3.2.1.[appellante] heeft in procedure 12-718 gevorderd dat [geïntimeerde] twee facturen betaalt en de schade vergoedt die [appellante] stelt te hebben geleden doordat dat [geïntimeerde] zonder geldige reden en zonder opzegtermijn de overeenkomst met [appellante] heeft beëindigd en uitzendkrachten van [appellante] heeft bewogen voortaan via een ander uitzendbureau bij [geïntimeerde] te werken.
[geïntimeerde] heeft in procedure 13-97 onder meer gevorderd dat [appellante] aan [Vleeshandel] een schadevergoeding van € 30.676,00 en aan [Slachthuis] een schadevergoeding van € 73.842,00 betaalt, te vermeerderen met rente en kosten, als schade die is ontstaan doordat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst doordat op 6 juli 2012 vrijwel niemand van de 100 tot 135 uitzendkrachten op het werk is verschenen, als gevolg waarvan [geïntimeerde] de overeenkomst heeft ontbonden.
3.2.2De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en heeft bij vonnis van 7 mei 2014 in de zaak 13-97 geoordeeld dat, omdat [appellante] ernstig tekort is geschoten in de nakoming van de met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst, [geïntimeerde] op goede gronden de overeenkomst met onmiddellijke ingang heeft ontbonden. Verder heeft de rechtbank in dat vonnis in de zaak 12-718 geoordeeld dat niet is vast komen te staan dat [geïntimeerde] uitzendkrachten van [appellante] heeft bewogen voortaan via een ander uitzendbureau bij [geïntimeerde] te werken.
De rechtbank heeft in de zaak 12-718 de vordering van [appellante] tot betaling van facturen toegewezen tot het door [geïntimeerde] erkende beloop en de vordering van [appellante] gebaseerd op onregelmatige beëindiging van de overeenkomst door [geïntimeerde] afgewezen.
De door [geïntimeerde] in de zaak 13-97 gevorderde schadevergoeding heeft de rechtbank integraal en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2012 toegewezen omdat [appellante] heeft verzuimd gedetailleerd in te gaan op de uitgebreid gespecificeerde en toegelichte schadeopstelling. Het beroep van [appellante] op eigen schuld van [geïntimeerde] heeft de rechtbank verworpen.
3.2.3.[appellante] is in hoger beroep gekomen tegen de vonnissen van 13 februari 2013 (12-718) en 7 mei 2014 (in beide zaken) onder aanvoering van 11 grieven.
De grieven 1, 2, en 3 richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] ernstig in de nakoming van de overeenkomst met [geïntimeerde] is tekortgeschoten omdat de uitzendkrachten op 6 juli 2012 niet op het werk zijn verschenen, dat [geïntimeerde] gerechtigd was de overeenkomst per direct te beëindigen, dat sprake was van verzuim en dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten.
De grieven 4, 5 en 6 richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is vast komen te staan dat [geïntimeerde] uitzendkrachten van [appellante] actief heeft benaderd en dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft gehandeld.
De grieven 7, 8, 9, 10 en 11 richten zich opnieuw tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten en dat [geïntimeerde] de overeenkomst met onmiddellijke ingang heeft mogen ontbinden en voorts tegen het oordeel dat [appellante] aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden, dat de schade voldoende is onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd is betwist en dat geen sprake is van eigen schuld c.q. schending van een schadebeperkingsplicht.
3.2.4.Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft de grieven 1 tot en met 3 ongegrond bevonden en geoordeeld dat geen sprake is van overmacht, dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten op 6 juli 2012 en dat [geïntimeerde] gerechtigd was de overeenkomst tot inlening met onmiddellijke ingang te beëindigen (rov. 4.8).
Verder heeft het hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat van wanprestatie of onrechtmatig handelen aan de zijde van [geïntimeerde] geen sprake is en de grieven 4 tot en met 6 verworpen (rov. 4.9). De grieven 8 tot en met 11 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden verworpen voor zover zij voorbouwen op de eerdere grieven. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft deze grieven ten dele gegrond bevonden en geoordeeld dat [geïntimeerde] de productie op 10 juli 2012 weer op orde had kunnen hebben. Daartoe overwoog het hof Arnhem-Leeuwarden:
“(…) Ook omdat [geïntimeerde] c.s. uitzendkrachten van [appellante] hebben overgenomen neemt het hof aan dat [geïntimeerde] c.s. met de hulp van uitzendkrachten van andere uitzendbureaus na dinsdag 10 juli 2012 de productie weer op orde hadden kunnen hebben. Voor zover [geïntimeerde] c.s. na die datum kosten hebben gemaakt in verband met de onervarenheid van de uitzendkrachten, valt deze bovendien zonder nadere toelichting van [geïntimeerde] c.s. die echter ontbreekt, niet als schade aan te merken. Juist loonkostenverlaging door uitfasering van ervaren uitzendkrachten was de inzet van de onderhandelingen tussen [geïntimeerde] c.s. en [appellante] en de oorzaak van het arbeidsconflict met de uitzendkrachten. Omdat zij loonkostenverlaging nastreefden maar daarmee onlosmakelijk productieverlies door onervarenheid op de koop toe moesten nemen, kunnen de kosten van dit productieverlies niet als schade worden aangemerkt, ook al is de nieuwe situatie abrupt tot stand gekomen door een collectieve actie van de uitzendkrachten, gevolgd door een door [geïntimeerde] c.s. zelf gekozen opzegging van de overeenkomst met [appellante] met onmiddellijke ingang. (…)”
3.2.5.Als gevolg hiervan heeft het hof Arnhem-Leeuwarden de schadebegroting aangepast, de schade begroot tot 10 juli 2012 en vier posten niet dan wel verminderd toegewezen.
In rov. 4.13 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden tot slot geoordeeld dat het beroep op eigen schuld, inhoudende dat [geïntimeerde] op 6 juli 2012 had moeten aandringen bij [appellante] op inzet van uitzendkrachten, faalt.
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van 13 februari 2013 in de zaak 12-718 en de het vonnis van 7 mei 2014, voor zover gewezen in de zaak 12-718, bekrachtigd.
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van 7 mei 2014 gewezen in zaak 13-97 vernietigd voor zover de gevorderde schade daarin integraal is toegewezen, en opnieuw rechtdoende de schade van [Vleeshandel] toegewezen tot een bedrag van
€ 22.284,50 en de schade van [Slachthuis] tot een bedrag van € 20.889,00, beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 juli 2012 tot de dag van algehele betaling, en de schadevordering van [geïntimeerde] voor het overige afgewezen.
3.2.6.[geïntimeerde] heeft cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden voor zover daarin in zaak 13-97 vier schadeposten verminderd of geheel zijn afgewezen. Het betreft de volgende posten:
- € 4.514,00 wegens niet verwerkte veteinden op 6 juli 2012;
- € 10.701,00 extra keuringskosten over de periode 10 juli 2012 tot en met 7 augustus 2012;
- € 8.392,50 zijnde de helft van de schadepost verminderde verkoop en aan klanten geboden compensatie wegens slechtere kwaliteit van producten;
- € 37.736,00 gewichtsverlies door slachtfouten over de periode maandag 8 juli 2012 tot en met vrijdag 3 augustus 2012.
3.2.7.Deze posten hadden volgens [geïntimeerde] ook moeten worden toegewezen. De post niet verwerkte veteinden dateert van voor 10 juli 2012 en het hof is volgens [geïntimeerde] voor wat betreft de andere drie posten bij haar oordeel, dat [geïntimeerde] de productie op 10 juli 2012 weer op orde had kunnen hebben, ten onrechte zonder deugdelijke motviering voorbij gegaan aan volgende stellingen:
a. a) dat [appellante] (sinds eind 2007) gemiddeld de helft leverde van het totaal aantal uitzendkrachten op de werkvloer van [geïntimeerde] ;
b) dat het aantal uitzendkrachten dat [geïntimeerde] via [appellante] inleende in de periode van juli 2011 tot week 27 van 2012 varieerde van 100 t/m 135;
c) dat er begin juli al veel werknemers op vakantie waren en ook leidinggevenden die eventueel nieuwe mensen zouden moeten instrueren afwezig waren;
d) dat het in deze periode dan ook heel moeilijk was om uitzendkrachten te vervangen en vervanging op een schaal zoals toen nodig was, onmogelijk was;
e) dat [geïntimeerde] vanwege de beëindiging van de overeenkomst met [appellante] genoodzaakt was om elders uitzendkrachten te betrekken die veelal echter aanzienlijk minder ervaring hadden dan de uitzendkrachten van [appellante] en dat [geïntimeerde] vele uitzendkrachten die ingewerkt waren kwijt is geraakt;
f) dat daardoor ook in de weken na 6 juli 2012 schade geleden werd door [geïntimeerde] en dat deze schade bestond uit snijverliezen, afgekeurde producten en kwaliteitsverlies; en
g) dat in deze weken de planning regelmatig niet gehaald kon worden (omdat het tempo van de productielijnen enorm fluctueerde) als gevolg van het grote aantal onvoldoende onervaren krachten ineens, waardoor in de periode van 9 juli t/m 7 augustus 2012 in totaal nog eens een bedrag van € 11.794,- aan extra keuringskosten betaald moest worden.
Ook is volgens [geïntimeerde] het oordeel van het hof Arnhem-Leeuwarden dat productieverlies wegens onervaren personeel geen schade is, omdat ervaren uitzendkrachten uitgefaseerd zouden worden, onbegrijpelijk.
3.2.8.De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof Arnhem-Leeuwarden niet voorbij had mogen gaan aan de stellingen b, c en d dat het in juli heel moeilijk was om voldoende uitzendkrachten in te huren omdat het vakantie was, gelet op de vaststaande feiten dat [appellante] gemiddeld de helft van het aantal bij [geïntimeerde] werkzame arbeidskrachten leverde en in de periode van juli 2011 tot begin juli 2012 wekelijks 100 tot 135 uitzendkrachten aan [geïntimeerde] ter beschikking stelde. Het oordeel van het hof Arnhem-Leeuwarden dat [geïntimeerde] na 10 juli 2012 met de hulp van uitzendkrachten van andere uitzendbureaus de productie weer op orde had kunnen hebben, is ontoereikend gemotiveerd, aldus de Hoge Raad.
Verder acht de Hoge Raad het oordeel van het hof Arnhem-Leeuwarden, dat uitfasering van ervaren uitzendkrachten de inzet was van de onderhandelingen tussen partijen, en dat daarom de na 10 juli 2012 gemaakte kosten wegens onervarenheid van de uitzendkrachten niet als schade zijn aan te merken, zonder nadere motivering onbegrijpelijk. De gedingstukken houden niet in dat partijen in onderhandeling waren over het vervangen van ervaren door onervaren uitzendkrachten. Vast staat dat de onderhandelingen tussen [geïntimeerde] en [appellante] gingen over het vervangen van duurdere krachten door goedkopere, aldus de Hoge Raad.