ECLI:NL:GHSHE:2019:4773

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
20-003304-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake poging tot zware mishandeling met ketting

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 10 juni 2017 te Wouw, gemeente Roosendaal. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die de verdachte eerder had vrijgesproken. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die verzocht om het vonnis te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis. De advocaat-generaal stelde ook dat de benadeelde partij recht had op schadevergoeding voor immateriële schade, maar dat de vordering voor materiële schade niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk met een ijzeren ketting op [slachtoffer 1] heeft geslagen, wat leidde tot verwondingen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling en het eerdere vonnis vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast is de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering tot schadevergoeding voor immateriële schade toegewezen, maar niet voor materiële schade. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar heeft geen strafvermindering toegepast. De uitspraak benadrukt de ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003304-17
Uitspraak : 17 december 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 oktober 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-124809-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de materiële schadeposten ziektekosten en kilometervergoeding en de immateriële schade dienen te worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de materiële schadeposten T-shirt, jeans en schoenen heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Van de zijde van verdachte is primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2017 te Wouw, gemeente Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een (ijzeren) ketting, althans met een hard voorwerp, op/tegen/in het gezicht/hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juni 2017 te Wouw, gemeente Roosendaal [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die voornoemde [slachtoffer 1] met een (ijzeren) ketting op/tegen/in het gezicht/hoofd, en/of het lichaam te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op10 juni 2017 te Wouw, gemeente Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een (ijzeren) ketting, tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie Zeeland-West-Brabant, District De Markiezaten, Basisteam Roosendaal, registratienummer PL2000-2017135173 (doorgenummerde pagina 1 tot en met 63), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 juni 2017 (pg. 27-32), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] , wonende te [adres aangever] :
Op 10 juli 2017 stond er politie ter hoogte van [plaats delict] . Toen ik richting de politie liep zag ik dat [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte]) met de politie stond te praten. Ik zag dat [verdachte] in mijn richting kwam rennen. (…) Hierna pakte [verdachte] een ijzeren schakelketting met aan beide zijden haken en begon hiermee te zwaaien. Hij draaide de ketting rond en ik zette toen een stap achteruit. Hij liep vervolgens in mijn richting, toen hij ongeveer 1 meter van mij vandaan was zwaaide hij met de ketting in mijn richting. Ik zag dat hij bewust op mij afkwam en de ketting richting mijn hoofd zwaaide. Hij liet de ketting eerst ronddraaien en hierna maakte hij een slaande beweging in mijn richting. Ik hield mijn rechterarm omhoog om de ketting tegen te houden. Hierdoor zwiepte de ketting om mij heen. De ketting raakte mijn rechter oogkas en de haak en een aantal schakels raakten mij achter in mijn nek. Toen de ketting mijn gezicht raakte voelde ik pijn aan mijn rechteroogkas. Ik voelde dat de huid van mijn oogkas opensprong en dat de wond ging bloeden. Toen de ketting mijn nek raakte voelde ik een hevige pijn in mijn nek. Ik heb nu nog striemen in mijn nek van die ketting. De ketting sloeg een keer om mijn arm heen.
2.
De bij de aangifte gevoegde foto op pagina 31 van het politiedossier waarop een rode striem op het achterhoofd/nek te zien is.
3.
De bij de aangifte gevoegde foto op pagina 32 van het politiedossier waarop een wond en een blauwe verkleuring naast het rechteroog te zien is.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2017 (pg. 50-52), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :
Op 10 juni 2017 kreeg ik de melding om te gaan naar het woonwagenkamp aan de [plaats delict] . Ter plaatse zag ik [verdachte]. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] naar voren stapte . Ik zag dat op een gegeven moment [verdachte] een ketting in de hand had en hiermee insloeg op naar later bleek [slachtoffer 1] . Ik zag dat het een ijzeren schakelketting betrof met grote schakels.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 juni 2017 (pg. 23-26), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik ben woonachtig aan de [adres aangever] . Ik woon daar met mijn man (
het hof begrijpt: [slachtoffer 1]). Op 10 juni 2017 reed de politie naar nummer 10. Toen is mijn man naar achter gelopen, zodoende kon hij zien dat de politie bij [verdachte] stond. Ik ben toen naar mijn man gelopen. [verdachte] liep vervolgens naar mijn man toe. (…) [verdachte] pakte een ijzeren ketting en sloeg mijn man daarmee in zijn nek.
7.
De eigen waarneming van dit hof aan de hand van de door verdachte getoonde beelden, gedaan ter terechtzitting van 3 december 2019, dat verdachte een ketting oppakt en daarmee richting [slachtoffer 1] loopt en een slaande beweging naar beneden maakt.
8.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 5 juli 2017 (pg. 57-63), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
(pg. 59)
V: Op de tiende is er een voorval geweest.
A: Ik liep langs [slachtoffer 1] . (…) Hun beginnen te schelden, [slachtoffer 1] en zijn vrouw [getuige 1] .
(pg. 61)
V: Er ontstond een vechtpartij. Kunt u zich herinneren wat u toen heeft gedaan?
A: Ik vond een stuk ketting. Ik heb hiermee gedreigd en naar hem geslagen.
V: Wat voor ketting was dit?
A: Ik denk een stalen ketting. Ik denk ongeveer een halve meter lang.
V: Was dit een takel voor een motorketting?
A: Ja ik denk het wel.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
Gelet op de ernst van het feit ziet het hof geen aanleiding om – zoals de raadsman heeft bepleit – toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Wel zal het hof een lagere straf opleggen dan doorgaans gebruikelijk is voor dit soort feiten. Het hof houdt daarbij met name rekening met het feit dat het bewezenverklaarde plaatsvond in een situatie waarin sprake was agressie over en weer, alsmede de leeftijd van verdachte en het feit dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 11 oktober 2019 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is geschonden. Door de officier van justitie is immers op 23 oktober 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 17 december 2019 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa twee maanden overschreden, terwijl dit geheel niet aan de verdachte valt toe te rekenen.
Gelet evenwel op de geringe mate van de overschrijding van de redelijke termijn alsmede de voortvarende behandeling van de zaak in eerste aanleg, ziet het hof geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering en zal het hof daarom volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.986,32. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is onvoldoende duidelijk geworden of deze schade is ontstaan enerzijds door het slaan van verdachte zoals bewezen verklaard dan wel anderzijds uit de vechtpartij die daarvoor en daarna plaatsvond. Hiervoor is verder onderzoek nodig, hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering voor wat betreft de materiële schade.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade naar billijkheid op een bedrag van € 250,- en zal de vordering tot dat bedrag toekennen. Ten aanzien van het restant van de gevorderde immateriële schade zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2017, zijnde de dag waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 juni 2017.
Aldus gewezen door:
mr. B.J. Swagerman, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 17 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.