ECLI:NL:GHSHE:2019:4775

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
20-001201-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant inzake inbraken in hotel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voor twee inbraken in een hotel, met een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 2.600,--. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een zwaardere straf van 4 maanden gevangenisstraf. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de bewezenverklaring, maar heeft gepleit voor een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een drugsverslaving.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het eerdere vonnis vernietigd moest worden, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte is schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot het misdrijf is verkregen door middel van braak. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.600,--, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, die bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001201-18
Uitspraak : 13 september 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch, van 5 april 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-845163-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - twee inbraken in een hotel veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts is de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.600,--, te vermeerderen met de wettelijke rente, en is bepaald dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag opgelegd. Tot slot is het bevel tot voorlopige hechtenis, dat op 29 maart 2018 reeds was geschorst, opgeheven.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De eis van advocaat-generaal houdt in dat aan de verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest, en dat het hof de beslissing van de politierechter op de vordering van de benadeelde partij zal overnemen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof en een straftoemetingsverweer gevoerd. Tevens heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 maart 2018 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tv en/of een notebook, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 25 maart 2018 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander een kluis met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
2.
hij op 26 maart 2018 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander een tv en een notebook, toebehorende aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Het oordeel dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan grondt het hof op de navolgende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien:
⁃ de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d.
30 augustus 2019;
⁃ het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 maart 2018, met bijlage goederen [2] ;
⁃ het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2018 (inzake camerabeelden van 25 maart 2018) [3] ;
⁃ het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2018 (inzake camerabeelden van 26 maart 2018) [4] .
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert telkens op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte gelet op zijn drugsverslaving kan worden aangemerkt als een patiënt, dat hij al veel tijd in de gevangenis heeft doorgebracht en dat de samenleving niet wordt geholpen met nog een detentie van de verdachte. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn verbeterd in die zin dat hij inmiddels deelneemt aan een traject van de gemeente, waarbij Farent (sociaal werk), de Gemeentelijke Kredietbank en Novadic-Kentron verslavingszorg zijn betrokken. Het zou jammer zijn als dat traject wordt doorkruist door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, aldus de verdediging.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft, samen met een ander, tot twee maal toe in de nacht ingebroken bij hetzelfde hotel. Het hof merkt het handelen van de verdachte en zijn mededader aan als zeer brutaal en gericht op het eigen financieel gewin. Brutaal ook, omdat de verdachte na de eerste inbraak in de nachtelijke uren een dag later weer is teruggekomen met dezelfde mededader en opnieuw heeft ingebroken in hetzelfde hotel. Bij de inbraken is schade toegebracht aan de toegangsdeur van het hotel, zijn lades doorzocht, is een kluis met daarin een geldbedrag van € 1.600,-- weggenomen en zijn ook een televisie en een notebook ontvreemd. Feiten als deze brengen de slachtoffers ervan directe materiële schade toe en zadelen hen op met een vaak langdurige afhandeling van de geleden schade, hetgeen overlast en ergernis met zich brengt. Met zijn handelen heeft de verdachte geen enkele blijk gegeven respect te hebben voor andermans eigendom. Hij heeft zich slechts bekommerd om zijn behoefte aan geld en aan cocaïne, voor de aanschaf waarvan hij geld nodig had.
Het hof ziet aanleiding om aansluiting te zoeken bij de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting, zoals die gelden voor de inbraak in een bedrijfspand. Verdachte is blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 juni 2019 eerder onherroepelijk tot straf veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. De Oriëntatiepunten geven in die omstandigheden als indicatie voor de op te leggen straf: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 weken per inbraak. Een strafvermeerderende omstandigheid daarbij is dat bij beide bewezen verklaarde feiten sprake was van een samenwerkingsverband.
Daarnaast heeft het hof bij de straftoemeting gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan blijkt uit de inhoud van het voortgangsverslag van Novadic-Kentron d.d. 27 maart 2018. Hieruit blijkt dat gedragsverandering in de zin van stoppen met het gebruik van harddrugs niet haalbaar is en het recidivegevaar gemiddeld/hoog is. Voorts heeft het hof bij zijn oordeel gelet op hetgeen verder ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting aan de orde is gekomen over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Alles afwegende acht het hof het - overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal - passend en geboden aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden op te leggen, met aftrek van het voorarrest. Hetgeen de verdediging ter zake de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel. De door de verdediging bepleite strafmodaliteiten doen geen recht aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van materiële schade ter hoogte van € 4.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.600,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Namens de verdachte is betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, omdat het te ingewikkeld is om te beoordelen wat er technisch is gebeurd. Er zijn door de benadeelde partij technische maatregelen getroffen welke onvoldoende zijn geadstrueerd.
Het hof stelt vast dat de verdediging geen verweer heeft gevoerd ten aanzien van het geldbedrag van € 1.600,--, dat zich in de weggenomen kluis bevond. Ten aanzien van de weggenomen kluis en laptop/notebook (merk Acer) en de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt in verband met het vervangen van sleutels zal het hof gebruik maken van de schattingsbevoegdheid, op de wijze als hierna wordt overwogen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Op grond van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, staat voor het hof voldoende vast dat de benadeelde partij [slachtoffer] schade heeft geleden door het wegnemen van geld (€ 1.600,--), een kluisje, sleutels en een laptop.
De schade ter zake van het kluisje begroot het hof naar redelijkheid op een bedrag van
€ 100,--, de schade ter zake van de weggenomen laptop/notebook (merk Acer) op € 200,-- en de schade als gevolg van het vervangen van sleutels op € 700,--. In totaal acht het hof de vordering van de benadeelde partij derhalve toewijsbaar tot een bedrag aan materiële schade van € 2.600,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. De vordering zal hoofdelijk met de mededader worden opgelegd, in die zin dat wanneer de een betaalt de ander jegens de benadeelde partij zal zijn bevrijd van de verplichting tot betaling. Tevens zal het hof een beslissing nemen met betrekking tot de proceskosten als hierna vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij behoeft een nadere toelichting, terwijl het strafgeding zich niet leent om een en ander verder uit te diepen. Een belangrijk doel van de strafrechtspleging is immers dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan. De benadeelde partij kan daarom thans voor het overige niet in haar vordering worden ontvangen en dat gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.600,--. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (hoofdelijk) aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.600,00 (tweeduizend zeshonderd euro) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.600,00 (tweeduizend zeshonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
36 (zesendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 maart 2018.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 13 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.A.J.M. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal voorgeleiding van de Politie Eenheid Oost-Brabant, District 's-Hertogenbosch, Basisteam
2.Dossierpagina’s 5-10.
3.Dossierpagina’s 11-17.
4.Dossierpagina’s 18-19.