ECLI:NL:GHSHE:2019:4839

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
20-000405-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met geldboete en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en had tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het beroep behandeld en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis vroeg, en de argumenten van de verdediging, die vrijspraak bepleitte. Het hof heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van de eerste aanleg niet correct was vastgesteld, waardoor het vonnis van de politierechter werd vernietigd. Het hof heeft vervolgens de verdachte alsnog schuldig bevonden aan mishandeling, waarbij hij op 20 oktober 2018 in Bergen op Zoom het slachtoffer met een gebalde vuist in het gezicht had geslagen. De verdediging voerde aan dat het letsel niet door de verdachte was veroorzaakt, maar het hof hechtte meer waarde aan de verklaring van het slachtoffer en de bewijsstukken. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 100,00 en een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, met een proeftijd van drie jaren. Het hof overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat de op te leggen straf moest bijdragen aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000405-19
Uitspraak : 24 december 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 februari 2019 in de strafzaak met parketnummer 02-207154-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte terzake van mishandeling veroordeeld tot een geldboete van € 100,00 subsidiair 2 dagen hechtenis alsmede tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis met een proeftijd van drie jaren.
Namens de verdachte is op 11 februari 2019 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, waarin het aantekening mondeling vonnis is opgenomen, niet is vastgesteld en ondertekend overeenkomstig artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering, zodat het rechtskracht mist.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 in de gemeente Bergen op Zoom (te Halsteren) (Hoofdlaan) opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) op/tegen diens jukbeen en/of (voor)hoofd en/of gezicht en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of gestoten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 oktober 2018 in de gemeente Bergen op Zoom opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met kracht met gebalde vuist tegen diens gezicht heeft geslagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte [slachtoffer] niet heeft geslagen en het letsel is ontstaan door het schuren over de grond tijdens de worsteling. Mocht het letsel zijn toegebracht door de verdachte dan is dat gebeurd in een noodweersituatie omdat [slachtoffer] de verdachte als eerste heeft geslagen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan inhoud van het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] . Gelet op de kleurenfoto van het letsel, hecht het hof meer geloof aan de verklaring van [slachtoffer] dan de verklaring van de verdachte. Het hof heeft immers ter terechtzitting waargenomen dat het letsel bij de ogen niet past bij een schaafwond door over de grond te schuren. Nu het hof uitgaat van de proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] is een noodweersituatie niet aannemelijk geworden.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft verzocht dat het hof toepassing zal geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (een rechterlijk pardon). De verdediging heeft daartoe – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte inmiddels zijn leven op orde heeft. De verdachte heeft huisvesting, wordt begeleid, is bezig zijn vrachtwagenrijbewijs te halen, is zijn schulden aan het afbetalen en heeft bewindvoering aangevraagd. Na de pleegdatum heeft hij geen strafbare feiten meer gepleegd en de vraag is welke toegevoegde waarde de op te leggen straf nog heeft, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . [slachtoffer] was bezig met zijn werkzaamheden als zorgondersteuner bij een GGZ-instellig toen hij werd geconfronteerd met de verdachte. Zonder enige gerechtvaardigde aanleiding heeft de verdachte [slachtoffer] op zijn gezicht geslagen waardoor de verdachte [slachtoffer] letsel heeft toegebracht. Daarmee heeft hij de fysieke integriteit van [slachtoffer] geschonden, terwijl [slachtoffer] louter bezig was zijn werkzaamheden uit te voeren. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Daarnaast heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte d.d. 21 oktober 2019. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit.
Alles overziend, acht het hof een geldboete van € 100,00 subsidiair 2 dagen hechtenis alsmede een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Met oplegging van een voorwaardelijke taakstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis;
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. van de Kamp, griffier,
en op 24 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wubben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.