Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de instelling van een mentorschap over [appellante] ;
- de benoeming van [vennoot 1] en [vennoot 2] , vennoten van [V.O.F.] V.OF., tot mentoren over [appellante] ;
- de vaststelling van de jaarbeloning van de mentoren;
- de verplichting tot jaarlijkse verslaglegging door de mentoren,
- nadere producties van het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 28 februari 2019;
- het V8-formulier met bijlage, ingediend door de advocaat van [appellante] op 22 maart 2019;
- het V6-formulier met bijlagen, ingediend door de advocaat van [appellante] op 31 oktober 2019.
3.De beoordeling
- het verzoek van de bewindvoerders tot ondercuratelestelling van [appellante] afgewezen;
- de bewindvoerders ontslagen;
- een mentorschap ingesteld over [appellante] ;
- met ingang van 16 november 2018 [vennoot 1] en [vennoot 2] , vennoten van [V.O.F.] V.O.F, benoemd tot opvolgend bewindvoerders en mentoren van [appellante] .
lichamelijke toestandtijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Vast staat dat [appellante] lijdt aan een zeer ernstige vorm van de ziekte van Parkinson, waardoor zij fors in haar (lichamelijk) functioneren wordt beperkt. De instelling van een mentorschap over [appellante] zou om die reden noodzakelijk kunnen zijn. Het hof stelt echter tevens vast dat uit de stukken en het besprokene op de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat er door de mentoren sinds hun benoeming geen invulling wordt gegeven aan het mentorschap. Niet is gebleken dat dit tot op heden tot problemen heeft geleid. Zo is [appellante] de afgelopen periode van ruim dertien maanden in staat gebleken om zelf te bepalen welke zorg zij nodig heeft en is zij in staat gebleken om deze zorg in te kopen bij de verschillende hulpverleners. Het hof leidt hieruit af dat [appellante] , ondanks haar ernstige lichamelijke beperkingen, in staat is om haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, waardoor de grond voor de instelling van een mentorschap over [appellante] , naar het oordeel van het hof, ontbreekt.
4.De beslissing
[appellante] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende aan [adres] , te ( [postcode] ) [woonplaats] .