ECLI:NL:GHSHE:2019:4625

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
200.265.833_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen is beëindigd en de Stichting Jeugdbescherming Brabant tot voogdes is benoemd. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om de uithuisplaatsing van de kinderen op te heffen en het hoofdverblijf bij haar vast te stellen, dan wel de omgang met de kinderen uit te breiden. De kinderen, geboren in 2011 en 2014, staan sinds 2016 onder toezicht van de Stichting Nidos en zijn in pleegzorg geplaatst. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, wat leidde tot haar hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de Raad voor de Kinderbescherming, de Stichting Nidos en de pleegouders. De moeder voert aan dat zij in staat is om voor de kinderen te zorgen en dat de omstandigheden zijn verbeterd. De raad en de Stichting Nidos pleiten echter voor het behoud van de huidige situatie, waarbij de kinderen stabiliteit en veiligheid ervaren in het pleeggezin. Het hof overweegt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing bij de moeder is verstreken. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de moeder is beëindigd en de uithuisplaatsing van de kinderen wordt gehandhaafd. De verzoeken van de moeder om de uithuisplaatsing op te heffen en de omgang te uitbreiden worden afgewezen, omdat de kinderen nog steeds veel spanning ervaren in de contacten met de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 19 december 2019
Zaaknummer : 200.265.833/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/353107 / FA RK 18-6708
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
in deze zaak woonplaats kiezende aan [adres] te [kantoorplaats] op het kantoor van haar advocaat,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Klootwijk,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant;
- Stichting Nidos;
- de heer en mevrouw [pleegouders] , hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 juni 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 september 2019, heeft de moeder verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en toe te wijzen de (zelfstandige) verzoeken primair om de uithuisplaatsing van de kinderen op te heffen en het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder vast te stellen, dan wel subsidiair de omgang tussen de moeder en de kinderen uit te breiden van eenmaal per drie weken op woensdagmiddag één uur naar eenmaal per drie weken op woensdagmiddag drie uren, en, naar het hof begrijpt, het inleidende verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2019, heeft de Stichting Nidos verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 november 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Klootwijk en door de tolk in de Franse taal S. van de Wijdeven;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- Stichting Nidos, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de stichting 1] , [vertegenwoordiger van de stichting 2] en [vertegenwoordiger van de stichting 3] ;
- de pleegouders.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 16 september 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Ten tijde van de indiening van het inleidend gedingstuk was de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland, zodat de Nederlandse rechter op grond van het bepaalde in artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (de Verordening Brussel II-bis) rechtsmacht toekomt.
3.2.
Uit de moeder zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
3.3.
De kinderen staan sinds 5 september 2016 onder toezicht van de Stichting Nidos.
De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van de rechtbank van 31 augustus 2018 verlengd tot 5 september 2019.
3.4.
Beide kinderen zijn in eerste instantie op vrijwillige basis uit huis geplaatst; [minderjarige 1] woont sinds oktober 2015 in het huidige pleeggezin en [minderjarige 2] sinds februari 2016.
De machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is laatstelijk bij beschikking van de rechtbank van 31 augustus 2018 verlengd tot uiterlijk 5 september 2019.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de Stichting Jeugdbescherming Brabant tot voogdes over hen benoemd.
Bij die beschikking heeft de rechtbank tevens de verzoeken van de moeder tot opheffing van de uithuisplaatsing van de kinderen, tot bepaling van het hoofdverblijf van de kinderen bij haar en tot uitbreiding van de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Aan de wettelijke vereisten om het gezag te beëindigen wordt niet voldaan. De moeder wil dat de kinderen weer stapsgewijs bij haar komen wonen. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken. Het gaat momenteel goed met de moeder. Zij heeft een inburgeringscursus en een opvoedcursus gevolgd. De moeder is stabiel en in staat om de kinderen een veilige opvoedsituatie te bieden. Het rapport van Keinder is gedateerd. De moeder verzoekt het hof op de voet van artikel 810a lid 2 Rv een contra-expertise te gelasten naar haar opvoedcapaciteiten.
De moeder heeft nog twee kinderen, [kind 1] en [kind 2] . Zij zijn na een raadsonderzoek teruggeplaatst bij de moeder en dit gaat goed. Tevens voedt de moeder haar jongste dochter [kind 3] zelfstandig op. Over dit kind zijn geen zorgen. De moeder begrijpt niet waarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die een minder ernstige problematiek hebben dan [kind 1] en [kind 2] , niet thuisgeplaatst kunnen worden.
De stichting Nidos heeft de ondertoezichtstelling van de kinderen niet goed uitgevoerd. De moeder heeft nooit de kans gehad om aan haar opvoedvaardigheden te werken en om een hechte band met de kinderen op te bouwen.
Er bestaat verder geen enkele reden om de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen niet uit te breiden. De begeleidster van de omgang is van mening dat de moeder tijdens de omgangsmomenten haar aandacht goed verdeelt over de kinderen en haar interesse in hen toont. De moeder kan groeien in haar vermogen om bij de behoeftes van de kinderen aan te sluiten. Onduidelijk is waarom de kinderen zo heftig reageren op de omgangsmomenten met de moeder.
De moeder heeft al vier maanden geen omgang meer gehad met de kinderen. Zij is voor een vakantie van drie weken naar Afrika afgereisd, maar is pas medio oktober 2019 naar Nederland kunnen terugkeren vanwege problemen met haar reisdocumenten.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.9.
De Stichting Nidos heeft in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De kinderen hebben stabiliteit nodig. Duidelijkheid over hun opvoedperspectief is voor de kinderen van groot belang.
Ten tijde van de uithuisplaatsing van de kinderen was er sprake van een instabiele en onveilige opvoedingsomgeving. Zij hebben op zeer jonge leeftijd veel negatieve ervaringen opgedaan toen zij bij de moeder woonden.
In augustus-oktober 2017 heeft Keinder een psychodiagnostisch onderzoek verricht. Daaruit is gebleken dat er zorgen zijn over het persoonlijk functioneren van de moeder.
Een gezagsbeëindigende maatregel is noodzakelijk voor de kinderen. De kinderen ervaren rust en stabiliteit in de situatie bij de pleegouders. De moeder sluit onvoldoende aan bij de opvoedingsbehoeftes van de kinderen. Met name [minderjarige 1] heeft extra veiligheid en specifieke ondersteuning nodig.
De moeder staat niet achter het verblijf van de kinderen in het pleeggezin en erkent de problemen in hun ontwikkeling niet.
3.10.
De Stichting Jeugdbescherming Brabant heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht.
Pas recent is met de moeder gesproken over de uitvoering van de voogdijmaatregel. Dit kon niet eerder, omdat de moeder nog in Afrika verbleef. Het is lang onduidelijk geweest waarom zij pas half oktober van vakantie uit Afrika is teruggekomen. Ook voor de kinderen was dit een lastige situatie.
Uitgangspunt voor de omgangsregeling is dat de moeder eenmaal in de drie weken omgang met de kinderen heeft. Dit ritme moet nu eerst weer worden opgepakt. Later kan eventueel worden gekeken naar uitbreiding van de omgang. De kinderen reageren heftig na omgang met de moeder. De belcontacten tussen de moeder en de kinderen gaan goed.
[minderjarige 1] heeft speltherapie voor traumaverwerking. Die therapie levert nog onvoldoende resultaat op. Er wordt gezocht naar een andere praktijk voor speltherapie. [minderjarige 2] krijgt in de toekomst ook therapie.
3.11.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het goed gaat met de kinderen. Zij gaan ook met plezier naar school. De kinderen gaan heel leuk om met de eigen kinderen van de pleegouders.
[minderjarige 1] heeft last van traumaproblematiek. Met gebeurtenissen die afwijken van de gewone gang van zaken, zoals een kinderfeestje of een excursie op school, kan hij niet goed omgaan. Hij wordt dan agressief naar andere kinderen, huilt veel, is druk in huis en heeft last van bedplassen.
[minderjarige 2] is extraverter dan [minderjarige 1] . Zij heeft minder last van probleemgedrag. De laatste tijd is zij wel wat vaker boos.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Ingevolge artikel 810a lid 2 Rv benoemt de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
3.12.2.
Het hof is met de raad van oordeel dat voldaan is aan het wettelijk vereiste van artikel 1:266 onder a BW. Het hof zal dat hierna uitleggen.
[minderjarige 1] woont sinds oktober 2015 in het huidige pleeggezin en [minderjarige 2] sinds februari 2016. Beide kinderen zijn zich aan het hechten in het pleeggezin, maar er zijn nog steeds grote zorgen over hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Voor [minderjarige 1] is sinds juni 2018 speltherapie ingezet, maar deze levert nog onvoldoende resultaten op. Voor [minderjarige 2] wordt nog gezocht naar passende hulpverlening.
In het pleeggezin vinden de kinderen de rust, stabiliteit en veiligheid die zij nodig hebben om zich positief te ontwikkelen. [minderjarige 1] verblijft inmiddels al ruim vier jaar in het huidige pleeggezin, [minderjarige 2] bijna vier jaar. Gelet op hun nog jonge leeftijd (8 en 5 jaar oud) hebben zij behoefte aan duidelijkheid over hun opvoedperspectief. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat de kinderen toen zij bij de moeder woonden vele wisselingen van hun verblijfssituatie hebben meegemaakt, waarbij ook niet duidelijk was voor hoe lang zij ergens konden blijven.
Bij de te nemen beslissing in deze zaak staan de belangen van de kinderen voorop. Zekerheid, continuïteit, een veilig hechtingsproces en duidelijkheid over hun toekomstperspectief zijn in hun belang.
Het hof is met de raad van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken. De jonge leeftijd van de kinderen, de aard van hun problematiek (hechting), de lange periode dat zij al in het pleeggezin verblijven en de positieve ontwikkeling die zij in het pleeggezin hebben ingezet, maken dat het in het belang van de kinderen is om verder in het pleeggezin op te groeien. Dat [kind 1] en [kind 2] bij de moeder thuis zijn geplaatst, maakt het oordeel van het hof niet anders. [kind 1] en [kind 2] hebben namelijk een andere voorgeschiedenis, problematiek, ontwikkeling en opvoedsituatie. Door hun problematiek en trauma’s hebben zij na een aanvankelijke plaatsing in een pleeggezin in een behandelsetting ( [behandelsetting] in [plaats] ) verbleven. Uit het raadsrapport van 29 april 2019 blijkt dat Juzt wel mogelijkheden zag voor terugplaatsing van hen bij moeder en dat [kind 1] en [kind 2] ook zelf de terugplaatsing bij moeder thuis wensten. Ook de raad ziet nog mogelijkheden voor hen bij de moeder, terwijl deze niet worden gezien voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat het toekomstperspectief van de kinderen in het pleeggezin ligt. Nu de aanvaardbare termijn is verstreken zijn een (jaarlijks te verlengen) ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing niet langer passende maatregelen. Daarbij komt dat de moeder de uithuisplaatsing van de kinderen niet ondersteunt en een jaarlijkse verlenging van de maatregelen veel onrust bij de kinderen zal blijven veroorzaken. Het is ook om die reden in het belang van de kinderen noodzakelijk dat het gezag van de moeder wordt beëindigd om het verblijf van de kinderen in het pleeggezin te waarborgen en om voor de benodigde duidelijkheid te zorgen.
Voor zover de moeder heeft verzocht om nader onderzoek te doen naar haar opvoedcapaciteiten op de voet van artikel 810a lid 2 Rv gaat het hof daaraan voorbij. De uitkomst van een door de moeder gewenst onderzoek zal, ook als zou worden uitgegaan van voldoende opvoedcapaciteiten, geen verandering brengen in bovenstaand oordeel dat de aanvaardbare termijn is verstreken en terugplaatsing van de kinderen niet meer aan de orde is. Bovendien acht het hof een nader onderzoek niet in het belang van de kinderen, omdat zij juist in zo een onderzoek wederom worden geconfronteerd met de dreiging van het verbreken van een opvoedsituatie waarin zij aan hun ontwikkeling toekomen. Het is van belang dat het veilige hechtingsproces van de kinderen dat met de pleegouders in gang is gezet niet wordt belemmerd.
Uit het voorgaande volgt dat de moeder haar grieven tegen de gezagsbeëindiging tevergeefs heeft voorgedragen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep in zoverre dan ook bekrachtigen.
3.13.
Nu het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de gezagsbeëindiging van de moeder zal bekrachtigen, zal het hof ook de afwijzing door de rechtbank van het zelfstandige verzoek van de moeder om de uithuisplaatsing van de kinderen op te heffen en hun hoofdverblijf bij haar te bepalen bekrachtigen.
3.14.
Evenals de rechtbank zal het hof het verzoek van de moeder om uitbreiding van de omgangsmomenten afwijzen, omdat blijkens de stukken de kinderen in de contacten met de moeder nog steeds veel spanningen ervaren. Het is dan ook op dit moment in het belang van de kinderen niet wenselijk dat deze omgangsmomenten worden uitgebreid. Eerst moet duidelijk worden wat de oorzaak van de spanning van de kinderen is zodat daaraan kan worden gewerkt. Hier komt nog bij dat de moeder de kinderen, als gevolg van omstandigheden die in haar risicosfeer liggen, nu een aantal maanden niet heeft gezien. Het is belangrijk dat de driewekelijkse frequentie en duur van de omgangsmomenten eerst weer worden opgepakt. In het kader van de voogdijmaatregel dient Jeugdbescherming Brabant wel aandacht te blijven besteden aan de vraag of er bij de kinderen op termijn ruimte is om de omgang met de moeder uit te breiden. Dit is mede van belang voor de ontwikkeling van hun identiteit en culturele achtergrond. Jeugdbescherming Brabant heeft dit tijdens de mondelinge behandeling bij het hof ook toegezegd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 juni 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans - Wijn, L.Th.L.G. Pellis en
E.H. Schijven - Bours en is op 19 december 2019 uitgesproken in het openbaar door
mr. J.C.E. Ackermans - Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.