In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, geboren in 2007 en 2009, na de scheiding van hun ouders. De moeder, appellante, verzoekt de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is bepaald. De vader, verweerder, heeft het beroep van de moeder betwist en verzocht om afwijzing van haar verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2019 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die de rechtbank adviseerde de beschikking te bekrachtigen.
De moeder voert aan dat zij in staat is om de kinderen beter op te vangen, nu zij flexibele werktijden heeft als ZZP’er in de thuiszorg. Ze betwist dat de kinderen meer tijd bij de vader doorbrengen en maakt zich zorgen over de opvoeding van de kinderen in de nieuwe situatie van de vader, die samenwoont met een nieuwe partner en haar kinderen. De vader heeft echter gesteld dat hij voldoende tijd voor zijn kinderen heeft en dat zij het goed doen bij hem. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen meer tijd bij de vader doorbrengen en dat hij de kosten voor hun verzorging op zich neemt.
Het hof oordeelt dat de grieven van de moeder geen doel treffen en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. De beslissing is op 19 december 2019 uitgesproken in het openbaar door mr. J.C.E. Ackermans - Wijn, in tegenwoordigheid van de griffier.