft [medeverdachte] het voorwerp gelijkend op een vuurwapen gericht op het hoofd van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft daarbij geprobeerd om [slachtoffer 2] op het gezicht te slaan. Dit laatste kon [slachtoffer 2] afweren waardoor [slachtoffer 2] (enkel) geraakt is op haar arm, derhalve op het lichaam. Voorts heeft de verdachte de auto bestuurd waarmee zij met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [medeverdachte] naar een pinautomaat is gereden. Onderweg heeft [medeverdachte] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met geweld bedreigd door het voorwerp gelijkend op een vuurwapen in de bovenzijde van zijn broek te tonen en hen daarop te attenderen door zijn hand daarop te leggen. Vervolgens heeft [slachtoffer 2] tweemaal een bedrag van € 250,00 gepind, welk geldbedrag aan verdachte is afgegeven en de verdachte zich heeft toegeëigend.
Onder bovengenoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, gericht op het verkrijgen van geld. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Aan de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat zij te verbaasd was om te reageren op het moment dat [medeverdachte] in de woning van haar oom en tante ineens een pistool trok terwijl zij niet wist dat hij dat pistool bij zich had, gaat het hof voorbij. Niet alleen heeft de verdachte die verklaring pas voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep op 27 november 2019, terwijl zij kennis heeft kunnen nemen van alle processtukken die op de strafzaak betrekking hebben, afgelegd en zulks niet eerder verklaard, maar bovendien komt die verklaring niet overeen met de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte. De verdachte is samen met een andere persoon, die zij niet bij zijn echte naam noemde, ’s avonds, onaangekondigd bij haar oom aan de deur verschenen en er is vervolgens om geld gevraagd. Volgens de medeverdachte was het verkrijgen van geld ook het doel van de komst bij de oom. Naar het oordeel van het hof kon en ging de verdachte er – gelet op deze feiten en omstandigheden – niet vanuit (gaan) dat deze oom dat geld zomaar aan haar zou geven. De echte identiteit van de medeverdachte moest daarbij kennelijk verborgen blijven, hetgeen niet te rijmen valt met een normaal bezoek. Daarnaast hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaard dat de verdachte, nadat de medeverdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getrokken en op agressieve wijze om geld heeft gevraagd, geen blijk van schok of afkeuring gegeven. Zij heeft zich op geen enkele wijze, in woord noch gebaar, gedistantieerd van dat geweld, maar integendeel vervolgens zelf nog een geweldshandeling verricht jegens [slachtoffer 2] door deze tegen het lichaam te slaan.
Vervolgens zijn zij vanuit de woning van de oom en tante met de auto van de verdachte, welke auto de verdachte ook bestuurde naar een pinautomaat gereden. In de auto heeft de medeverdachte, die op de passagiersstoel zat, zich zodanig gepositioneerd, dat de oom en tante vanaf de achterbank van de auto het wapen konden zien en hij heeft de dreiging die daar reeds vanuit ging nog vergroot door zijn hand op het wapen te houden en daarmee laten zien dat hij het wapen direct kon gebruiken. Deze omstandigheid kan de verdachte niet zijn ontgaan. Ook daarvan heeft zij zich niet gedistantieerd. Integendeel, zij heeft het geld dat daarna door haar tante is gepind in ontvangst genomen en zich toegeëigend en is met de medeverdachte in de door haar bestuurde auto weggereden.
Onder bovengenoemde omstandigheden acht het hof de verklaring van de verdachte in zoverre ongeloofwaardig en stelt deze terzijde. Het hof is van oordeel dat uit het vorenstaande volgt dat de verdachte niet alleen in vereniging, maar tevens met het vereiste opzet heeft gehandeld.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd: