ECLI:NL:GHSHE:2019:4624

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
200.267.638_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot de moeder en Stichting Jeugdbescherming Brabant

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2003, die sinds 16 augustus 2017 onder toezicht staat van Jeugdbescherming. De moeder van [minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2019, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd en machtiging werd verleend voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een jeugdhulpinstelling. De moeder is van mening dat [minderjarige] beter af is in een vertrouwde omgeving en dat de zorgen die er zijn, binnen de ondertoezichtstelling kunnen worden aangepakt. Jeugdbescherming daarentegen is van mening dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 december 2019 heeft het hof de standpunten van de moeder, Jeugdbescherming en de vader gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van [minderjarige] verslechterd was toen hij nog thuis woonde en dat de hulpverlening onvoldoende effect had. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat hij voorlopig bij Pandor blijft wonen, waar hij de nodige hulp en structuur kan krijgen. Het hof heeft ook opgemerkt dat beide ouders betrokken zijn bij [minderjarige] en dat er hoop is voor verbetering in de thuissituatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak (vervroegd): 19 december 2019
Zaaknummer: 200.267.638/01
Zaaknummer 1e aanleg: C/01/346526 / JE RK 19-780
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.G.A.A. de Hondt - Buijs,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant
gevestigd te [vestigingsplaats] , ook kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: Jeugdbescherming.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003.

1.De procedure bij de rechtbank

In de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2019 staat hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen. Het hof verwijst naar die beschikking.

2.De procedure bij het gerechtshof

2.1.
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
- het beroepschrift van de moeder (met daarbij de stukken van de procedure bij de rechtbank), dat bij het hof is binnengekomen op 8 oktober 2019;
- het verweerschrift met bijlagen van Jeugdbescherming, dat bij het hof is binnengekomen op 18 november 2019;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 27 juni 2019;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 17 oktober 2019;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 25 november 2019.
2.2.
Het hof heeft de zaak mondeling behandeld op 3 december 2019. Bij die behandeling waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- Jeugdbescherming, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- [de vader] (hierna: de vader) als informant.
De raad voor de kinderbescherming was er niet; dat had de raad al voor de mondelinge behandeling aan het hof met een brief laten weten.
2.2.1.
[minderjarige] is door het hof gevraagd te komen vertellen of op te schrijven wat hij van de zaak vindt. Hij heeft dit gedaan en heeft op 2 december 2019, dat is een dag voor de mondelinge behandeling, met de voorzitter van het hof gesproken. Bij dat gesprek was, behalve de griffier, verder niemand aanwezig.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samengevat verteld wat [minderjarige] aan haar heeft gezegd. Daarna hebben de moeder, Jeugdbescherming en de vader kunnen zeggen wat zij hiervan vonden.

3.De voorgeschiedenis

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 16 augustus 2017 onder toezicht van Jeugdbescherming. De ondertoezichtstelling loopt tot 11 juli 2020.
3.3.
Bij beschikking van 22 januari 2019 heeft de rechtbank het verzoek van Jeugdbescherming om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader afgewezen.

4.Waar het nu over gaat

4.1.
Bij beschikking van 11 juli 2019 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling verlengd en machtiging verleend aan Jeugdbescherming om [minderjarige] met ingang van 11 juli 2019 tot uiterlijk 11 juli 2020 uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. De moeder is het niet eens met de beslissing over de uithuisplaatsing. Zij heeft hoger beroep ingesteld en verzoekt het hof de beschikking van 11 juli 2019 voor dat gedeelte te vernietigen en Jeugdbescherming alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , althans dit verzoek als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen.
4.2.
Jeugdbescherming is het niet eens met de moeder en vraagt het hof het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

5.De redenen voor de beslissing van het hof

Wat in de wet staat
5.1.
In artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek staat het volgende:
“Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen”.
Dit betekent dat Jeugdbescherming aan de kinderrechter kan vragen of zij [minderjarige] uit huis mag plaatsen. De kinderrechter kan dit alleen toewijzen als dit voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is. Ook kan de kinderrechter zo’n verzoek toewijzen als dit nodig is voor onderzoek naar hoe het geestelijk of lichamelijk met [minderjarige] gaat.
Wat de voor [minderjarige] belangrijke personen en Jeugdbescherming ervan vinden
5.2.
De moeder is het niet eens met de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Sinds [minderjarige] uit huis is geplaatst gaat het slechter met hem. Hij functioneert beter in een vertrouwde omgeving dan in een instelling. De moeder ziet wel dat er zorgen over [minderjarige] zijn, maar die kunnen binnen de ondertoezichtstelling worden aangepakt.
[minderjarige] is het best af als hij thuis bij de moeder woont en daar hulp krijgt bij het weer naar een gewone school gaan. Ook de moeder heeft hulp nodig bij het stimuleren van [minderjarige] om onderwijs te blijven volgen. Toen [minderjarige] nog thuis woonde, kregen hij en de moeder onvoldoende van dit soort hulp. De hulp die zij wel kregen, was erop gericht om [minderjarige] uit huis te plaatsen en hem een dagbesteding te geven. Een dagbesteding bij Pandor is echter niet geschikt voor [minderjarige] . De combinatie school en daghulp bij Pandor was te zwaar voor [minderjarige] .
School is belangrijk voor de toekomst van [minderjarige] . Door de uithuisplaatsing wordt voor [minderjarige] de afstand tot een gewone school steeds groter. Dit is niet goed voor zijn ontwikkeling. Het is voor [minderjarige] nu ook lastiger om contacten met leeftijdgenoten uit te bouwen. Zijn vrienden wonen in [woonplaats] en [minderjarige] zit daar nu ver vandaan.
Jeugdbescherming was er al langer mee bezig om [minderjarige] uit huis te plaatsen. In december 2018 heeft Jeugdbescherming de rechtbank gevraagd om [minderjarige] bij de vader te plaatsen. De moeder vindt dit een onbezonnen actie van Jeugdbescherming. Op deze manier werden de moeder en de vader namelijk tegenover elkaar geplaatst. Dit willen zij niet. Ook [minderjarige] kwam zo tegenover de moeder te staan, omdat hem om zijn mening over wonen bij de vader werd gevraagd. Een en ander heeft voor veel onrust gezorgd bij de moeder en [minderjarige] . Er is een strijd ontstaan tussen de moeder en Jeugdbescherming. De uitvoering van de ondertoezichtstelling heeft hierdoor vertraging opgelopen. Dit kwam ook door de wisseling van gezinsvoogd.
De moeder en de vader hebben een LAT-relatie. In de weekenden zijn zij samen. De vader helpt dan mee bij de opvoeding van [minderjarige] .
5.3.
Jeugdbescherming is van mening dat [minderjarige] uit huis geplaatst moet blijven. Er zijn meerdere hulpverleningstrajecten ingezet toen [minderjarige] nog thuis woonde. Die hulp was bedoeld om de moeder te ondersteunen en het schoolverzuim van [minderjarige] tegen te gaan. De trajecten hebben echter niet genoeg opgeleverd, ook omdat de moeder er geen vertrouwen in had. De daghulp bij Pandor, die was gericht op onderwijs en ondersteuning, is mislukt, omdat de moeder [minderjarige] niet stimuleerde om er naar toe te gaan en hem niet zelfstandig liet reizen. Toen Jeugdbescherming de rechtbank vroeg om [minderjarige] uit huis te plaatsen, ging het steeds slechter met hem. Hij had een verstoord dag- en nachtritme, gebrek aan slaap en geen structuur. Het lukte de moeder niet om [minderjarige] te activeren en te motiveren.
[minderjarige] is beter af in een jeugdhulpinstelling. Daar kan de hulp die hij krijgt niet stagneren en heeft hij de ruimte om zich te ontplooien.
[minderjarige] is op 26 september 2019 geplaatst op de groep bij Pandor. Hij ging liever naar Pandor dan naar een groep bij Bijzonder Jeugdwerk. De moeder ondersteunt de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet.
[minderjarige] heeft bij Pandor en tegen de gezinsvoogd verteld dat hij het fijn vindt op de groep. Hij vindt wel dat hij te vroeg naar bed moet en hij vindt het lastig om op tijd op te staan.
[minderjarige] heeft ook een dagbesteding gevonden die hij leuk vindt. Drie dagdelen per week gaat hij naar een zorgboerderij.
[minderjarige] wil in de weekenden graag naar huis. De gezinsvoogd vindt wel dat de moeder dan hulp moet accepteren voor in haar thuissituatie. De hulp die [minderjarige] bij Pandor krijgt moet in de weekenden bij de moeder worden voortgezet. De moeder moet [minderjarige] helpen bij het structureren van de dag. Zij dient grenzen te stellen aan [minderjarige] bij het aanhouden van een goed dag- en nachtritme. Ook moet zij [minderjarige] eigen keuzes laten maken. Op 18 december 2019 heeft de moeder een intakegesprek voor de opvoedondersteuning.
Indien de weekenden bij de moeder goed gaan, kan dit geleidelijk worden uitgebouwd. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij voorlopig nog bij Pandor blijft, ook omdat er in de afgelopen drie maanden weinig is veranderd.
5.4.
De vader heeft gezegd dat [minderjarige] te slim is voor wat hij nu bij Pandor aangeboden krijgt. Er moet een goed onderzoek komen naar de persoon van [minderjarige] en naar wat voor begeleiding hij nodig heeft.
Wat het hof ervan vindt
5.5.
Het hof vindt dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen. Voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] was het in zijn belang noodzakelijk - en dat is het nog steeds - om hem uit huis te plaatsen in een instelling voor jeugdhulp zoals Pandor. Het hof zal dat hierna uitleggen.
Toen [minderjarige] nog bij de moeder thuis woonde, ging het heel slecht met hem. Hij verzuimde fors van school, had een verstoord dag- en nachtritme en ernstige slaapproblemen. [minderjarige] was ook heel moe en hij had nauwelijks sociale contacten. De ondertoezichtstelling liep toen al bijna twee jaar en er was al heel wat hulpverlening ingezet. Die hulp leverde echter onvoldoende op. Dit kwam omdat de moeder geen vertrouwen had in de hulp die zij en [minderjarige] kregen. Het lukte haar daarom niet om [minderjarige] te stimuleren om zich voor die hulpverlening in te zetten.
De daghulp bij Pandor was bedoeld om [minderjarige] voor te bereiden op een terugkeer naar school. [minderjarige] heeft hier heel veel verzuimd en uiteindelijk ging hij er bijna helemaal niet meer naar toe. De moeder heeft bij het hof gezegd dat het voor de uithuisplaatsing “supergoed” goed ging met [minderjarige] , maar dat klopt dus niet. Het ging met [minderjarige] niet beter, maar steeds slechter. Het hof kan er zich daarom in vinden dat de rechtbank toen heeft besloten om toestemming te geven voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] op een behandelgroep. Op zo’n groep kan er ook onderzoek worden gedaan naar wat er met [minderjarige] precies aan de hand is en wat voor hulp hij nodig heeft.
Sinds 26 september 2019 verblijft [minderjarige] op de groep bij Pandor. Hij gaat als dagbesteding drie keer per week een paar uur naar een zorgboerderij. [minderjarige] heeft tegen de voorzitter verteld dat hij te weinig energie heeft om de dagbesteding vol te houden. Hij heeft ook gezegd dat hij op dit moment niet naar school kan, omdat hij daarvoor lichamelijk en geestelijk te slecht in zijn vel zit. [minderjarige] heeft verder tegen de voorzitter verteld dat hij sinds kort naar een psycholoog gaat en dat een kinderarts hem lichamelijk zal onderzoeken. Daarna zal hij worden doorverwezen naar een psychiater. Dit loopt allemaal via Pandor.
De gezinsvoogd heeft bij het hof gezegd dat er weinig is veranderd en dat er nog steeds grote zorgen over [minderjarige] zijn. Het hof vindt het daarom in [minderjarige] ’s belang dat hij voorlopig nog bij Pandor blijft wonen, ook omdat er via Pandor nu een onderzoek loopt naar wat hij mankeert en welke behandeling nodig is.
Sinds een paar weken gaat [minderjarige] in het weekend naar huis. Het is een goede ontwikkeling dat de moeder er nu mee akkoord is dat er iemand bij haar thuis komt om haar te helpen bij de opvoeding van [minderjarige] . Zo kan de moeder [minderjarige] helpen om de structuur die hij bij Pandor heeft ook in de weekenden vast te houden. Het hof kan zich voorstellen dat met de nodige hulp de situatie bij de moeder thuis binnen een termijn die te overzien valt, zo zal verbeteren dat [minderjarige] weer bij de moeder kan gaan wonen.
Het hof wil tot slot nog het volgende opmerken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de indruk gekregen dat beide ouders zeer betrokken zijn bij [minderjarige] en veel voor hem over hebben. Dat is helpend voor [minderjarige] . Het hof snapt dat de moeder [minderjarige] zo snel mogelijk weer op school wil krijgen, omdat zij school belangrijk vindt voor zijn toekomst. De moeder moet aan de andere kant beseffen dat dit een ingewikkelde kwestie is. Daarom wordt daar nu juist via Pandor onderzoek naar gedaan.
5.6.
Dit betekent dat het hof de beschikking waartegen de moeder hoger beroep heeft ingesteld zal bekrachtigen. Die blijft dus gelden.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2019 voor zover het de uithuisplaatsing van [minderjarige] tot uiterlijk 11 juli 2020 betreft.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.A.R.M. van Leuven en
L.Th.L.G. Pellis en is op 19 december 2019 vervroegd uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.