ECLI:NL:GHSHE:2019:4657

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
20-001368-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de vrijspraak van het voorhanden hebben van wapens en munitie en veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van het al dan niet in vereniging voorhanden hebben van wapens en munitie, maar had hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 20 kilogram amfetamine. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen de vrijspraak van feit 1, waarbij het hof zich uitsluitend richtte op dit onderdeel van het vonnis.

Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van de vrijspraak en veroordeling van de verdachte voor het voorhanden hebben van wapens en munitie. De verdediging vroeg om vrijspraak, maar subsidiair om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter grootte van het voorarrest. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verklaringen van getuigen.

Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wetenschap had van de wapens en munitie die in de aanhangwagen waren aangetroffen. De getuigenverklaringen en het DNA-onderzoek wezen naar de medeverdachte, die mogelijk verantwoordelijk was voor het voorhanden hebben van de wapens. Het hof bevestigde de vrijspraak van feit 1 en handhaafde de veroordeling voor feit 2, waarbij de voorlopige hechtenis van de verdachte werd verlengd tot 2 januari 2020. De beslissing werd op 23 december 2019 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001368-17
Uitspraak : 23 december 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 12 april 2017 in de strafzaak met parketnummer
01-865126-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1964,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, heeft de rechtbank verdachte vrijgesproken van het al dan niet in vereniging voorhanden hebben van wapens en munitie (feit 1), en is verdachte ter zake van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 20 kilogram amfetamine (feit 2), veroordeeld tot en gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de teruggave aan verdachte gelast van de in beslag genomen mobiele telefoons (een Apple iPhone en een Nokia).
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de vrijspraak ter zake van hetgeen aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft derhalve uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd (medeplegen van het voorhanden hebben van wapens en munitie) en verdachte ten aanzien van dit feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De verdediging heeft het hof primair verzocht om verdachte – conform de beslissing van de rechtbank – integraal vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Subsidiair, in het geval het hof komt tot een bewezenverklaring van dit feit, heeft de verdediging verzocht te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter grootte van het voorarrest. Voorts heeft de verdediging verzocht om bij arrest te beslissen dat het reeds (tot aan de einduitspraak) geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte zal worden opgeheven.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met verbetering van de redengeving waarop dit berust.
Motivering van de vrijspraak van feit 1
Op 7 september 2015 heeft verdachte een aanhangwagen gestald op het terrein van [caravanstalling] , gelegen aan de [adres] . Tijdens de doorzoeking op 23 oktober 2015 werden in deze aanhangwagen (onder meer) de in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie aangetroffen.
Verdachte heeft ontkend dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van deze wapens en munitie in de aanhangwagen, laat staan dat hij deze (in vereniging) voorhanden heeft gehad.
Uit de getuigenverklaring (op dossierpagina 37-015) van [getuige] , eigenaresse van de desbetreffende caravanstalling, volgt dat zij verdachte op 21 oktober 2015 of 22 oktober 2015 voor het laatst op het terrein heeft gezien. Zij heeft sinds de stalling van de aanhangwagen door verdachte gezien dat hij met enige regelmaat bij de aanhangwagen kwam en daar meestal platte pakketjes in deed of uit haalde. Ook [medeverdachte] , die op dit terrein een caravan heeft gestald, kwam soms bij deze aanhangwagen en ook hem heeft zij dingen in de aanhangwagen zien doen of eruit zien halen. [medeverdachte] heeft zij op 23 oktober 2015 in de morgen nog bij de aanhangwagen gezien (dossierpagina 37-006/37-007).
Uit het proces-verbaal van observatie, opgemaakt d.d. 26 oktober 2015 (op dossierpagina’s
1-125 / 1-132), volgt dat het observatieteam van de politie heeft gezien dat [medeverdachte] op 23 oktober 2015 te 10.49 uur, in een Peugeot 308 het terrein van de caravanstalling aan de [adres] op reed. Het observatieteam heeft toen waargenomen dat [medeverdachte] de klep van een aanhangwagen opende en kennelijk daarin doende was. Het hof gaat ervan uit dat het hier voormelde aanhangwagen betreft die verdachte daar heeft gestald. Enkele minuten later stapte [medeverdachte] in een Peugeot 308, draaide dit voertuig en zette de achterzijde daarvan in de richting van de aanhangwagen. Vervolgens werd door de observanten waargenomen dat [medeverdachte] richting de aanhangwagen liep en daarin wederom doende was. Om 10.56 uur is hij in de Peugeot weggereden.
Het hof overweegt dat, als verdachte op 21 of 22 oktober 2015 al bij de aanhangwagen is geweest – hetgeen hij zelf heeft ontkend – de mogelijkheid bestaat dat [medeverdachte] de tassen met daarin de wapens en munitie eerst in de ochtend van 23 oktober 2015 in de aanhangwagen heeft gezet. De observanten hebben [medeverdachte] immers die ochtend bij de aanhangwagen waargenomen, waarbij niet duidelijk zichtbaar was wat hij daar precies deed. Bovendien zijn, blijkens het deskundigenrapport betreffende DNA-onderzoek van het TMFI (op dossierpagina’s 37-022/37-023 en 38-044 / 38-055) op een wapen (Scorpion c2419), en de hengsel van de tassen (waarin de wapens en munitie lagen) DNA-sporen aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van [medeverdachte] .
Van verdachte zijn daarentegen op de aangetroffen wapens en munitie en (hengsels van) tassen waarin deze zijn aangetroffen, geen DNA-sporen gevonden.
Het hof gaat derhalve ervan uit dat het [medeverdachte] is geweest die de tas met betreffende wapens en munitie in de betreffende aanhangwagen heeft gelegd. Verdachte zou dan enkel nog als medepleger zijn aan te merken indien hij hiervan wetenschap heeft gehad. Feiten en omstandigheden die een dergelijke conclusie rechtvaardigen, ontbreken echter naar het oordeel van het hof.
Het hof is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de aangetroffen wapens en munitie (al dan niet in vereniging) voorhanden heeft gehad. Hoewel op andere gronden, komt het hof derhalve net als de rechtbank tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit. Het hof bevestigt die beslissing in hoger beroep.
Voorlopige hechtenis
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Verdachte is in verzekering gesteld op 2 november 2015. De voorlopige hechtenis is geschorst geweest:
 van 2 juni 2016 tot 12 april 2017 (datum vonnis rechtbank);
 van 15 november 2018 tot maandag 19 november 2018 (ter fine van het bijwonen van de avondwake en de uitvaart van de zus van verdachte) en aansluitend
 vanaf 19 november 2018 ter fine van de tenuitvoerlegging van 141 dagen gevangenisstraf, zijnde de nog openstaande gevangenisstraf opgelegd bij onherroepelijk arrest van dit hof van 31 augustus 2016, onder parketnummer 20-002871-15; en
 van 10 april 2019 tot heden.
De in eerste aanleg onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden heeft verdachte nog niet geheel uitgezeten.
Het hof acht termen aanwezig om de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis ambtshalve te verlengen tot donderdag 2 januari 2020 te 10.00 uur. Alsdan zal verdachte zich dienen te melden bij de PI waar hij formeel als gedetineerd geregistreerd staat, zijnde de [PI] .
Nu de veroordeling voor feit 2 onherroepelijk is en verdachte de hem door de rechtbank opgelegde straf nog niet helemaal heeft uitgezeten, ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, afgezet tegen het strafvorderlijk belang, geen aanleiding voor een langere schorsing van de voorlopige hechtenis.
De beslissing betreffende de voorlopige hechtenis wordt apart geminuteerd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 23 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. Everaars-Katerberg en Mols zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.