ECLI:NL:GHSHE:2019:4662

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
200.212.773_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonlijke aansprakelijkheid en bewijswaardering in een geschil over aandelenoverdracht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep van Investments B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak draait om de vraag of er een mondelinge afspraak is gemaakt over de persoonlijke aansprakelijkheid van de geïntimeerde, [geïntimeerde], in verband met een geldlening die was verstrekt aan [de vennootschap] BV. Het hof heeft in een tussenarrest van 27 november 2018 [appellante] toegelaten tot het bewijs van deze afspraak. Tijdens de getuigenverhoren zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de directeur van [appellante] en medewerkers van de holding. Het hof concludeert echter dat [appellante] niet is geslaagd in het bewijs dat er een dergelijke afspraak is gemaakt. De concept-leveringsakte en de akte van aandelenoverdracht bevatten geen aanwijzingen voor een persoonlijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde]. Het hof oordeelt dat de verklaringen van de getuigen onvoldoende zijn om te concluderen dat er een overeenkomst van borgtocht of een andere persoonlijke verplichting is ontstaan. Hierdoor vervalt de grond aan de vorderingen van [appellante]. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank, behoudens voor zover het gaat om de proceskostenveroordeling, en wijst de vorderingen van [appellante] af. Tevens wordt [appellante] veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag aan [geïntimeerde] dat eerder is betaald op basis van het vonnis van 26 oktober 2016, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team handel
zaaknummer 200.212.773/01
arrest van 24 december 2019
in de zaak van
[Investments] Investments B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [appellante] ,
advocaat: mr. J.J.H. Siebelt te Best,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.A.J. Stollenwerck te Maastricht.
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 27 november 2018 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer/rolnummer C/03/216490 / HA ZA 16-68 tussen partijen gewezen vonnis van 26 oktober 2016.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 27 november 2018 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van getuigenverhoor gehouden op 6 februari 2019;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor gehouden op 8 mei 2019;
- de memorie na getuigenverhoor van [geïntimeerde] ;
- de antwoordmemorie van [appellante] .
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellante] toegelaten tot het bewijs dat partijen bij de overeenkomst tot overdracht van de aandelen van 20 juni 2007 mondeling zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] persoonlijk aansprakelijk zou blijven voor de aflossing van de geldlening indien [de vennootschap] BV in gebreke zou blijven.
2.2.
In enquête heeft [appellante] daartoe de volgende getuigen doen horen: [directeur van Investments] (directeur van [appellante] ), [administratief financieel medewerker van de holding] (administratief financieel medewerker van [de holding] Holding B.V.) en [administratief medewerkster bij de holding] (administratief medewerkster bij [de holding] Holding B.V.).
In contra-enquête heeft [geïntimeerde] zichzelf als getuige doen horen en (opnieuw) [directeur van Investments] (directeur van [appellante] ).
De getuigen zullen hierna bij hun achternaam worden aangeduid.
2.3.
Het hof is van oordeel dat [appellante] niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs en overweegt daartoe het volgende.
2.4.
In de concept-leveringsakte (zie productie 4 bij memorie na enquête van [geïntimeerde] ) is opgenomen dat de geldleningen van [geïntimeerde] en [betrokkene] worden overgedragen aan [de vennootschap] . In die akte staat niets over persoonlijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde] . Zowel de concept-akte als de akte van overdracht van de aandelen van 20 juni 2007 vermelden daarentegen dat [appellante] verklaart de verkopers te ontslaan van alle uit de overeenkomsten van geldlening voortvloeiende verplichtingen. Het opnemen van een dergelijk (kwijtings)beding laat zich moeilijk rijmen met het voortbestaan van een persoonlijke verplichting voor [geïntimeerde] tot nakoming van aanspraken die [appellante] aan de geldlening zou kunnen ontlenen.
Het standpunt van [appellante] komt erop neer dat [geïntimeerde] zich desondanks bij de overdracht van de aandelen garant zou hebben gesteld voor de nakoming van de verplichtingen uit de geldlening. Een dergelijke toezegging zou wellicht ook wel kunnen worden aangemerkt als een overeenkomst van borgtocht (waarover partijen niets naar voren hebben gebracht). Hoe dan ook, de verklaringen van de getuigen bieden geen aanknopingspunt voor een oordeel dat bij de aandelenoverdracht een dergelijke overeenkomst (of de gestelde overeenkomst, tussenarrest, 3.9) tussen [appellante] en [geïntimeerde] tot stand zou zijn gekomen.
2.5.
Reeds in het tussenarrest heeft het hof overwogen (r.o. 3.10) dat [appellante] geen vordering op [geïntimeerde] heeft uit hoofde van de overeenkomst van geldlening. Nu hetgeen de getuigen hebben verklaard omtrent de gang van zaken rondom de aandelenoverdracht geen aanknopingspunten geeft voor een oordeel dat [geïntimeerde] zich (daarnaast) op enigerlei wijze persoonlijk garant zou hebben gesteld (of dat hij persoonlijk aansprakelijk zou blijven) voor de nakoming van verplichtingen uit die geldlening, geldt hetgeen in het tussenarrest in r.o. 3.11 is overwogen, te weten dat in dat geval de grond aan haar vorderingen ontvalt en dat deze alsnog geheel afgewezen zullen worden. Het incidenteel appel van [geïntimeerde] slaagt in zoverre.
2.6.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel ook terugbetaling gevorderd van hetgeen uit hoofde van het vonnis van 26 oktober 2016 is betaald. Bij memorie na enquête heeft [geïntimeerde] als productie 8 een bewijs van betaling in het geding gebracht waaruit blijkt dat op 18 november 2016 vanaf de rekening van [beheer] Beheer B.V. een bedrag van
€ 18.044,57 is overgemaakt met als omschrijving “
tav dhr [naam] inzake [appellante] / [geïntimeerde]”. [appellante] heeft niet ontkend dat dit bedrag naar haar rekening is overgemaakt. Dit betekent dat namens [geïntimeerde] voornoemd bedrag is overgemaakt en dat nu de grondslag van de vordering van [appellante] is komen te ontvallen, [appellante] is gehouden het ten onrechte (in hoofdsom) namens [geïntimeerde] betaalde bedrag aan [geïntimeerde] terug te betalen. De gevorderde wettelijke rente is niet betwist en zal daarom worden toegewezen zoals gevorderd. Ook in zoverre slaagt het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] .
2.7.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. De grieven in principaal appel falen. Grief 1 in incidenteel appel slaagt (2.4 en 2.5 hiervoor). [geïntimeerde] heeft geen belang bij een behandeling van de overige grieven in incidenteel appel. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, behoudens voor zover de vordering in reconventie is afgewezen (deze vordering is in hoger beroep niet aan de orde; tussenarrest, 3.7 slotzin) en voor zover [geïntimeerde] in conventie en in reconventie is veroordeeld in de proceskosten van [appellante] . [geïntimeerde] is op grond van de in eerste aanleg beschikbare stukken terecht veroordeeld in die proceskosten (tussenarrest, 3.8). Het bestreden vonnis zal in zoverre worden bekrachtigd. Het in conventie gevorderde zal worden afgewezen. De vordering tot terugbetaling zal worden toegewezen als na te melden.
2.8.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het principaal hoger beroep veroordelen.
De kosten voor het principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 718,00
- getuigentaxen € nihil
- salaris advocaat € 2.685,00 (2,5 punten x tarief € 1.074,00)
2.9.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het incidenteel hoger beroep veroordelen, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 1.074,00.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in zowel principaal als incidenteel hoger beroep
3.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Limburg, zittingsplaats Maastricht van 26 oktober 2016, behoudens voor zover daarbij [geïntimeerde] in de proceskosten van [appellante] in conventie en in reconventie is veroordeeld alsmede behoudens voor zover de vordering in reconventie is afgewezen, bekrachtigt dit vonnis in zoverre en doet voor het overige opnieuw recht;
in principaal hoger beroep
3.2.
wijst het in conventie gevorderde af;
3.3.
veroordeelt [appellante] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 718,00 voor verschotten en op € 2.685,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
3.4.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
in incidenteel hoger beroep
3.5.
veroordeelt [appellante] tot terugbetaling van hetgeen namens [geïntimeerde] is betaald op grond van het vonnis van 26 oktober 2016, behoudens voor zover de proceskosten zijn betaald aan [appellante] , een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2016 tot aan de voldoening;
3.6.
veroordeelt [appellante] in de kosten van het incidenteel hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.074,00;
3.7.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 december 2019.
griffier, rolraadsheer,