ECLI:NL:GHSHE:2019:4704

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
20-000188-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling door met aanzienlijke snelheid met een crossmotor in/af te rijden op een persoon

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1994, was eerder vrijgesproken van poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De officier van justitie ging in hoger beroep, waarbij de advocaat-generaal een taakstraf van 200 uren eiste, waarvan 100 uren voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. Het hof heeft het bewijs voor de poging tot zware mishandeling onvoldoende geacht, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de subsidiair ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling. Dit gebeurde op 7 juni 2016, toen de verdachte met een crossmotor met aanzienlijke snelheid op de buitengewoon opsporingsambtenaar [benadeelde] inreed, die hem een stopteken had gegeven. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, waardoor de benadeelde partij in redelijkheid vrees kon hebben voor zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 200,00 betalen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij voor pijn aan de kaak na een vuistslag werd afgewezen, omdat deze schade niet rechtstreeks voortvloeide uit het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000188-17
Uitspraak : 19 december 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 januari 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-201135-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de gehele tenlastelegging (poging tot zware mishandeling, subsidiair bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling) en is de benadeelde partij, [benadeelde] , niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Verder heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdachte is primair vrijspraak bepleit en subsidiair een verweer met betrekking tot de straftoemeting gevoerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging primair bepleit dat deze gelet op de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair is naar voren gebracht dat de gevorderde immateriële schadevergoeding van
€ 500,- bovenmatig is.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 7 juni 2016 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] , buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (cross)motor met hoge, althans aanzienlijke en/of onverminderde snelheid op voornoemde [benadeelde] is ingereden/afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;subsidiair:
hij op of omstreeks 7 juni 2016 te Vlissingen [benadeelde] , buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een (cross)motor met hoge, althans aanzienlijke en/of onverminderde snelheid op voornoemde [benadeelde] ingereden/afgereden;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat het bewijs voor het primair ten laste gelegde tekort schiet, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. In het bijzonder biedt het dossier onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had om [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit de bewijsmiddelen kan onvoldoende worden afgeleid dat er sprake was van een aanmerkelijke kans zwaar lichamelijk letsel te kunnen toebrengen.
Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juni 2016 te Vlissingen [benadeelde] , buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een (cross)motor met aanzienlijke snelheid op voornoemde [benadeelde] ingereden/afgereden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, districtsrecherche Zeeland met registratienummer PL2000-2016146528, gesloten d.d. 10 oktober 2016, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 69 (
hierna te noemen: het politiedossier).
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan:
1.
Het proces-verbaal van aangifte, pagina’s 34-37 van het politiedossier, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [benadeelde] :Vandaag 7 juni 2016 was ik op het Nollehoofd te Vlissingen. Ik ben hier voor de gemeente Vlissingen werkzaam als coördinator strandbeheer en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Vlissingen. Ik was vandaag gekleed in uniform, dit betreft een witte polo met buitengewoon opsporingsambtenaar insigne, de tekst en logo van de gemeente Vlissingen.
Omstreeks 17.10 uur zag ik onder meer een crossmotor in mijn richting rijden. Ik vond dat de [
hof: bestuurder van de] crossmotor erg gevaarlijk reed. Ik wilde de bestuurder van de crossmotor een stopteken geven om hem te verbaliseren voor het rijden in een voetgangersgebied. Ik ben midden op de weg gaan staan en heb de bestuurder van de crossmotor een stopteken gegeven. Ik ben bevoegd om een stopteken te geven, om hem staande te houden en zijn identiteit vast te stellen. Ik zag dat de bestuurder nog steeds op mij afreed en zijn snelheid minderde. Toen hij op ongeveer drie meter van mij verwijderd was, gaf hij ineens gas en kwam recht op mij afgereden. Hij reed echt recht op mij af. Ik kon het stuur van de crossmotor net vastpakken waardoor deze richting het strand stuurde.
De crossmotor en bestuurder kwamen in de berm ten val. Ik deelde de bestuurder mee dat hij was aangehouden. De bestuurder wrikte zijn arm los en sloeg mij op mijn kaak. Ik voelde pijn en liet de bestuurder los. Hij liep van mij af.
Ik heb een schaafwond en een beurse plek op mijn linker onderarm. Dit letsel is gekomen door het inrijden op mij met de crossmotor. Het petje van de bestuurder van de crossmotor lag nog in de berm.
Ik kan de bestuurder als volgt omschrijven:
Een magere lange jongeman van ongeveer een meter tachtig. Hij had lang donker haar tot op zijn schouders.
2.
De verklaring van [benadeelde] , zoals afgelegd als getuige ter terechtzitting in hoger beroep op 5 december 2019, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:Ik herken de verdachte hier ter terechtzitting aanwezig als degene die op 7 juni 2016 te Vlissingen, gezeten op een crossmotor, recht op mij is ingereden. Ik herken hem aan zijn uiterlijk en aan zijn postuur. Het is voor mij heel helder dat verdachte de bestuurder was. De verdachte droeg op 7 juni 2016 een petje, met de klep naar achteren.
Ik was op 7 juni 2016 met toezicht en handhaving belast. Verdachte is een aantal meter voor mij gestopt. Ik maakte vervolgens aanstalten om op hem af te stappen, maar toen gaf hij vol gas. Ik werd geraakt door de crossmotor, eerst door het wiel en toen het stuur. Ik had schaafwonden op mijn arm en been. De crossmotor reed zo hard, dat wij allebei van de weg raakten.
Ik heb verdachte eerder op de zitting van de politierechter op 12 januari 2017, waarbij ik aanwezig was, ook al herkend. Ik herken hem duidelijk. Er is geen vergissing mogelijk. Ik weet het zeker.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina’s 51-52 van het procesdossier, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:Op dinsdag 7 juni 2016 hoorde ik op de locatie Nollehoofd te Vlissingen als getuige [getuige 1] . De getuige verklaarde: “Ongeveer 10 minuten geleden liep ik met mijn dochter vanaf de brasserie aan de kant van de boulevard richting het café/restaurant. Ik zag op de weg 1 crossmotor en 1 scooter heen en weer rijden met op allebei alleen de bestuurder. Ze reden met hoge snelheid en met veel motorlawaai.
Ik zag voor mij een man op de weg gaan staan en een stopteken geven aan de bestuurder van die crossmotor. Later bleek het een strandwacht.
Ik zag dat de bestuurder van de crossmotor niet stopte, maar eigenlijk vol gas op de strandwacht inreed. Ik zag dat aan de versnelling die de crossmotor maakte en [
hof: hoorde dat aan] het motorgeluid dat harder werd. Op het volgende moment zag ik dat de strandwacht en de bestuurder met crossmotor en al van het dijkje afvielen richting de waterlijn.
Ik kan de bestuurder van de crossmotor als volgt omschrijven:
(…)
- petje;
- halflang donker haar;
- licht getinte huidskleur.
Toen deze jongen wegrende (…) had hij geen petje meer op.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 53 van het politiedossier, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :Op 7 juni 2016 omstreeks 18.00 uur hoorde ik [getuige 2] , geboren op [geboortedag] 1970, [getuige 3] , geboren op [geboortedag] 2007, en [getuige 4] , geboren op [geboortedag] 2006. Ik hoorde [getuige 2] verklaren dat ze een brommer asociaal over het Nollehoofd zag rijden. Vervolgens zag [getuige 2] dat de brommer in botsing met iets of iemand kwam. Ze zag dat de bestuurder van de brommer, de bestuurder van de brommer en nog iemand van de duin afrolden.
Tijdens mijn gesprek met [getuige 2] werd [getuige 2] onderbroken door haar kinderen.
Ik hoorde [getuige 3] verklaren dat hij had gezien dat een man de brommer wilde stoppen middels een stopteken. Ik zag dat [getuige 3] zijn vlakke hand voor hem uitstak en ik hoorde hem zeggen dat hij zag dat de man dat voor de brommer gedaan had. Ik hoorde [getuige 3] verklaren dat de brommer doorreed.
Ik hoorde [getuige 4] verklaren dat ze zag de brommer hard reed, dat de brommer niet stopte voor de man die een stopteken gaf en de bestuurder en de man die het stopteken gaf van de duin het strand oprolden.
Getuige: [getuige 2] , geboren op [geboortedag] 1970.
Getuige: [getuige 3] , geboren op [geboortedag] 2007.
Getuige: [getuige 4] , geboren [geboortedag] 2006.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 54-55 van het politiedossier, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :Op woensdag 29 juni 2016 hoorde ik mevrouw [getuige 2] als getuige. Zij heeft eerder een verklaring afgelegd over haar waarneming van mishandeling op 7 juni 2016. Via WhatsApp heeft zij aan de politie een foto gestuurd van twee jongens op een scooter. De jongen achterop de scooter zou de dader geweest zijn van de mishandeling. Naar aanleiding van deze foto is mevrouw [getuige 2] opnieuw gehoord. Tevens waren haar kinderen aanwezig, [getuige 3] en [getuige 4] .
Getuige [getuige 2] verklaart dat zij op 7 juni 2016 omstreeks 17.10 uur bij het restaurant op de hoek van het Nollehoofd en de boulevard stond. Zij zag hoe een crossmotortje hard langs kwam rijden.
Ze [
het hof begrijpt: getuige [getuige 2] en haar kinderen] omschrijven de man op de crossmotor als: hij droeg een zwarte pet met tekens. Deze verloor hij ook.
Op 24 juni 2016 is de familie [familienaam] gaan eten in het restaurant op de hoek van de boulevard en Nollehoofd. Getuige [getuige 2] zag dat twee scooters aan kwamen rijden. Zij herkende de man achter op de rode scooter als de bestuurder van de crossmotor. Zij zei iets in de trant van: “Daar heb je hem.” [getuige 3] zag en herkende hierop ook de bestuurder van de crossmotor. Zij pakte haar telefoon. Zij nam een foto van de scooter. Deze foto is als bijlage bijgevoegd.
Als bijlage is gevoegd:
- De genomen foto met de scooter.
Getuige: [getuige 2] , geboren op [geboortedag] 1970.
Getuige: [getuige 3] , geboren op [geboortedag] 2007.
6.
De foto die als bijlage bij het voornoemde proces-verbaal is gevoegd (pagina 56 van het politiedossier).
7.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 62 van het politiedossier, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :Op 30 juni 2016 werd mij een foto getoond. Op deze foto is een roodkleurige bromfiets te zien met daarop als bijrijder een persoon. Ik herkende de bijrijder als de mij ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] . Ik herken [verdachte] , omdat ik hem tijdens mijn dagelijkse werkzaamheden regelmatig staande hou. De foto is als bijlage gevoegd bij dit proces-verbaal.
Betrokkene: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] .
8.
De foto die als bijlage bij voornoemd proces-verbaal is gevoegd (pagina 63 van het politiedossier), zijnde, zo neemt het hof waar, dezelfde foto als de foto die als bijlage is gevoegd bij het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] (dossierpagina’s 54-55 en de daarbij gevoegde (foto)bijlage (dossierpagina 56).
9.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 64 van het politiedossier, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :Op 30 juni 2016 controleerden wij, verbalisanten, een scooterrijder te Vlissingen. De jas die deze persoon droeg en het kapsel van deze persoon komen overeen met een [
het hof begrijpt: de] jas en het kapsel van een passagier waarvan herkenning wordt gevraagd in de briefing van vandaag. Dit naar aanleiding van een mishandeling op de Nolledijk in Vlissingen.
De bestuurder van deze scooter bleek te zijn [verdachte] , geboren [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] . Van betrokkene [verdachte] heb ik, [verbalisant 4] , een foto gemaakt en deze bij het proces-verbaal van bevindingen gevoegd als bijlage 2.
10.
De foto die als bijlage 2 bij het zojuist genoemde proces-verbaal is gevoegd (pagina 66 van het politiedossier).
10.
De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 5 december 2019, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:U toont mij de afbeelding op pagina 66 van het politiedossier. Ik herken mijzelf als degene die op de afbeelding staat. Het kan zijn dat ik vroeger een eigen pet had.
12.
De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 5 december 2019, dat:de jas die op 24 juni 2016 wordt gedragen door de persoon achterop de scooter, gefotografeerd door getuige [getuige 2] (dossierpagina 56), soortgelijk is als de jas die op 30 juni 2016 wordt gedragen door de verdachte (dossierpagina 66 en de herkenning van verdachte).
12.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 61 van het politiedossier, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :Op dinsdag 7 juni 2016 kwam ik, verbalisant, op het Nollehoofd te Vlissingen. Daar zag ik de mij ambtshalve bekende strandwacht en BOA [benadeelde] ] van de gemeente Vlissingen staan. Ik hoorde hem zeggen dat er net een jongen op hem was ingereden op een crossmotor. Ik hoorde dat hij zei dat het petje van de bestuurder was achtergebleven. Ik zag dat hij een zwart petje in zijn hand had. Ik heb het petje in een papieren zak gedaan in verband met DNA-sporen.
Goed(eren): PL2000-2016146528-1555124, hoofddeksel (pet), Nike, kleur zwart, SIN AAJJ0000NL
12.
Rapport van drs. [onderzoeker] , NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, bij het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 31 augustus 2016, pagina’s 68-69 van het politiedossier, voor zover- zakelijk weergegeven – inhoudende:In deze zaak zijn een onderzoek naar biologische sporen en een DNA-onderzoek uitgevoerd.

Onderzoek van biologische sporen

De binnenzijde van de rand van de voorzijde van de pet is bemonsterd, gericht op het verzamelen van celmateriaal van degene(n) die de pet heeft/hebben gedragen. Deze bemonstering is als AAJJ0000NL#01 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.

DNA-onderzoek

Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAJJ0000NL#01 een bemonstering van de binnenzijde van de rand van de voorzijde van de pet

Resultaat, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek

Het DNA-profiel van verdachte [verdachte] (geboren op [geboortedag] 1994) is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Er is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen, bestaande uit een afgeleid DNA-hoofdprofiel van verdachte [verdachte] met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard, en DNA-nevenkenmerken van minimaal één onbekende persoon.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen komt de volgende gang van zaken naar voren.
Op 7 juni 2016 rijdt verdachte op een (cross)motor op het Nollehoofd, een voetgangersgebied in Vlissingen. [benadeelde] , buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, ziet verdachte rijden. [benadeelde] gaat midden op de weg staan en geeft verdachte een stopteken. Verdachte mindert snelheid, maar wanneer hij [benadeelde] op enkele meters genaderd is, geeft hij weer vol gas en stuurt met een aanzienlijke snelheid recht op [benadeelde] af. [benadeelde] wordt geraakt door de (cross)motor. Verdachte en [benadeelde] raken van de weg af.
Van de zijde van de verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte degene is geweest die de (cross)motor heeft bestuurd:
  • aan de herkenning van verdachte door aangever [benadeelde] ter terechtzitting van het hof moet, vanwege het tijdsverloop sinds het voorval, geen waarde worden toegekend;
  • de door de aangever en de getuigen gegeven signalementen zijn heel algemeen en verschillen onderling van elkaar;
  • de door getuige [getuige 2] genomen foto is te vaag om iemand op te herkennen;
  • aan de herkenning van verdachte door getuige [getuige 2] , drie weken na het voorval aan de hand van alleen maar huidskleur en kapsel, moet weinig waarde worden toegekend;
  • anderen hebben dezelfde jas als de jas die verdachte op de afbeelding op pagina 66 draagt en het kapsel, de gezichtsbeharing en de bril, zoals te zien op de afbeelding op pagina 66 komen niet overeen met hetgeen te zien is op de afbeelding op pagina 56, waardoor in ieder geval niet met zekerheid gezegd kan worden dat de verdachte dezelfde persoon is als de door getuige [getuige 2] gefotografeerde scooterpassagier;
  • het DNA van de verdachte kan door een ander op de pet overgedragen zijn.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Anders dan de verdediging ziet het hof in het tijdsverloop geen reden te twijfelen aan de herkenning van verdachte door aangever [benadeelde] ter terechtzitting in hoger beroep. [benadeelde] heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij de verdachte ook al had herkend ter terechtzitting in eerste aanleg, maar dat hem daarover toen niets is gevraagd. De terechtzitting in eerste aanleg had plaats zeven maanden na het voorval.
Evenmin ziet het hof aanleiding te twijfelen aan de herkenning van verdachte door getuige [getuige 2] . Deze herkenning had spontaan plaats 17 dagen na het voorval, terwijl [getuige 2] in een restaurant zat op de hoek van de boulevard en het Nollehoofd en verdachte buiten op straat als bijrijder op een scooter langsreed. Daar komt nog bij dat verdachte toen, op 24 juni 2016, ook is herkend door de zoon van [getuige 2] , [getuige 3] .
Ook de herkenning van de verdachte op 30 juni 2016 van de door getuige [getuige 2] genomen foto door verbalisant [verbalisant 3] acht het hof voldoende betrouwbaar.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft verklaard dat hij verdachte op de foto herkent, omdat hij hem regelmatig staande houdt. Naar het oordeel van het hof zijn op de foto, genomen door getuige [getuige 2] , voldoende kenmerken zichtbaar, aan de hand waarvan de op de foto zichtbare persoon door iemand, die hem kent, herkend kan worden. De herkenningen staan bovendien niet op zichzelf, maar vinden steun in elkaar en in de overige bewijsmiddelen.
Voor zover door de verdediging naar voren is gebracht dat er, zo begrijpt het hof, dusdanige verschillen zijn tussen de persoon die op 24 juni 2016 is gefotografeerd door getuige [getuige 2] en verdachte die op 30 juni 2016 door de politie is gefotografeerd dat niet gezegd kan worden dat het één en dezelfde persoon is, deelt het hof die stelling van de verdediging niet.
Daar komt nog bij dat de foto’s zes dagen na elkaar genomen zijn. Voor zover er al sprake zou zijn van enige verschillen, overweegt het hof dat die verschillen van ondergeschikt belang zijn, omdat in een periode van zes dagen er voldoende gelegenheid is geweest
voor het aanbrengen van eventuele wijzigingen in een kapsel en gezichtsbeharing. Het al dan niet dragen van een bril op 24 juni 2016 (als bijrijder) en wel op 30 juni 2016 (als bestuurder) kan evenmin tot een ander oordeel leiden.
Voor de enkele stelling ten slotte dat het DNA-materiaal van de verdachte via secundaire overdracht op de pet terecht is gekomen, is in het onderzoek ter terechtzitting geen aanknopingspunt te vinden.
Het verweer van de zijde van de verdachte wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de (cross)motor heeft bestuurd op 7 juni 2016 en buitengewoon opsporingsambtenaar [benadeelde] opzettelijk heeft bedreigd met zware mishandeling door met de (cross)motor met aanzienlijke snelheid op die [benadeelde] in te rijden/af te rijden.
De bedreiging met zware mishandeling is van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangever [benadeelde] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en het opzet van de verdachte was daarop gericht.
Verdachte heeft immers eerst snelheid geminderd, vervolgens heeft hij vlak voor [benadeelde] weer vol gas gegeven en is met een aanzienlijke snelheid met de (cross)motor op hem af- en ingereden. [benadeelde] stond onbeschermd op de weg. Naar het oordeel van het hof is het handelen van de verdachte derhalve van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied, dat die vrees bij [benadeelde] ook in redelijkheid kon ontstaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling door, gezeten op een (cross)motor, met aanzienlijke snelheid af/in te rijden op [benadeelde] , buitengewoon opsporingsambtenaar, nadat deze verdachte had gesommeerd te stoppen. Door aldus te handelen heeft verdachte te kennen gegeven geen respect te hebben voor het openbaar gezag. Bovendien heeft het handelen van verdachte geleid tot letsel bij [benadeelde] , bestaande uit kneuzingen en schaafwonden aan arm en been.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het volgende:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit door de strafrechter is veroordeeld;
  • de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Verdachte heeft verklaard dat hij als zzp-er hang- en sluitwerkzaamheden verricht en ook werkzaam is als loodgieter. Hij maakt voor zijn werk gebruik van een busje.
De advocaat-generaal heeft gevorderd aan verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden op te leggen.
Het hof komt tot een bewezenverklaring van een minder ernstig feit en zal daarom een taakstraf van kortere duur opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Wel ziet het hof aanleiding met de advocaat-generaal en anders dan de verdediging om een deel van de op te leggen taakstraf voorwaardelijk op te leggen.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke taakstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Met de verdediging en anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen te ontzeggen. Gelet op zijn werk als zzp-er zou verdachte met een ontzegging van de rijbevoegdheid bovenmatig worden getroffen.
Bij de strafvervolging van de verdachte in hoger beroep is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden.
Gelet echter op de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de op te leggen taakstraf, minder dan 100 uren, volstaat het hof met deze enkele constatering.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing daarvan genoemd enerzijds kneuzingen/schaafwondje arm en been en anderzijds pijn aan kaak na vuistslag dader.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de politierechter de verdachte heeft vrijgesproken.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep inhoudelijk betwist.
Volgens de verdediging is de vordering te hoog, nu het bedrag gevorderd wordt op basis van gering letsel, waarvan de benadeelde partij volledig is hersteld.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof stelt vast dat de vordering tot schadevergoeding enerzijds betrekking heeft op kneuzingen/schaafwondjes aan een arm en been en anderzijds op pijn aan de kaak na een vuistslag. Uit het dossier volgt dat dit twee afzonderlijke gebeurtenissen zijn geweest en dat het geven van een kaakslag niet ten laste is gelegd. Het hof zal de vordering tot schadevergoeding zo opvatten dat de benadeelde partij heeft bedoeld voor elk van deze gebeurtenissen € 250,00 schadevergoeding te vorderen.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij, [benadeelde] , als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, te weten met een (cross)motor inrijden/afrijden op [benadeelde] en daardoor veroorzaakte kneuzingen en schaafwonden, rechtstreeks immateriële schade (dat wil zeggen schade anders dan vermogensschade) heeft geleden. Het hof begroot die schade naar billijkheid, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, op een bedrag van € 200,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2016, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
De vordering van de benadeelde partij dient voor een bedrag van € 50,00 te worden afgewezen.
Voor zover de benadeelde partij schadevergoeding vordert met betrekking tot pijn aan kaak na een vuistslag, door het hof begrepen als een te vorderen bedrag van € 250,00, moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu deze schade niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks voortvloeiend uit het bewezenverklaarde.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 200,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 200,00, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) aan immateriële schade af;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van € 250,00, betrekking hebbend op pijn aan de kaak na een vuistslag;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. E.G.M. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 19 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.G.M. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.