ECLI:NL:GHSHE:2019:4628

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
200.267.668_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2015 in Duitsland. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 augustus 2019 te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De moeder en de vader zijn op 21 december 2017 met elkaar gehuwd, maar dit huwelijk is op 12 augustus 2019 ontbonden. Het ouderlijk gezag over de minderjarige berust bij beide ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een eerdere beschikking vastgesteld dat er geen veilige opvoedomgeving voor de minderjarige was, wat leidde tot de uithuisplaatsing. De moeder heeft in de procedure aangevoerd dat zij positieve stappen heeft gezet in haar behandeling en dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is. De vader steunt het verzoek van de moeder, maar heeft zelf geen hoger beroep ingesteld. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verweer gevoerd en stelt dat de verlenging van de machtiging op goede gronden is gebeurd, gezien de aanhoudende problematiek tussen de ouders en de onveilige situatie voor de minderjarige. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is, gezien de onveilige thuissituatie en het gebrek aan inzicht in de problematiek van de ouders. De bestreden beschikking is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 december 2019
Zaaknummer : 200.267.668/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/347220 / JE RK 19-872
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , Duitsland, (hierna: [minderjarige] ).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.A. Knopper.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 augustus 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad ten aanzien van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
2.2.
De GI heeft een verweerschrift met producties ingediend. Het verweerschrift is op 25 november 2019 ter griffie ingekomen en de bijbehorende nagestuurde producties zijn op 27 november ter griffie ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 november 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Van Wijk;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. Knopper en door A. Mir, tolk Farsi (nummer 18188).
2.3.1.
De raad is - met bericht van verhindering van 31 oktober 2019 - niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier van de advocaat van de moeder met producties, ter griffie ingekomen op 26 november 2019.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn op 21 december 2017 met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op 12 augustus 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] berust bij de ouders.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 februari 2019 heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 13 februari 2019 tot 13 februari 2020. Daarnaast heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 13 februari 2019 tot uiterlijk 13 augustus 2019 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.3.
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking van 6 augustus 2019 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 13 augustus 2019 tot 13 februari 2020.
[minderjarige] verblijft op dit moment in een pleeggezin in België.
3.4.
De moeder kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de GI om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
Ter zitting heeft zij subsidiair verzocht onderzoek in te doen stellen naar haar opvoedvaardigheden en meer subsidiair [minderjarige] bij de oma te plaatsen.
De moeder heeft hiertoe - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De raad heeft begin 2019 geconcludeerd dat er geen sprake was van een veilige opvoedomgeving voor [minderjarige] . Er waren ruzies tussen de ouders in het bijzijn van [minderjarige] en hij werd blootgesteld aan huiselijk geweld. [minderjarige] reageerde hier bang en verdrietig op. De moeder heeft er vervolgens voor gekozen om de samenleving te beëindigen en van de vader te scheiden. Er is dus een fysieke en een emotionele afstand ontstaan tussen de ouders. Verder heeft de moeder haar volledige medewerking verleend aan de hulpverlening en zij heeft positieve stappen gezet. Het behandeltraject dat de moeder 9 maanden heeft gevolgd heeft zij in oktober 2019 met een positief resultaat afgerond. Sinds mei 2019 krijgt de moeder bovendien ambulante ondersteuning van [organisatie 1] . Ook wordt de moeder begeleid door een gezinscoach en [organisatie 2] . [minderjarige] reageert goed op de ouders en heeft zich positief ontwikkeld in de pleeggezinnen. In korte tijd heeft hij echter wel meerdere malen moeten wisselen van pleeggezin. Voor het basisvertrouwen en de ontwikkeling van [minderjarige] is het belangrijk dat op korte termijn duidelijk wordt waar zijn thuis zal zijn. De uithuisplaatsing van [minderjarige] is inmiddels niet meer noodzakelijk. Met de juiste hulpverlening acht de moeder zich in staat om [minderjarige] een veilige en goede opvoedomgeving te bieden. Ter zitting heeft de moeder aangevoerd dat, mocht het hof van oordeel zijn dat dit nog niet mogelijk is, zij dan wil dat er een objectief onderzoek wordt uitgevoerd naar haar opvoedingsvaardigheden. Als het hof daar ook niet in meegaat wil de moeder graag een plaatsing van [minderjarige] bij oma.
3.6.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Door praktische problemen heeft de vader geen hoger beroep tegen de bestreden beschikking ingesteld, maar hij ondersteunt het verzoek van de moeder volledig. Hij wil graag dat [minderjarige] bij de moeder gaat wonen en als dat niet kan bij oma.
Verder heeft de vader aangegeven dat hij aan het veranderen is en daartoe reeds de nodige stappen heeft gezet. Zijn leven is stabieler geworden. Hij gebruikt geen drugs meer, hetgeen vaak de trigger was voor agressief gedrag. De vader heeft ingezien dat de situatie tussen hem en de moeder niet langer houdbaar was. Hij heeft een psychologisch traject gevolgd en door de afstand tot de moeder heeft hij kunnen nadenken. Ook heeft de vader naar voren gebracht dat hij goed bij [minderjarige] kan aansluiten en dat sprake is van een positieve band tussen hen.
3.7.
De GI heeft in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Allereerst dient de moeder niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar hoger beroep, nu het beroepschrift zich richt tegen de raad, aldus de GI.
Verder heeft de rechtbank de machtiging uithuisplaatsing op goede gronden verlengd volgens de GI. Hoewel de ouders niet meer samenwonen, hebben zij toch nog veel contact (gehad). In oktober 2019 heeft er weer huiselijk geweld plaatsgevonden tussen de ouders. Ondanks dat er vijf veiligheidsplannen zijn gemaakt is het patroon van ruzies en huiselijk geweld tot heden niet doorbroken. De ouders kampen met eigen problematiek en zij hebben last van stress. Bovendien bestaan er zorgen over de problematiek en de opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder geeft weliswaar aan dat zij haar therapie heeft afgerond, maar de verslaglegging en de resultaten ontbreken. Tijdens de begeleide omgang heeft de moeder laten zien dat zij het moeilijk vindt om zich op [minderjarige] te richten als zij last heeft van andere zaken. [minderjarige] laat bovendien zorgelijk gedrag zien op het gebied van hechting en zijn ontwikkeling. Verder onderzoek en behandeling zijn noodzakelijk. Het is zorgelijk dat de ouders niet goed meewerken aan en geen toestemming geven voor het onderzoeks- en hulpverleningstraject voor [minderjarige] .
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de GI dat de moeder niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar hoger beroep. De verschrijving in het beroepsschrift leent zich voor eenvoudig herstel. De moeder heeft een aanpast voorblad van het beroepschrift overgelegd, waarin de GI als verweerster is genoemd. De GI heeft inhoudelijk verweer gevoerd. Er is geen sprake van strijd met de goede procesorde.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.4.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
In de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 februari 2019 is overwogen
dat [minderjarige] een stabiele veilige en gestructureerde opvoedomgeving nodig heeft en dat de ouders op dat moment niet in staat waren om die te bieden. Ook is overwogen dat de ouders alles in werking stellen om hun problematiek aan te pakken en dat de ouders daar hulp bij nodig hebben. Daarnaast moet er worden gewerkt aan de onderlinge verstandhouding en communicatie en moet er gekeken worden of er voor [minderjarige] een diagnose kan worden gesteld en wellicht therapie kan worden opgestart.
De moeder heeft in het onderhavige hoger beroep erkend dat [minderjarige] in de thuissituatie werd blootgesteld aan ruzies en huiselijk geweld en dat die situatie niet veilig voor hem was. Het patroon van ruzies en huiselijk geweld is tot heden niet doorbroken. Ondanks dat de ouders inmiddels gescheiden zijn en niet meer samenleven, is er recent, in oktober 2019, nog een escalatie geweest. Er is sprake van structurele onveiligheid voor [minderjarige] .
Bovendien is er, mede door toedoen van de ouders, onvoldoende zicht op de persoonlijke problematiek en de opvoedcapaciteiten van de ouders. Het verloop en de resultaten van de behandeling van de moeder zijn niet inzichtelijk, ook niet voor de GI. Over het traject dat de vader zou hebben doorlopen is niets bekend. De GI heeft video-observatie ingezet tijdens de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de ouders, maar de ouders zijn niet naar de evaluatie hiervan gekomen. Verder is er nog geen zicht op de problematiek van [minderjarige] en de oorzaken daarvan, terwijl hij zeer zorgelijke gedrag laat zien. De GI wil onderzoek laten doen naar de hechting van [minderjarige] , zijn intelligentie, de vraag of er sprake is van trauma of waardoor zijn gedrag anders verklaard kan worden, de relatie van [minderjarige] met de ouders, en wat [minderjarige] nodig heeft van zijn opvoeders om zich goed te kunnen ontwikkelen. De ouders geven echter geen toestemming (meer) voor dit onderzoek.
De onveiligheid in de thuissituatie, de afhoudende houding van de ouders en het gegeven dat er nog onvoldoende zicht is op de problematiek van en rond [minderjarige] brengen met zich mee dat de machtiging uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is.
3.8.5.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder aangevoerd dat er een objectief onderzoek moet worden uitgevoerd naar haar opvoedvaardigheden, zulks op grond van artikel 810a Rv. Als het hof daar niet in meegaat wil de moeder graag een plaatsing van [minderjarige] bij oma.
De GI heeft ter zitting gewezen op de afhoudende houding van de ouders: zij hebben de GI geen inzicht gegeven in het verloop van hun eigen behandeltraject. Daarnaast geven de ouders onvoldoende medewerking aan noodzakelijk nog op te starten onderzoek en hulpverlening voor [minderjarige] . Onder de gegeven omstandigheden komt een onderzoek als waar de moeder om vraagt nu niet in beeld. Daar komt bij dat het voortduren van de onveilige thuissituatie aan terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder in de weg staat. Daar brengt een onderzoek nu geen verandering in. Een netwerkplaatsing bij de oma is in een eerder stadium ingezet, doch mislukt door de ernst van de problematiek van [minderjarige] en persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de oma.
Het hof zal derhalve geen gevolg geven aan de mondelinge verzoeken van de moeder.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 augustus 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en C.A.R.M. van Leuven, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019 door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.