ECLI:NL:GHSHE:2019:4588

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
20-003011-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in drugszaak met verbetering van de bewijsvoering en strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2017. De verdachte was betrokken bij een drugszaak en had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met een belangrijke verbetering in de bewijsvoering. Het hof constateerde dat in de bewijsmiddelen van de rechtbank onderdelen waren opgenomen die niet redengevend waren voor het bewijs. Deze passages zijn geschrapt en de bewijsvoering is verbeterd.

Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is overschreden met bijna twee jaar, wat niet aan de verdachte te wijten was, maar voortkwam uit de complexiteit van het strafrechtelijk onderzoek waarin de zaak van de verdachte was opgenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de behandeling in eerste aanleg niet binnen de redelijke termijn is afgerond en dat ook in hoger beroep de termijn niet is nageleefd.

Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof deze termijnoverschrijding in overweging genomen. Zonder deze overschrijding zou een zwaardere straf zijn opgelegd, maar nu volstond het hof met het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijke straf zoals door de rechtbank was opgelegd. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd, met uitzondering van de opgelegde straf, en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003011-17
Uitspraak : 5 december 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-665152-15 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats]
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering, en met aanvulling van de strafmotivering.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. De rechtbank heeft namelijk in de bewijsmiddelen ('Bijlage bewijsmiddelen zaak 15') in de weergave van het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 december 2013 (map 5, pagina's 1836 tot en met 1840) een aantal passages opgenomen die niet redengevend zijn voor het bewijs. Deze passages dienen te worden geschrapt. Omwille van de leesbaarheid zal het hof dit bewijsmiddel hierna in zijn geheel opnieuw, in verbeterde vorm, opnemen.
Naast de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, met uitzondering dus van de weergave van voormeld proces-verbaal, komt de bewezenverklaring van de rechtbank mede te berusten op:
Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 5 december 2013 (map 5, pagina's 1836 tot en met 1840), voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Ik wilde [medeverdachte 2] helpen en zijn vader. Vervolgens heb ik contact gekregen met een vrouw in België zijnde [medeverdachte 3] . Dit ging via [medeverdachte 2] .
Begin juli 2013 hoorde ik voor het eerst van de hennepkwekerij.
De spullen hebben we daar naar toe gebracht met [medeverdachte 2] en [verdachte] . Met spullen bedoel ik
materiaal waarmee je een hennepkwekerij kon beginnen. Dat zijn lampen, filters, luchtpijpen.
Ik heb daar ook mee geholpen om die spullen naar binnen te dragen en vanuit [woonplaats] naar
[plaats] te brengen. De eigenaar van die spullen was [verdachte] en die heeft
alles gegeven aan [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 4] heeft de kwekerij opgebouwd. Dat is de zwager van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zou wel iemand
regelen voor stroom.
Ik heb veel op en neer gereden van [woonplaats] naar [plaats] om [medeverdachte 4] op te halen. Ik zou geld krijgen voor de benzine.
Ik wilde nogmaals alleen [medeverdachte 3] uit dat huis halen omdat ik dacht dat zij onder druk van de
Turkse maffia stond.
Ik heb gezien dat er hennepplanten stonden.
Ik heb samen met [medeverdachte 5] iets gekocht tegen luis. [medeverdachte 5] heeft later dit op de plantjes
gespoten.
In het telefoongesprek wat jij mij net voorlas zou ik 20 procent krijgen.
Tien procent hebben ze gezegd. Volgens mij bedoelen ze procent van de opbrengst.
[verdachte] heeft spullen geregeld.
Aanvullende strafmotivering
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 4 december 2013, de dag waarop verdachte buiten heterdaad is aangehouden, in verzekering is gesteld en vervolgens is heengezonden. De rechtbank heeft op 18 september 2017, derhalve pas drie jaar en negen maanden na aanvang van de redelijke termijn, vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is dan ook niet binnen twee jaar afgerond. De redelijke termijn is overschreden met één jaar en negen maanden.
Tegen het vonnis van de rechtbank is op 22 september 2017 hoger beroep ingesteld door de verdachte. Het hof wijst dit arrest op 5 december 2019. Tussen het instellen van het hoger beroep door de verdachte op 29 september 2017 en het arrest van het hof van 5 december 2019 is een termijn van twee jaren en iets meer dan twee maanden verstreken. De behandeling in hoger beroep wordt derhalve eveneens niet afgerond met een eindarrest binnen twee jaren na het ingestelde hoger beroep. In hoger beroep is sprake van schending van de redelijke termijn met een periode van iets meer dan twee maanden.
In totaal is de redelijke termijn met bijna twee jaren overschreden. Deze termijnoverschrijding is niet aan verdachte te wijten, maar vindt zijn oorzaak in de omstandigheid dat de zaak tegen verdachte deel uit heeft gemaakt van een zeer omvangrijk onderzoek, waardoor zijn zaak de zaken van de hoofdverdachten, waarin zowel in eerste aanleg als in hoger beroep meerdere onderzoekswensen zijn ingediend en toegewezen, is gevolgd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met deze termijnoverschrijding. Zonder schending van de redelijke termijn zou het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van een jaar en een onvoorwaardelijke taakstraf van 140 uur, wanneer deze niet zou worden verricht 70 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden hebben geacht. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijke straf zoals door de rechtbank opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 5 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.