ECLI:NL:GHSHE:2019:4665

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
200.230.102_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door ondeugdelijke plaatsing van kozijnen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee appellanten, [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.], en de geïntimeerde, [geïntimeerde], over de aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan door de ondeugdelijke plaatsing van kozijnen. De appellanten hebben in 2014 een overeenkomst gesloten met [geïntimeerde] voor de plaatsing van kozijnen in hun woningen. Na de plaatsing in november 2014 hebben zij geconstateerd dat de kozijnen niet correct waren geplaatst, wat leidde tot schade aan de kozijnen en aan de woningen zelf. De appellanten hebben [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor deze schade en vorderen een schadevergoeding van € 25.500,00, alsook de kosten van een deskundige en proceskosten.

In eerste aanleg heeft de rechtbank Oost-Brabant de vorderingen van de appellanten afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de schade door [geïntimeerde] was veroorzaakt. De appellanten hebben in hoger beroep twee grieven aangevoerd, waarbij zij betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet tijdig hebben geklaagd en dat de schade onvoldoende is onderbouwd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand is gekomen tussen de partijen. Het hof heeft echter ook geoordeeld dat de appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat de schade het gevolg is van de ondeugdelijke plaatsing door [geïntimeerde].

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellanten in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van schadeclaims en de noodzaak om tijdig te klagen over gebreken in de uitvoering van een overeenkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.230.102/01
arrest van 24 december 2019
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellante 2],
3.
[appellant 3],
4.
[appellante 4]allen wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
appellanten sub 1 en 2 hierna aan te duiden als [appellanten 1 c.s.] , appellanten sub 3 en 4 als [appellanten 2 c.s.] en alle appellanten gezamenlijk als [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] ,
advocaat: mr. E. Visser te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.W.H. Stassen te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 december 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 13 september 2017, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/316566 / HA ZA 17-39)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met productie;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met productie;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellanten 1 c.s.] wonen aan de [adres 1] te [woonplaats] . [appellanten 2 c.s.] wonen aan de [adres 2] te [woonplaats] . [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] zijn buren.
Begin 2014 hebben [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] , in het kader van hun wens om nieuwe kozijnen te laten plaatsen in hun woningen, offertes opgevraagd bij [Kozijnen] .
Contactpersoon van [appellanten 2 c.s.] en [appellanten 1 c.s.] bij [Kozijnen] was [contactpersoon bij GS Kozijnen] (hierna ook te noemen: [contactpersoon bij GS Kozijnen] ).
Via [contactpersoon bij GS Kozijnen] zijn [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] in contact gekomen met [geïntimeerde] .
[appellanten 1 c.s.] hebben opdracht verstrekt aan [Kozijnen] voor de levering van zes kozijnen voor hun woning. [appellanten 2 c.s.] hebben eveneens opdracht verstrekt aan [Kozijnen] voor de levering van zes kozijnen voor hun woning. [Kozijnen] heeft in dat verband een bedrag van € 4.320,91 gefactureerd aan [appellanten 1 c.s.] en een bedrag van
€ 4.599,21 aan [appellanten 2 c.s.] (productie 6 bij de inleidende dagvaarding).
Zowel [contactpersoon bij GS Kozijnen] als [geïntimeerde] zijn aanwezig geweest bij het in de woningen van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] inmeten van de kozijnen.
Bij e-mail van 3 september 2014 (productie 2 bij dagvaarding) heeft [geïntimeerde] aan [appellanten 2 c.s.] onder meer medegedeeld als volgt:
“(…) Ik doe het wel even zo (…) kan niet meer mailen uit me opdrachten programma.
Bij deze wil ik bevestigen dat ik de week na levering van [Kozijnen] 12 stuks kozijnen kom plaatsen volgens afspraak. Op 2verschillende adressen.6kozijnen per adres.Dit voor een totaal bedrag van €1200,- excl Btw (€600,- excl Btw per adres). (…)Met vriendelijke groet
[webadres][geïntimeerde](…)[e-mailadres] ”.
Bij e-mail van 10 september 2014 (productie 21 van de zijde van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] ) heeft [appellanten 2 c.s.] aan [geïntimeerde] te kennen gegeven:
“(…) je zou afgelopen weekeinde een (aangepaste) offerte mailen, maar ik heb tot op heden nog niets van je ontvangen. (…)”.Daarop heeft [geïntimeerde] [appellanten 2 c.s.] bij e-mail van 11 september 2014 laten weten:
“(…) Ik kijk vanmiddag direct even Als ik op de zaak ben (…) Ik sms je even als ik hem nogmaals verstuur (…)”.
Bij offerte van 11 september 2014 (productie 3 bij dagvaarding), met het opschrift “ [webadres] ”, is aan [appellanten 2 c.s.] , kort gezegd, de plaatsing van twaalf kozijnen geoffreerd voor een bedrag van € 1.000,04, inclusief btw, tegen contante betaling bij oplevering. Op de offerte staat, voor zover thans van belang, nog vermeld:
“Gelieve offerte voor akkoord getekend retour: [e-mailadres] ” en “ [webadres] , [adres 3] , [postcode] [vestigingsplaats] (…)”.
Bij e-mail van 15 september 2014 (productie 21 van de zijde van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] ) heeft [appellanten 2 c.s.] [geïntimeerde] gevraagd:
“(…) Heb je al duidelijkheid wanneer de kozijnen geplaatst kunnen worden? (…)”.Daarop heeft [geïntimeerde] bij e-mail van 16 september 2014 aan [appellanten 2 c.s.] laten weten:
“(…) Zit op een telefoontje te wachten (…) en dan laat ik je het meteen weten . (…)”.
Bij e-mail van 21 september 2014 (productie 21 van de zijde van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] ) heeft [appellanten 2 c.s.] aan [geïntimeerde] onder meer medegedeeld:
“(…) Realiseerde me ineens dat ik ben vergeten je te antwoorden op de datum voor het plaatsen van de kozijnen. Wij zijn akkoord. We gaan van de week vast beginnen met binnen zaken weg te halen, zodat we (…) meteen aan de gang kunnen. (…)”.
Na levering van de kozijnen is op 7 november 2014 een begin gemaakt met het plaatsen van de kozijnen in de woningen van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] . Daarbij is gebleken dat de afmetingen van de kozijnen niet correct waren en zijn er door de werklieden die de kozijnen plaatsten aanpassingen aan de kozijnen uitgevoerd. Tussen 7 november 2014 en 21 november 2014 hebben werknemers van de fabrikant van de kozijnen aanpassingen uitgevoerd aan de op 7 november 2014 nog niet geplaatste kozijnen. Deze kozijnen zijn op 21 november 2014 geplaatst. Ook bij plaatsing van deze kozijnen werden problemen ondervonden.
In ieder geval in januari 2015 hebben [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] verhaal gezocht bij [Kozijnen] voor door hen gestelde schade aan de kozijnen en woningen van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] , voortvloeiend uit het transport en het plaatsen van de kozijnen.
Bij e-mail van 21 januari 2015 (productie 9 bij dagvaarding) heeft [contactpersoon bij GS Kozijnen] aan [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] , voor zover thans van belang, medegedeeld:
“(…) Alles wat met montage te maken heeft is de verantwoordelijkheid van de installateur en dat ben ik in deze niet geweest. Dus deze punten moeten jullie bespreken met [geïntimeerde] . (…)”.
Bij e-mail van 27 januari 2015 (productie 9 bij dagvaarding) hebben [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] aan [contactpersoon bij GS Kozijnen] onder meer te kennen gegeven:
“(…) Wat betreft de schade door montage en transport, wie waarvoor verantwoordelijk is en wie wat herstelt dat moeten jij en [geïntimeerde] maar onderling uitmaken. Wij willen gewoon dat alles netjes gerepareerd wordt en dat de zaken functioneren zoals het hoort. Daarbij is een deel van de montageschade ontstaan doordat de kozijnen in eerste instantie de verkeerde maten hadden. (…)”.
Daarop heeft [contactpersoon bij GS Kozijnen] bij e-mail van 3 februari 2015 aan [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] onder meer laten weten:
“(…) Ik heb [geïntimeerde] op jullie verzoek geïntroduceerd omdat jullie op zoek waren naar een installateur. Vanaf het begin heb ik duidelijk gemaakt dat [geïntimeerde] zelfstandig en los van mij opereert en dat hij apart zal factureren zonder dat ik daar tussen zit. (…) Dus aangaande de ontstane schade die is ontstaan tijdens de installatie verwijs ik jullie nogmaals door naar [geïntimeerde] . (…)”.
Bij e-mail van 5 februari 2015 (productie 9 bij dagvaarding) hebben [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] aan [contactpersoon bij GS Kozijnen] , voor zover thans van belang, medegedeeld:
“(…) De montageschade zullen we opnemen met [geïntimeerde] (…).”
[appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] hebben met [contactpersoon bij GS Kozijnen] in het voorjaar van 2015 een afspraak gemaakt over de ontstane schade en hebben van hem een bedrag van (ongeveer) € 500,- ontvangen als schadeloosstelling.
Op 3 juni 2015 is [geïntimeerde] naar [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] gegaan en heeft hij de (situatie ter zake de) kozijnen bekeken.
Bij brief van 8 december 2015 (productie 11 bij dagvaarding) heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten 1 c.s.] [geïntimeerde] onder meer medegedeeld dat de kozijnen door (de medewerkers van) [geïntimeerde] “niet deugdelijk zijn geplaatst”, dat hierdoor schade is ontstaan en dat [appellanten 1 c.s.] last hebben van tocht en warmteverlies. Bij diezelfde brief is [geïntimeerde] verzocht en gesommeerd tot herstel en vergoeding van de niet herstelbare schade. Voor het geval aan dit verzoek respectievelijk deze sommatie geen gehoor wordt gegeven, is [geïntimeerde] bij diezelfde brief reeds in gebreke gesteld en is hem, onder aanzegging van rechtsmaatregelen, medegedeeld dat [appellanten 1 c.s.] alsdan aanspraak zullen maken op vervangende schadevergoeding.
Bij e-mail van 15 december 2015 (productie 12 bij dagvaarding) heeft [geïntimeerde] de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten 1 c.s.] , voor zover thans van belang, medegedeeld:
“(…) Op verzoek van (…) [appellanten 1 c.s.] heb ik een offerte uitgebracht voor het plaatsen van kozijnen (…). De (…) offerte is echter niet geaccepteerd. Er is geen overeenkomst gesloten. In verband daarmee zijn door mij geen werkzaamheden verricht.Ik ben daarmee geen partij. (…)”.
Bij brief van 22 februari 2016 (productie 15 bij dagvaarding) heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten 2 c.s.] [geïntimeerde] onder meer medegedeeld:
“(…) Cliënt stelt u bij deze, voor zover nodig gezien de eerdere aansprakelijkstelling van (…) [appellanten 1 c.s.] , aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden schade vanwege de gebrekkig plaatsing van de kozijnen. (…)”.Bij diezelfde brief is [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld tot herstel, bij uitblijven waarvan rechtsmaatregelen zijn aangekondigd.
Verdere (e-mail-)correspondentie tussen (de rechtsbijstandsverzekeraars en/of de (toenmalige) advocaten van) partijen heeft niet tot een oplossing geleid.
De kozijnen zoals ze zijn geplaatst eind november 2014 zijn tot op heden niet vervangen.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderen [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een totaalbedrag van € 25.500,00 althans een in goede justitie vast te stellen bedrag aan vervangende schadevergoeding, buitengerechtelijke incassokosten, de kosten van de deskundige [deskundige] , alles te vermeerderen met de wettelijke rente, de proceskosten inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.2.
Aan deze vordering hebben [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten met [geïntimeerde] , die de twaalf kozijnen zou monteren. Bij de montage is schade ontstaan aan de kozijnen, waarvoor [geïntimeerde] aansprakelijk is. [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] maken aanspraak op vervangende schadevergoeding.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 22 maart 2017 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.2.5.
In het eindvonnis van 13 september 2017 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] afgewezen en [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
[appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] hebben in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen.
3.4.
[geïntimeerde] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en heeft in dat kader één grief aangevoerd.
Het hof ziet aanleiding om deze grief eerst te behandelen.
Overeenkomst
3.5.
[geïntimeerde] bestrijdt met zijn grief in incidenteel hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat tussen partijen een overeenkomst tot het plaatsen van de kozijnen tot stand is gekomen. De rechtbank heeft volgens [geïntimeerde] miskend dat het in de e-mail van [appellanten 2 c.s.] van 21 september 2014 specifiek gaat om een antwoord op de vraag op welke datum de kozijnen moesten worden geplaatst. Tussen partijen is geen overeenstemming bereikt omdat [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] de uitgebrachte offerte van [geïntimeerde] te duur vonden. [geïntimeerde] vermoedt dat [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] vervolgens zelf overeenstemming met [betrokkene] en/of [contactpersoon bij GS Kozijnen] hebben bereikt; hij is daar niet meer bij betrokken geweest, aldus [geïntimeerde] .
3.6.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat tussen partijen een overeenkomst tot het plaatsen van kozijnen tot stand is gekomen. Bij offerte van 11 september 2014 is aan [appellanten 2 c.s.] door [geïntimeerde] geoffreerd de plaatsing van twaalf kozijnen voor een bedrag van
€ 1.000,04 (inclusief BTW) (3.1.i). Op 15 september 2014 heeft [appellanten 2 c.s.] aan [geïntimeerde] per e-mail gevraagd of [geïntimeerde] al duidelijkheid heeft over wanneer de kozijnen geplaatst kunnen worden. De reactie van [geïntimeerde] op 16 september 2014 bij e-mailbericht, waarin [geïntimeerde] zegt nog op een telefoontje te wachten en het dan te laten weten, past niet in de door [geïntimeerde] bepleite visie dat er geen overeenstemming bestond over de offerte. [geïntimeerde] heeft geen verklaring gegeven waarom [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] zich nog zouden wenden tot [geïntimeerde] met de vraag wanneer de kozijnen geplaatst kunnen worden als zij de offerte van [geïntimeerde] te duur vonden. Dat het e-mailbericht van 21 september 2014 volgens [geïntimeerde] zo moet worden uitgelegd dat er enkel een akkoord werd gegeven voor een datum voor het plaatsen van de kozijnen, is niet aannemelijk, terwijl het in zoverre niet relevant is, nu het hof van oordeel is dat partijen al eerder overeenstemming hadden over de plaatsing van de kozijnen door [geïntimeerde] . Voor zover door [geïntimeerde] is aangevoerd dat uit het feit dat [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] zich niet tijdig bij hem hebben beklaagd over de ondeugdelijke plaatsing van de kozijnen en dat ook daaruit af te leiden valt dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen, zal het hof deze stelling betrekken bij de bespreking van de klachtplicht. De in incidenteel hoger beroep opgeworpen grief faalt.
Klachtplicht
3.7.
[appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] voeren in hun eerste grief in principaal hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] ruim tien maanden hebben gewacht voordat zij hebben geklaagd bij [geïntimeerde] en daarmee niet tijdig hebben geklaagd zoals bedoeld in artikel 6:89 BW. Aan het einde van de tweede dag van plaatsing (21 november 2014) hebben [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] telefonisch contact gehad met [geïntimeerde] over de montagewerkzaamheden. Zij hebben hun ongenoegen toen kenbaar gemaakt en hebben toen tevens meegedeeld dat als er geen oplossing zou komen, zij [geïntimeerde] aansprakelijk zouden houden, aldus [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] .
3.8.
Het hof overweegt als volgt. Door [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] is voldoende concreet gesteld dat zij [geïntimeerde] op 21 november 2014 telefonisch hebben aangesproken op de ondeugdelijke montage. [geïntimeerde] heeft ontkend op die datum telefonisch contact met [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] te hebben gehad en stelt dat de eerste maal dat hij hoorde over de problemen met de kozijnen in mei 2015 was, maar dat ook toen geen sprake was van aansprakelijkstelling. Gelet op de standpunten van partijen zou dit ertoe leiden dat aan [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] een bewijsopdracht zou moeten worden gegeven met de inhoud dat [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] dienen te bewijzen dat zij op 21 november 2014 (en dus tijdig) hebben geklaagd bij [geïntimeerde] over de ondeugdelijke montage. Het hof zal hier niet toe overgaan, gelet op zijn oordeel over grief II in principaal hoger beroep. Bij de bespreking van die grief zal het hof er veronderstellenderwijs van uitgaan dat [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] zijn geslaagd in het leveren van het genoemde bewijs. Grief I in principaal hoger beroep zal als zodanig verder buiten beschouwing blijven.
Schade
3.9.
Grief II is gericht op de oordelen van de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat de gestelde schade is veroorzaakt door [geïntimeerde] (of door door hem ingeschakelde hulppersonen) en dat de omvang van de schade onvoldoende is onderbouwd. Voorts brengen [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] naar voren dat de offertes die zij hebben opgevraagd ter berekening van de vervangende schade een hogere prijs vermelden dan de expert heeft opgegeven, verband houdt met het specifieke type kozijnen van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] .
3.10.
Het hof overweegt dat uit het relaas van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] (productie 1 bij memorie van grieven) het volgende blijkt. Door [contactpersoon bij GS Kozijnen] en [geïntimeerde] zijn de kozijnen bij [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] ingemeten. [geïntimeerde] heeft op de ladder gestaan omdat [contactpersoon bij GS Kozijnen] hoogtevrees zou hebben. Door [contactpersoon bij GS Kozijnen] zijn de kozijnen in Polen besteld. Bij levering van de kozijnen bleek dat de kozijnen als gevolg van het transport beschadigd waren. Vervolgens is op 7 november 2014 begonnen met het plaatsen van de kozijnen. Op dat moment bleek dat de afmetingen van de kozijnen niet correct waren. [contactpersoon bij GS Kozijnen] heeft op dat moment besloten dat de werklieden de kozijnen moesten inkorten waardoor ze wel geplaatst zouden kunnen worden. Nadat de kozijnen waren ingekort, is bij de plaatsing schade veroorzaakt aan de huizen van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] , zoals bijvoorbeeld schade aan een waterkering en aan een steunbalk. Volgens [contactpersoon bij GS Kozijnen] waren de kozijnen niet verkeerd ingemeten, maar had de fabriek in Polen fouten gemaakt bij de productie. De fabriek heeft werklieden uit Polen gestuurd om de kozijnen te verzagen en goed te plaatsen. [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] hebben hiermee ingestemd. Op de tweede dag van plaatsing, 21 november 2014, is opnieuw schade ontstaan aan de kozijnen door de plaatsing. Na de plaatsing hebben [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] geconstateerd dat er ook schade aan de kozijnen bleek te zijn die is ontstaan tijdens de productie van de kozijnen in de fabriek.
3.11.1.
Gelet op het voorgaande gaat het hof er van uit dat er aan de kozijnen (i) schade was als gevolg van de productie in de fabriek, (ii) schade was als gevolg van het transport vanuit Polen naar Nederland, (iii) schade was als gevolg van het verzagen van de kozijnen omdat deze niet goed waren ingemeten (of omdat de fabriek in Polen zich niet had gehouden aan de gegevens op basis van de - correcte - inmeting) en (iv) schade was die is ontstaan door ondeugdelijke plaatsing. Voorts volgt uit het eigen relaas van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] dat er ook schade is ontstaan aan de woningen van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] bij de plaatsing. [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] vorderen vervangende schadevergoeding en hebben ter onderbouwing van hun schade een tweetal offertes overgelegd, waaruit blijkt dat offerte is gevraagd voor het leveren en plaatsen van nieuwe kozijnen. Door [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] is niet onderbouwd of gespecificeerd welke schade door het handelen van [geïntimeerde] (of diens hulppersonen) is ontstaan. Dat [geïntimeerde] aanwezig is geweest bij het inmeten, leidt er niet toe dat hij dus ook zonder meer verantwoordelijk is te houden voor de schade die is ontstaan bij het verzagen van de kozijnen (iii). Uit de eigen stellingen van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] leidt het hof af dat [contactpersoon bij GS Kozijnen] daar de opdracht toe heeft gegeven. Daarbij komt dat vaststaat dat [contactpersoon bij GS Kozijnen] de kozijnen heeft besteld en de kozijnen heeft geleverd en dat hij derhalve verantwoordelijk is te achten voor het doorgeven van de juiste maten. Ook (eventuele) schade als gevolg van het negeren van de opgegeven maten door de Poolse fabrikant komt voor rekening van [contactpersoon bij GS Kozijnen] . Evenmin kan worden gezegd dat de productieschade (i) en transportschade (ii) voor rekening van [geïntimeerde] dienen te komen. [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] hebben hun - kennelijke - standpunt ter zake althans niet deugdelijk onderbouwd.
3.11.2.
Uit het voorgaande volgt dat [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] [geïntimeerde] aansprakelijk houden voor alle schade aan en in verband met de kozijnen en dat zij uit dien hoofde vorderen dat [geïntimeerde] de volledige kosten van de vervanging van de kozijnen draagt. Dit standpunt wordt door het hof verworpen, omdat het zich, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet verdraagt met wat in het voorgaande is vastgesteld, daaronder met name (a) dat ter zake de levering van de kozijnen (de inmeting daaronder begrepen) is gecontracteerd met [contactpersoon bij GS Kozijnen] , en (b) dat uitsluitend ter zake de plaatsing van de kozijnen is gecontracteerd met [geïntimeerde] .
Voor zover [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] hebben bedoeld te stellen dat enkel de schade als gevolg van de plaatsing (onder iv) hen recht geeft op een schadevergoeding ter hoogte van de volledige kosten van de vervanging, wordt ook dat standpunt door het hof verworpen. Reeds uit het eigen relaas van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] blijkt dat het overgrote deel van de schade aan de kozijnen al was ontstaan voordat met de plaatsing ervan een aanvang werd gemaakt. Dat geldt met name voor de schade als gevolg van het ‘op maat’ zagen van de kozijnen, terwijl juist deze schade naar haar aard bezien aanleiding kan geven tot de vervanging van de kozijnen. Uit het eigen relaas van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] volgt dat specifiek ten gevolg van de plaatsing enkele door hamerslagen veroorzaakte butsen in het hout van een van de kozijnen van nr. 11 zijn ontstaan, terwijl de wijze van plaatsen van de kozijnen daarnaast heeft geleid tot het afbreken van een hoek van dat kozijn. Van andere schade ten gevolge van de plaatsing ontstane schade maken [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] geen melding. [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] hebben niet toegelicht waarom de beperkte schade dan als gevolg van de plaatsing van de kozijnen dient te leiden tot de volledige vervanging ervan.
De stellingen van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] bieden geen aanknopingspunten voor het maken van het onderscheid tussen de schade die niet en de schade die (eventueel, zie grief I) wél voor rekening van [geïntimeerde] komt. Datzelfde geldt voor de door hen overgelegde offertes, die enkel zien op de vervanging van de kozijnen, en voor het rapport van [deskundige] (productie 17 bij inleidende dagvaarding).
3.11.3.
In verband met de schade die is ontstaan aan de woningen van [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] tijdens de plaatsing overweegt het hof dat [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] in verband daarmee niet afzonderlijk een aanvullende schadevergoeding vorderen, terwijl voorts in hun stellingen ter zake, in de offertes noch in het rapport van [deskundige] aanknopingspunten te vinden zijn voor het antwoord op de vraag hoe hoog de aanvullende schade is, of om deze schade te kunnen schatten. In de offerte van Kozijnen Plus (productie 19 bij inleidende dagvaarding) wordt de schade aan de woningen juist uitdrukkelijk buiten beschouwing gelaten. Het hof ziet, gelet op het feit dat [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] onvoldoende hebben gesteld, geen aanleiding om nog een deskundige te benoemen, waarbij nog van belang is dat (in ieder geval) [appellanten 1 c.s.] aanpassingen aan zijn kozijnen en zijn woning heeft verricht (om het geheel beter passend te maken), zodat de situatie zoals deze was na de plaatsing van de kozijnen niet meer kan worden beoordeeld.
3.12.
De slotsom is dat de tweede grief in principaal hoger beroep faalt en dat het vonnis zal worden bekrachtigd. [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het principaal hoger beroep worden veroordeeld. [geïntimeerde] zal in de kosten van het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het vonnis van 13 september 2017;
veroordeelt [appellanten 1 c.s.] en [appellanten 2 c.s.] in de proceskosten in principaal hoger beroep, tot op heden begroot op € 716,- aan griffierecht en € 4.173,- (3 punten x tarief III) aan salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in incidenteel hoger beroep, tot op heden begroot op € 2.086,50 aan salaris advocaat;
verklaart het arrest wat de proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, W.J.J. Beurskens en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 december 2019.
griffier rolraadsheer