Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,
[appellante] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 28 november 2017;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 9 januari 2018, waarbij de zaak naar de rol is verwezen voor doorhaling in verband met onderling overleg over een minnelijke regeling;
- het royement op 16 januari 2018;
zaaknummer 200.225.037/02
- de hervatting op 6 november 2018;
- de memorie van grieven van [appellant] van 6 november 2018 met een productie en eiswijziging;
- de memorie van antwoord van de Gemeente van 26 februari 2019 met een productie.
6. De verdere beoordeling
primairontbinding van de koopovereenkomst van 11 en 12 februari 2010 wegens non-conformiteit,
subsidiairvernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling, een en ander met veroordeling van de Gemeente tot betaling van € 1.050.000,=, te vermeerderen met de wettelijke rente, onder voorwaarde van teruglevering van het gekochte, en veroordeling van de Gemeente tot betaling van een bedrag van € 296.281,06 [hof: € 1.346.281,06 minus € 1.050.000,=].
primairevordering afgewezen moet worden (r.o. 4.4). Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de Gemeente heeft medegedeeld dat er een groene buffer zou blijven en er geen hoge bebouwing zou komen en dat [appellant] daardoor een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad, zodat de
subsidiairevordering moet worden afgewezen (r.o. 4.16). De overige, hiermee samenhangende, vorderingen oordeelde de rechtbank eveneens niet toewijsbaar (r.o. 4.17 en 4.18). De vorderingen van [appellant] zijn geheel afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
meer subsidiairevordering om de Gemeente te veroordelen tot betaling van een bedrag aan [appellant] ter compensatie van zijn nadeel als gevolg van de plaatsing van de antennemast en om ter begroting daarvan een deskundigenbericht te gelasten. Tegen deze eiswijziging heeft de Gemeente geen processueel bezwaar aangevoerd. Ook het hof acht de eiswijziging niet ontoelaatbaar, zodat in het hierna volgende van de aldus vermeerderde eis zal worden uitgegaan.
getuige [de makelaar]heeft onder meer verklaard:
(…) Ik ben als makelaar door de gemeente Etten-Leur omstreeks 2008 aangezocht om voor de gemeente een woning te verkopen gelegen aan de [adres] . Het betrof een burgerwoning met een perceel van oorspronkelijk omstreeks 4.000 m2 dat nog gesplitst zou
getuige [ambtenaar van de gemeente]heeft onder meer verklaard:
Tot 1 oktober 2013 ben ik in dienst geweest van de gemeente Etten-Leur als medewerker
getuige [appellante]heeft onder meer verklaard:
Eind 2008 zijn wij bij toeval er achter gekomen dat er in de gemeente Etten-Leur een pand te koop stond, dat aangeboden werd door de gemeente Etten-Leur via het makelaarskantoor [makelaarskantoor] . Wij waren niet zozeer geïnteresseerd in het pand, maar wel in de grond. Wij hebben contact opgenomen met de makelaar, waarna begin 2009 een eerste bezichtiging van het pand en het perceel heeft plaatsgevonden. (…) De makelaar, mevrouw [de makelaar] , heeft ons toen meegedeeld dat dit perceel daarvoor door de gemeente was aangekocht, tezamen met andere omliggende percelen, met het oog op uitbreidingsplannen van de naastgelegen begraafplaats. Die uitbreiding zou, volgens mevrouw [de makelaar] , achter het door ons aan te kopen perceel plaatsvinden. Tevens deelde zij ons mee dat wij er rekening mee moesten houden dat bij aankoop van het perceel door ons een verklaring zou moeten worden getekend dat wij geen bezwaar zouden maken tegen de plannen tot uitbreiding en tegen wat daarvoor nodig was om tot realisering ervan te komen. Er lag een goedgekeurd bestemmingsplan “De Streek”, waarin de bestemming wordende begraafplaats was opgenomen, en binnen welk plan ook de uitbreiding gerealiseerd zou kunnen worden. Wij hebben ons vervolgens uitvoerig laten informeren omtrent datgene wat wij ons bij realisering van die uitbreidingsplannen moesten voorstellen, en zijn toen via de makelaar in contact gekomen met de heer [ambtenaar van de gemeente] , werkzaam bij de gemeente Etten Leur. In de contacten met de heer [ambtenaar van de gemeente] is ons door hem meegedeeld dat er tussen ons perceel, aan de achterzijde daarvan, en de beoogde uitbreiding een groene bufferzone zou komen van circa 30m diep. Dat stond niet met zoveel woorden in het bestemmingsplan. Ook de makelaar, mevrouw [de makelaar] , heeft ons dat zo, heel nadrukkelijk meegedeeld. In het hiervoor door mij genoemde bestemmingsplan stond ook een bouwblok getekend. Dit bouwblok betrof een plek achter het parkeerterrein, schuin achter ons perceel. Op onze vraag aan de heer [ambtenaar van de gemeente] wat wij ons bij bebouwing op die plaats moesten voorstellen, deelde de heer [ambtenaar van de gemeente] ons mede dat wij slechts rekening hoefden te houden met laagbouw. Dit omdat er ter plaatse ook een “molenbeleid” aan de orde is als gevolg waarvan geen hoogbouw kan worden toegestaan. Volgens de heer [ambtenaar van de gemeente] moesten wij bij bebouwing uitsluitend denken aan begraafplaats gerelateerde bouwwerken. (…) Met betrekking tot toekomstige ontwikkelingen op het perceel achter het eventueel door ons aan te kopen perceel, deelde de heer [ambtenaar van de gemeente] mede dat wij daar geen bebouwing en geen installaties konden verwachten, zeker geen hoogbouw, en het de bedoeling van de gemeente nadrukkelijk was om in de toekomst daar doden te begraven. Deze toekomstige ontwikkeling lag ook voor ons duidelijk vast in het bestemmingsplan begraafplaats, dat onderdeel uitmaakte van bestemmingsplan “De Streek’.’
getuige [appellant]heeft onder meer verklaard:
U leest mij voor de verklaring die mijn echtgenote zojuist bij u heeft afgelegd. Ik heb aan die verklaring weinig toe te voegen en ben het daar mee eens. (…) Bij de totstandkoming van de koop ben ik iets minder betrokken geweest dan mijn echtgenote, omdat ik overdag gewoon werkzaam was. Zo ben ik niet aanwezig geweest bij de gesprekken die mijn vrouw heeft gevoerd met de heer [ambtenaar van de gemeente] van de gemeente Etten-Leur en evenmin bij de contacten die zij onderhield met de makelaar., mevrouw [de makelaar] (…). Wel ben ik persoonlijk aanwezig geweest bij de bezichtiging van het pand, begin 2009, met mevrouw [de makelaar](…).’
blijvendgroene omgeving zonder hoge bebouwing rondom het perceel. Uit de getuigenverklaringen van [appellante] , [de makelaar] en [ambtenaar van de gemeente] blijkt volgens [appellant] dat het verkochte deze eigenschap diende te hebben. Nu de geleverde zaak deze eigenschap niet heeft, beantwoordt deze niet aan de koopovereenkomst en is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst die ontbinding daarvan rechtvaardigt.
kunnenkomen en de omstandigheden ter plaatse altijd zo zouden blijven. De koopovereenkomst houdt dat niet in en uit hetgeen [appellant] is voorgehouden is dat, zo blijkt uit de getuigenverklaringen, ook niet af te leiden. Het hof kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat de stellingen van [appellant] over de inhoud van de koopovereenkomst en het niet voldoen daaraan van het verkochte niet zijn komen vast te staan, zodat zijn
primairevordering niet voor toewijzing in aanmerking komt. Dit betekent dat grief I wordt verworpen.
subsidiairevordering van [appellant] niet toewijsbaar is; grief II wordt verworpen.
meer subsidiaircompensatie van het nadeel vanwege de plaatsing van de antennemast gevorderd. Het gaat hem hierbij om het verschil in waarde van het verkochte zonder de antennemast in de nabijheid van het perceel en de waarde van het verkocht mét de antennemast ernaast. Hij baseert zich hierbij op de mogelijkheid die artikel 6:230 lid 2 BW biedt om de overeenkomst te wijzigen wanneer deze niet wordt vernietigd. Het nadeel dat [appellant] heeft doordat de Gemeente hem onjuist dan wel onvolledig heeft ingelicht, wordt daardoor opgeheven, aldus [appellant] .
meer subsidiairevordering niet toewijsbaar is.