ECLI:NL:GHSHE:2019:4626

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
200.254.225_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats van minderjarigen na scheiding van ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, geboren in 2007 en 2009, na de scheiding van hun ouders. De moeder, appellante, verzoekt de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is bepaald. De vader, verweerder, heeft het beroep van de moeder betwist en verzocht om afwijzing van haar verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2019 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die de rechtbank adviseerde de beschikking te bekrachtigen.

De moeder voert aan dat zij in staat is om de kinderen beter op te vangen, nu zij flexibele werktijden heeft als ZZP’er in de thuiszorg. Ze betwist dat de kinderen meer tijd bij de vader doorbrengen en maakt zich zorgen over de opvoeding van de kinderen in de nieuwe situatie van de vader, die samenwoont met een nieuwe partner en haar kinderen. De vader heeft echter gesteld dat hij voldoende tijd voor zijn kinderen heeft en dat zij het goed doen bij hem. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen meer tijd bij de vader doorbrengen en dat hij de kosten voor hun verzorging op zich neemt.

Het hof oordeelt dat de grieven van de moeder geen doel treffen en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. De beslissing is op 19 december 2019 uitgesproken in het openbaar door mr. J.C.E. Ackermans - Wijn, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 december 2019
Zaaknummer: 200.254.225/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/249867 / FA RK 18/1729
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H.J.M. Stassen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. van den Eshoff.
Deze zaak gaat over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 november 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 februari 2019, heeft de moeder verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen bij de vader en het verzoek van de vader af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 22 maart 2019, heeft de vader verzocht het
beroep van de moeder als ongegrond en onbewezen af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 november 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Stassen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van den Eshoff;
  • de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft op 11 november 2019 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 oktober 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben vanaf 2007 tot medio 2016 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans aan de orde, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert - beknopt en zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De moeder betwist dat de kinderen in het kader van de zorgregeling meer bij de vader dan bij de moeder verblijven. Zij werkt niet langer fulltime en heeft als ZZP’er in de thuiszorg voor bejaarden sinds januari 2019 flexibele werktijden. De moeder werkt vanaf 9.00 uur tot 15.00 uur. Op woensdagmiddag is zij vrij. De moeder is met haar gewijzigde werktijden in staat om de kinderen in de week dat zij bij haar verblijven direct van school op te halen. Daar komt bij dat de kinderen, wanneer zij bij de vader verblijven, maar beperkt contact met hem hebben. De vader moet namelijk elke dag om 18.00 uur als kastelein in zijn café aan de slag. Overigens betwist de moeder dat de tijd die de kinderen ingevolge de zorgregeling bij elk van de ouders doorbrengen een valide argument is bij het bepalen van de hoofdverblijfplaats.
De moeder is van mening dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar moet worden bepaald, omdat zij tijdens de relatie van partijen de hoofdopvoeder van de kinderen was.
Net als de vader zet ook de moeder de belangen van de kinderen voorop. Het verwijt aan
haar dat zij rekeningen met betrekking tot de kinderen te laat betaalde en er hierdoor extra kosten werden gemaakt, is onterecht. De moeder heeft er emotioneel moeite mee dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet bij haar, maar bij de vader is vastgesteld.
De moeder acht verder van belang dat, wanneer de kinderen hun hoofverblijf bij haar hebben, zij (wellicht) kindgebonden toeslagen zal ontvangen.
Ten slotte maakt de moeder zich zorgen over de opvoeding van de kinderen, wanneer zij bij de vader verblijven. De vader woont inmiddels samen met zijn nieuwe partner en haar vier kinderen. Voor zes kinderen zijn er te weinig slaapkamers in de woning van de vader.
3.5.
De vader heeft de grieven van de moeder gemotiveerd weersproken.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het hof geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Het hof stelt vast dat partijen in eerste aanleg overeenstemming hebben bereikt over een zorgregeling. Deze regeling staat in hoger beroep niet ter discussie.
Met de raad ziet het hof in hetgeen de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. Niet gebleken is dat het belang van de kinderen meebrengt dat hun hoofdverblijfplaats bij de moeder moet zijn. De zorgen die de moeder zich maakt over de opvoeding van de kinderen wanneer zij bij de vader verblijven, deelt het hof niet. De vader heeft ter mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat hij niet samenwoont met zijn nieuwe partner en dat de kinderen van die partner niet bij hem wonen. De vader heeft verder gesteld dat hij genoeg tijd heeft voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en dat zij het goed doen bij hem. De moeder heeft tegen deze stellingen van de vader niets naders in gebracht.
Het hof acht tevens van belang dat de kinderen meer tijd bij de vader doorbrengen dan bij de moeder (zo eten zij op iedere dag dat zij naar school gaan tussen de middag bij de vader) en verder dat de vader alle verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen voor zijn rekening neemt en onbetwist heeft gesteld dat hij thans wel degelijk kindgebonden fiscale toeslagen ontvangt. Hiertegen afgezet weegt het emotionele belang van de moeder dat de kinderen hun hoofdverblijf bij haar hebben, omdat zij tijdens de relatie van partijen de hoofdopvoeder van de kinderen was, minder zwaar.
3.8.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder geen doel treffen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15
november 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, J.C.E. Ackermans - Wijn en
E.H. Schijven - Bours en is op 19 december 2019 uitgesproken in het openbaar door
mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.