In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt in een woning. De betrokkene, geboren in 1964, had eerder een verplichting opgelegd gekregen tot betaling van een bedrag van € 28.394,00 aan de Staat, als gevolg van de hennepteelt. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep dezelfde vordering gedaan, waarbij ook de medeverdachte betrokken was. De verdediging heeft betoogd dat er geen eerdere oogst was en dat de vordering tot ontneming afgewezen moest worden.
Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar heeft de meeste onderdelen overgenomen en verbeterd. Het hof heeft vastgesteld dat er in de woning van de betrokkene meerdere goederen zijn aangetroffen die verband houden met de hennepteelt, en dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van een eerdere oogst. De kosten van de hennepkwekerij zijn in mindering gebracht op het geschatte voordeel, wat resulteerde in een netto wederrechtelijk verkregen voordeel van € 28.244,00. Het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen, op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de uitspraak is openbaar uitgesproken.