Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
8.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 8 januari 2019;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 april 2019;
- de depotakte van 10 april 2019, waaruit blijkt dat een USB-stick (die tijdens het getuigenverhoor van 10 april 2019 door de getuige [getuige 1 aan de zijde van appellante] is overhandigd en toegelicht) namens [appellante] is gedeponeerd ter griffie;
- het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 18 april 2019;
- het proces-verbaal van contra-enquête van 11 september 2019;
- de memorie na enquête van [appellante] ;
- de antwoordmemorie na enquête van [geïntimeerde] .
9.De verdere beoordeling
- A. dat zich bij bepaalde weersomstandigheden condens vormt aan de onderzijde van het dak van de in geding zijnde open loods aan de [adres] te [vestigingsplaats] en dat die condens dan vervolgens in de vorm van druppels naar beneden valt;
- B. dat zij niet tijdig, dat wil zeggen niet voor ondertekening van de opdrachtbevestiging van 13 maart 2012 (productie 6 bij de memorie van antwoord) door [geïntimeerde] is gewezen op het risico van het optreden van condensvorming aan de onderzijde van de door middel van die opdrachtbevestiging bestelde dakplaten;
- [getuige 1 aan de zijde van appellante] , algemeen directeur van CVB Ecologistics B.V. en – naar het hof begrijpt – van [appellante] (hierna: [getuige 1 aan de zijde van appellante] );
- [getuige 2 aan de zijde van appellante] , commercieel directeur van CVB Ecologistics (hierna: [getuige 2 aan de zijde van appellante] );
- [getuige 3 aan de zijde van appellante] , technisch inkoper van CVB Ecologistics (hierna: [getuige 3 aan de zijde van appellante] );
- [getuige 4 aan de zijde van appellante] , voorman bij CVB Recycling;
- [getuige 5 aan de zijde van appellante] , voormalig directeur en voormalig eigenaar van onder meer [appellante] (hierna: [getuige 5 aan de zijde van appellante] );
- [getuige 6 aan de zijde van appellante] , accountmanager bij S-point B.V. (hierna: [getuige 6 aan de zijde van appellante] ).
- [getuige 7 aan de zijde van geintimeerde] , directeur van [geïntimeerde] (hierna: [getuige 7 aan de zijde van geintimeerde] );
- [getuige 8 aan de zijde van geintimeerde] , directeur van Industrievloeren [vestigingsnaam] B.V. (hierna: [getuige 8 aan de zijde van geintimeerde] );
- [getuige 9 aan de zijde van geintimeerde] , directeur van [Staalconstructie] B.V. (hierna: [getuige 9 aan de zijde van geintimeerde] );
- [getuige 10 aan de zijde van geintimeerde] , werkzaam als constructeur (hierna: [getuige 10 aan de zijde van geintimeerde] ).
- de gang van zaken bij de bouwvergadering van 16 mei 2012 en de bij die vergadering al dan niet uitgedeelde lijst met agendapunten;
- de door onder meer de getuigen [getuige 8 aan de zijde van geintimeerde] en [getuige 10 aan de zijde van geintimeerde] genoemde gebeurtenissen van 28 september 2012.
- dat de grieven IV en V ten dele doel treffen;
- dat het oordeel van de rechtbank in conventie dat ter zake het project in [vestigingsplaats] een bedrag van € 45.983,03 inclusief btw toewijsbaar is, niet in stand kan blijven;
- dat zake het project in [vestigingsplaats] in conventie een bedrag van € 35.395,53 inclusief btw toewijsbaar is.
- een hoofdsom van € 91.433,66 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de afzonderlijke factuurbedragen vanaf de vervaldata van de diverse facturen;
- € 2.390,04 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.
- een hoofdsom van € 80.846,16 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de afzonderlijke factuurbedragen vanaf de vervaldata van de diverse facturen;
- € 1.583,46 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.
- het tussenvonnis van 15 oktober 2014 (zie rov. 3.4 van het tussenarrest van 10 juli 2018);
- het tussenvonnis van 1 juli 2015 (zie rov. 3.7 van het tussenarrest van 10 juli 2018);
- het tussenvonnis van 7 oktober 2015 (omdat [appellante] tegen dat vonnis geen grieven heeft gericht).
10.De uitspraak
- het tussenvonnis van 15 oktober 2014;
- het tussenvonnis van 1 juli 2015;
- het tussenvonnis van 7 oktober 2015;
- een hoofdsom van € 91.433,66 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de afzonderlijke factuurbedragen vanaf de vervaldata van de diverse facturen;
- € 2.390,04 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
- een hoofdsom van € 80.846,16 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de afzonderlijke factuurbedragen vanaf de vervaldata van de diverse facturen;
- € 1.583,46 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;