ECLI:NL:GHSHE:2019:4656

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
20-001317-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor synthetische drugs en het aanwezig hebben van amfetamine

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van synthetische drugs en het aanwezig hebben van 50 kilogram amfetamine. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de straf opgehoogd naar 7 jaren, conform de vordering van de advocaat-generaal. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte voor een deel verworpen, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. De verdachte heeft in hoger beroep zijn verweer gevoerd, maar het hof heeft geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig zijn en dat de bewijsmiddelen voldoende zijn om tot een veroordeling te komen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de maatschappelijke impact van synthetische drugs en de recidive van de verdachte. De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst, maar het hof heeft geen aanleiding gezien om de schorsing langer te laten duren. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001317-17
Uitspraak : 23 december 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 april 2017 in de strafzaak met parketnummer
01-880158-15 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1954,
wonende te [adres].
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende en rekening houdend met de twee ad informandum gevoegde feiten, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft:
  • ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten een aantal punten van verweer naar voren gebracht neerkomend op een vrijspraakverweer;
  • in geval van een veroordeling, verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
Het hof heeft voorts begrepen dat de twee door verdachte bekende ad informandum gevoegde feiten kunnen worden meegenomen bij het bepalen van de strafmaat.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de beschermde partiële vrijspraak door de rechtbank van het onder 1 ten laste gelegde feit voor zover ziende op de loods aan de [adres]. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden bevestigd met aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen en met uitsluiting van de beslissingen op de straf. Het hof vernietigt het vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Terechtzitting in hoger beroep zijn door en namens verdachte nog een aantal punten van verweer naar voren gebracht, waarmee het hof bij de beoordeling van het bewijs rekening zou moeten houden.
Zo heeft verdachte ten aanzien van feit 1 verklaard dat hij legale goederen (chemicaliën) voor een Pools schoonmaakbedrijf bij groothandel [groothandel] in België heeft opgehaald, waarbij hij ontkent zich toen als [naam] te hebben voorgesteld, en dat hij deze goederen in een bestelauto heeft vervoerd naar Nederland. Verdachte heeft de goederen vervolgens niet zelf gelost. Verdachte kan bovendien niet degene zijn die door de observanten bij de loods aan de [adres] is gezien, omdat hij zijn hele leven nog nooit één sigaret heeft gerookt. Derhalve moet sprake zijn van een persoonsverwisseling of vergissing. Verdachte heeft slechts een keer in de deuropening van deze loods gestaan en is nooit de loods binnen geweest.
Het hof is van oordeel dat hetgeen door verdachte is aangevoerd wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Kort gezegd volgt uit die bewijsmiddelen dat verdachte zowel bij het plaatsen als bij het ophalen van de bestellingen bij [groothandel] zichzelf [naam] heeft genoemd (en éénmaal, waarschijnlijk abusievelijk, [naam]), dat telkens hele grote hoeveelheden chemicaliën werden besteld, welke bestellingen altijd contant werden afgerekend zonder dat verdachte of zijn kompanen wilden dat daarvan een factuur werd opgemaakt en welke vervolgens – ook volgens verdachte – niet bij een schoonmaakbedrijf, maar op 28 augustus 2015 bij een loods werden afgeleverd.
Deze omstandigheden maken naar het oordeel van het hof de verklaring van verdachte dat hij meende die chemicaliën voor een Pools schoonmaakbedrijf op te halen, niet geloofwaardig. Integendeel, uit hetgeen hierna wordt overwogen volgt juist dat verdachte heel goed wist dat de goederen die hij bestelde en vervoerde dienden voor de productie van synthetische drugs.
Ten aanzien van de observatie bij de loods in [plaats] op 8 september 2015, waarbij verdachte rokend zou zijn waargenomen, is het hof van oordeel dat mogelijk sprake is van een vergissing, zodat het hof, evenals de rechtbank, het proces-verbaal van observatie niet voor het bewijs zal bezigen. Het verweer behoeft derhalve geen nadere bespreking.
Met betrekking tot de bewezenverklaring betreffende de garagebox aan de [adres], merkt het hof aanvullend nog op dat bij verdachte thuis aan een sleutelbos waaraan ook de autosleutel van verdachtes auto was bevestigd, een sleutel is aangetroffen van de garagebox aan de [adres]. [1] Ter zitting in eerste aanleg heeft verdachte over het voorhanden hebben van die sleutel aarzelend en wisselend verklaard. In hoger beroep heeft verdachte hierover verklaard dat hij de sleutel van [medeverdachte] heeft gekregen, dat hij deze van hem moest bewaren en altijd bij hem moest hebben, maar dat hij niet wist dat deze sleutel behoorde bij de garagebox aan de [adres]. Verdachte had de sleutel aan de sleutelbos waaraan ook zijn autosleutel zat gehangen, zodat hij hem niet kon vergeten mee te nemen. Het hof schuift deze verklaringen van verdachte terzijde, nu deze consistent noch plausibel zijn en in strijd met de bewijsmiddelen.
Met betrekking tot feit 2 heeft de (toenmalige) partner van verdachte desgevraagd bij de politie aangegeven dat de schuur afgesloten is en dat alleen zij en verdachte toegang hebben tot de desbetreffende schuur. Verdachte heeft in de verhoren bij de politie over dit feit verklaard dat zijn vrouw niets van deze zaak wist en zich verder beroepen op zijn zwijgrecht. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte gesteld dat hij, buiten medeweten van zijn vrouw, een sleutel van de schuur heeft gegeven aan een derde persoon, zodat deze bepaalde goederen uit die schuur zou kunnen pakken en dat deze persoon mogelijk de tassen waarin de amfetamine is gevonden in de schuur heeft neergezet. In hoger beroep heeft verdachte nog verklaard dat hij erg verbaasd is over het feit dat er 50 kilogram amfetamine in zijn schuur is aangetroffen, dat hij het niet vertrouwt en daarvoor nooit aan een ander toestemming heeft gegeven. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij hierover nog met [medeverdachte] heeft gesproken en dat deze verdachte heeft gezegd dat hij zich moest afvragen of iemand hem “wilde foppen”.
Met de rechtbank acht het hof deze ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep afgelegde verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Verdachte heeft de naam van deze derde persoon immers niet willen noemen, zodat deze verklaring niet valt te verifiëren. Verdachte heeft evenmin een plausibele verklaring gegeven voor het (zeer) late tijdstip waarop verdachte met zijn verklaring over een derde persoon is gekomen. Bovendien acht het hof het met de rechtbank niet logisch dat het noodzakelijk zou zijn om die persoon een sleutel te verschaffen in plaats van eenvoudigweg de desbetreffende goederen aan de derde persoon ter hand te stellen. En niet in de laatste plaats acht het hof het gelet op de straatwaarde van 50 kilogram amfetamine volstrekt ongeloofwaardig dat een derde persoon deze tassen met zeer waardevolle inhoud buiten medeweten van verdachte in diens schuur zou zetten waartoe ook de onwetende echtgenote van verdachte vrije toegang had.
Met de rechtbank acht het hof derhalve wettig en overtuigend bewezen dat enkel verdachte en zijn echtgenote een sleutel van deze schuur hadden, de echtgenote onwetend was van de daar aangetroffen amfetamine, zodat enkel verdachte bij gebreke van een hem ontlastende redelijke verklaring als pleger van het onder 2 ten laste moet worden aangemerkt. Net als voor de rechtbank, speelt ook voor het hof bij de overtuiging een rol dat de amfetamine verpakt zat in bakjes die soortgelijk zijn aan de onder [medeverdachte] aangetroffen bakjes, met wie verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een ander Opiumwetdelict, te weten het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen
Met de bevestiging van de beslissingen en de gronden van het vonnis, behoudens die betreffende de strafoplegging, neemt het hof over hetgeen de rechtbank in het vonnis omtrent het bewijs heeft overwogen, met de volgende aanvullingen/verbeteringen:
1. Op pagina 5 van het vonnis onder “6. Een witte vijfentwintig liter jerrycan: bevat ethylacetaat”, moet worden; “6. Een witte vijfentwintig liter jerrycan: bevat BMK en diverse Leuckart-synthese-verontreinigingen”.
2. Op pagina 19 van het vonnis bij de aanhaling van “foto nummer 5 en 6 (p. 1 434 en 435)”, merkt het hof op dat boven deze foto’s staat: [adres].
3. Aanvulling vonnis pagina 19 onderaan: op pagina 1 319 van het dossier staat onder meer: “[verdachte], Wonende te [adres]”.
4. Betreffende pagina 20 van het vonnis: “H.02.S.4 Bigshopper Jumbo met gesealde bakken met pasta Schuur”: wordt verwijderd.
5. Toevoegen op pagina 21 van het vonnis:

Het proces-verbaal van verhoor [verdachte], doorgenummerde dossierpagina’s 2-094 t/m 2-096 van dossier B, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:

(pagina 2-095)
V: Wie wonen er op de [adres]?
A: Mijn vrouw en ik.
V: In je schuur zijn tientallen kilogrammen amfetamine in beslag genomen. Wat wil je daarover verklaren?
A: Daar weet mijn vrouw niets van af. (…) Ik doe daar afstand van.
6. Toevoegen op pagina 22 van het vonnis:
Het proces-verbaal ‘Uitkijken camerabeelden 8 oktober 2015’, doorgenummerde dossierpagina’s 1-191 t/m 1-202 van dossier A, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
De beelden van de camera die is geplaatst op/aan [adres] ter hoogte van perceel [adres] en die ik heb bekeken zijn van donderdag 8 oktober 2015, van 15:06 uur tot en met 16:36 uur en vervolgens van 16:36 uur tot en met 18:06 uur.
7. Op pagina 26 van het vonnis onderaan de pagina: “AAID3659 NL”, moet worden gelezen als AAIQ3657 NL”.
8. Op pagina 30 van het vonnis:
a. toevoegen achter “AADN5474NL Monster kleurloze vloeistof”: ”Bevat ethylacetaat”.
b. alsmede toevoegen halverwege pagina 30 van het vonnis de volgende passage uit:
het proces-verbaal van een onderzoek in een garagebox, betreffende het perceel [adres], doorgenummerde dossierpagina 39-014 voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Interpretatie LFO
Ervan uitgaande dat de etikettering die op een aantal vaten is aangetroffen correspondeerde met de in deze vaten aanwezige inhoud en uitgaande van de verkregen indicatieve testresultaten, dan zouden deze chemicaline gebruikt kunnen zijn bij de productie dan wel be- of verwerking van verdovende middelen.
Mierenzuur, zoutzuur, caustic soda, methanol en zwavelzuur zijn typerende chemicaliën voor de synthese van amfetamine, middels de zogenaamde Leuckart synthese.
c. ten slotte toevoegen op pagina 30 van het vonnis na de weergave van de uitslagen van de genomen monsters de volgende weergave van het NFI-rapport d.d. 23 december 2015 op pagina 39-018:
Volgens deskundige dr. J.D.J. van den Berg van het NFI kan GHB in een waterige oplossing worden gevormd uit GBL(gamma-butyrolacton) en andersom: in een GHB-oplossing kan GBL ontstaan. Het evenwicht tussen deze processen is onder andere afhankelijk van de zuurgraad van de oplossing. GABA(gamma-aminoboterzuur) vormt op eenzelfde wijze een evenwicht met 2-pyrrolidinon (gamma-butyrolactam). In combinatie met methanol kunnen GBL en 2-pyrrolidinon omgezet worden in de methyl ester van respectievelijk GHB en GABA. Esters van GHB vallen onder de lijst I, behorende bij de Opiumwet. Zwavelzuur en zoutzuur betreffen drugsprecursoren
9. Toevoegen als bewijsmiddel betreffende de [adres] de waarneming gedaan door het hof ter zitting in hoger beroep dat de foto op p. 1-430 die [getuige], magazijnier van [groothandel], herkende als exact de zakken die in hun zaak verkocht werden (en die volgens de gebezigde bewijsmiddelen, p. 18 van het vonnis, p. 1-427) op 24 augustus 2015 ook op naam van [naam] zijn besteld), een foto betreft met opschrift [adres]” waarop witte zakken zijn te zien met in blauw een grote “S” als opdruk met de tekst CAUTIC SODA MICRO PEARLS”. De voorzitter heeft ter zitting van het hof tevens opgemerkt dat deze zakken ook te zien zijn op pagina 39-011/012, foto’s 8 en 9, die op 23 oktober 2015 zijn gemaakt van de garagebox aan de [adres].
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van synthetische drugs. Daarnaast heeft hij – uit straftoemetingsoogpunt het zwaarste feit – een hoeveelheid van maar liefst 50 kilogram amfetamine aanwezig gehad in de bij zijn woning behorende schuur. Het is algemeen bekend dat synthetische drugs schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze verdovende middelen.
De productie van en handel in synthetische drugs is een groot maatschappelijk probleem, meer in het bijzonder in het ressort van dit gerechtshof. De centrale en lokale overheid investeert veel geld en menskracht in het bestrijden van de productie van en de handel in synthetische drugs, niet alleen vanwege het gevaar voor de volksgezondheid, maar ook omdat deze overtredingen van de Opiumwet vaak gepaard gaan met andere ernstige vormen van criminaliteit, zoals bedreiging met geweld, ook van overheidsdienaren, en daadwerkelijk levensdelicten zoals liquidaties, verontreiniging van het milieu op grote schaal doordat chemisch afval afkomstig uit deze laboratoria in de publieke ruimte wordt gedumpt, en witwassen op grote schaal. Daardoor wordt de samenleving in ernstige mate ondermijnd. Dat alles zijn feiten van algemene bekendheid en desondanks heeft de verdachte niet de verleiding kunnen of willen weerstaan om uit persoonlijk winstbejag zich kennelijk in te laten met de voorbereiding van productie van synthetische drugs. Daaruit blijkt dat verdachte kennelijk over een mentaliteit beschikt waarbij hij zich weinig gelegen laat liggen aan de belangen van derden.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte het onder 1 bewezen verklaarde feit heeft gepleegd in georganiseerd verband.
Bovendien is verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 oktober 2019, reeds eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van het overtreden van de Opiumwet. Hoewel deze veroordeling zag op softdrugs in plaats van synthetische drugs, was ook hier sprake van een georganiseerd verband. Het hof heeft bij de beoordeling dan ook rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake is van recidive. Aan de verklaring van verdachte dat hij nooit iets met drugs te maken heeft gehad en dat iedereen weet dat hij juist anti-drugs is, gaat het hof dan ook voorbij.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. In deze LOVS-oriëntatiepunten wordt voor het aanwezig hebben van meer dan 20 kilogram amfetamine (waarbij zij opgemerkt dat verdachte 2,5 keer zoveel amfetamine in zijn schuur aanwezig had) een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden als passend beschouwd en 48 maanden als sprake is van een georganiseerd verband. Hoewel het hof bewezen acht dat verdachte feit 2 alleen heeft gepleegd, is ten aanzien van de onder 1 bewezen verklaarde voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van synthetische drugs (waaronder amfetamine) wel sprake van een bewezen georganiseerd verband.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, in samenhang bezien, dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Alles overwegende, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, conform de vordering van de advocaat-generaal, passend en geboden. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met de twee door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten, ter zake waarvan hij niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten:
  • het op 23 oktober 2015 te [plaats], voorhanden hebben van een op een wapen gelijkend voorwerp, categorie I onder 7;
  • het op 23 oktober 2015 te [plaats], voorhanden hebben van een wapen van categorie II onder 6 (cs-gasbus).
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze naar voren zijn gebracht ter terechtzitting in hoger beroep, ziet het hof geen aanleiding voor oplegging van een lagere straf.
Het hof stelt vast dat arrest wordt gewezen twee jaar en acht maanden nadat verdachte op 24 april 2017 hoger beroep heeft ingesteld.
Het hof stelt daartoe voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
De redelijke termijn is in hoger beroep derhalve met 8 maanden overschreden.
Het hof verbindt hieraan echter geen consequenties en zal volstaan met de constatering daarvan. Die overschrijding is immers deels te wijten aan de complexiteit van de zaak en het nadere onderzoek, waaronder het horen van moeilijk te traceren getuigen in het buitenland, welk onderzoek op verzoek van de verdediging is verricht (althans op verzoek van de [medeverdachte] en waarbij de verdediging zich heeft aangesloten).
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is door het hof, bij beslissing van 9 december 2019, geschorst met ingang van 9 december 2019 te 16.00 uur tot aan het tijdstip van de einduitspraak in de onderhavige strafzaak, te weten 23 december 2019 te 9.00 uur.
Het hof acht termen aanwezig om de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis ambtshalve te verlengen tot donderdag 2 januari 2020 te 10.00 uur. Alsdan zal verdachte zich dienen te melden bij de PI waar hij formeel als gedetineerd geregistreerd staat, zijnde de [PI].
Nu met het onderhavige arrest (ook in tweede instantie) sprake is van een veroordelend vonnis (of in dit geval: arrest) door een bevoegde rechter, waarmee de vrijheidsbeneming andermaal is komen te rusten op artikel 5, lid 1, sub a, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, afgezet tegen het strafvorderlijk belang, geen aanleiding voor een langere schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing zal afzonderlijk worden geminuteerd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde voor zover ziende op de loods aan de [adres], op 2 oktober 2015.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de strafoplegging, en doet in zoverre opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 23 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Everaars-Katerberg en Mols zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Dossierpagina 39-031.