[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Sittard.
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van doodslag (feit 1), poging tot doodslag (feit 2) en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] toegewezen tot een bedrag van € 327,99 en deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van hun vorderingen tot schadevergoeding. De benadeelde partijen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] zijn beiden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 4.488,96 en de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Ten slotte zijn alle toegewezen bedragen door de rechtbank vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en is ten behoeve van de benadeelde partijen telkens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte daartoe zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat het hof zal beslissen conform de rechtbank.
De raadsman van de verdachte heeft:
- primair vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bepleit en zich met betrekking tot de beslissing ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- subsidiair bepleit dat het hof de verdachte op grond van noodweer zal ontslaan van alle rechtsvervolging;
- meer subsidiair bepleit dat het hof de verdachte op grond van noodweerexces zal ontslaan van alle rechtsvervolging;
- meest subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] heeft de raadsman:
- primair bepleit dat het hof deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen;
- subsidiair zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade ad € 17.500,00 dient te worden afgewezen;
- bepleit dat de gevorderde shockschade (gevorderd door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ) ad € 20.000,00 onvoldoende is onderbouwd en afgewezen dient te worden;
- meest subsidiair bepleit dat het hof de vorderingen zal toewijzen tot een bedrag dat in elk geval niet hoger is dan het door de rechtbank toegewezen bedrag.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] heeft de raadsman:
- primair bepleit dat het hof deze benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren;
- subsidiair zich op het standpunt gesteld dat de post ‘verlies aan verdienvermogen’ ad € 14.905,80 onvoldoende is onderbouwd en (naar het hof begrijpt) dat de benadeelde derhalve niet ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van dit deel van de vordering;
- meer subsidiair bepleit dat het hof de vordering zal toewijzen tot een bedrag dat in elk geval niet hoger is dan het door de rechtbank toegewezen bedrag.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Best [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen eenmaal door het hoofd van [slachtoffer 1] te schieten;
2.
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Best, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen op, althans in de richting van, die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Best een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (revolver), voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Best [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen door het hoofd van die [slachtoffer 1] te schieten;
2.
hij op 5 november 2017 te Best ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 5 november 2017 te Best een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (revolver), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 januari 2018, dossierpagina’s 214-216, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 214)
Naar aanleiding van een schietincident op 5 november 2017 op de Ekkersweijer 3 te Best ontving de gemeenschappelijke meldkamer meerdere telefonische meldingen. Van deze meldingen werden de opnamen beschikbaar gesteld ten behoeve van het onderzoek Puccini. Ik heb de opnamen beluisterd en kort samengevat.
Richting
Startdatum
Starttijd
Duur
Telefoonnummer
Naam melder
Inkomend
05-11-2017
23.42.31
284
112
[melder 1]
Inkomend
05-11-2017
23:42:36
161
112
[melder 2]
Inkomend
05-11-2017
23.42.44
750
112
[melder 3]
Inkomend
05-11-2017
23.42.47
178
112
[melder 4]
Inkomend
05-11-2017
23:43:10
125
112
[melder 5]
(dossierpagina 215)
20171105-234307-08272.03-00.wav
Melder belt in. Is een beveiliger. Meldt een schietpartij in Aquabest Beachclub Sunrise. Er is een schietpartij gaande, er zijn een paar schoten gelost. Er is een slachtoffer gevallen. Er staan 15 of 20 man op straat. Het slachtoffer ligt op straat. Hij heeft niets van de schutter gezien, alleen schoten gehoord.
20171105-234330-08275-03-00.wav
[melder 3] meldt dat er iemand is neergeschoten. Op de achtergrond is geschreeuw hoorbaar. Er is een persoon gewond. Het slachtoffer is 32. Hij is niet wakker maar ademt nog wel. De dader moet nog in de buurt zijn, een Nederlandse man, kaal, dik. Er is een pistool gebruikt. Het is een levensbedreigende bloeding. De medewerker gaat de melder doorzetten aan de politie.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 januari 2018, dossierpagina’s 210-213 van het zaaksdossier, betreffende het relaas van [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 210)
Naar aanleiding van een schietincident op zondag 5 november 2017 op de Ekkersweijer 3 te Best ontving de gemeenschappelijke meldkamer meerdere telefonische meldingen. Van deze meldingen werden de opnamen beschikbaar gesteld. De opnamen zijn beluisterd en woordelijk uitgewerkt. Onderstaande melding kwam binnen bij de meldkamer op 5 november 2017 te 23.47.34 uur en werd gedaan door [melder 3] .
Meldkamer: Politie, met Dennis, wat kan ik voor u doen?
[melder 3] : Ja, er is iemand net neergeschoten met een pistool bij Aquabest Sunrise, Salsa Breeze. Ik ben een kennis van het slachtoffer.
(dossierpagina 211)
Meldkamer: Hoe vaak is er geschoten?
[melder 3] : Meerdere malen, maar hij is één keer geraakt als het goed is.
Meldkamer: De schutter, is die nog aanwezig?
[melder 3] : Nee, die is weggerend.
Meldkamer: Hoe zag de persoon eruit?
[melder 3] : Kaal, Nederlandse man, blank, dik, een tatoeage in zijn nek.
Meldkamer: Hoe oud ongeveer?
[melder 3] : Euh. Zesendertig.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2017, dossierpagina’s 217-218 van het zaaksdossier, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 217)
Op 6 november 2017 (het hof begrijpt: 5 november 2017) waren wij belast met de directe hulpverlening politie in de gemeente Eindhoven. Omstreeks 23.45 uur kregen wij de melding te rijden naar Beachclub Sunrise in verband met een schietpartij.
Ter plaatse zagen wij een grote groep mensen staan. Wij zagen dat het slachtoffer op de grond lag. Hij werd op dat moment gereanimeerd.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2017, dossierpagina 230 van het zaaksdossier, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , voor zover inhoudende:
Op 6 november 2017 waren wij in het Sint Elisabeth ziekenhuis te Tilburg. Omstreeks 3.00 uur waren wij op de afdeling Spoedeisende Hulp. Aldaar is door het ambulancepersoneel eerder op de nacht het slachtoffer van de schietpartij naartoe gebracht. In het ziekenhuis is het slachtoffer overleden.
Wij hebben samen met de vader en moeder van het slachtoffer, zijnde [vader] en [moeder] , de identiteit van het slachtoffer vastgesteld zijnde overledene [slachtoffer 1] .
5.
Een proces-verbaal sporenonderzoek aan lichaam slachtoffer d.d. 16 december 2017, bijlage 2.1 van het forensisch dossier, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , voor zover inhoudende:
(Blad 2)
Op maandag 6 november 2017 omstreeks 03.00 uur startten wij samen met [forensisch arts] , een onderzoek aan het lichaam van het [slachtoffer 1] . Wij zagen een schotbeschadiging en blauwe verkleuring aan het linkeroog. Dit betrof vermoedelijk een inschotopening. Door ons werd aan de achterzijde van het hoofd tevens een schotbeschadiging aangetroffen, vermoedelijk een uitschotopening. Aan de binnenzijde van de linkerduim zagen wij een huidbeschadiging.
6.
Een deskundigenrapport, opgesteld door [radioloog] op 12 december 2017, als radioloog verbonden aan het Maastricht UMC+, bijlage 10.1 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende:
(pagina 8 van het rapport)
Op basis van de huiddefecten, onderhuidse zwellingen, onderhuidse lucht, afwijkingen aan botdelen en weefsels kan er een(
correctie hof)traject worden uitgezet. Dit traject loopt vanaf huiddefect B en daarna door de linker oogbol. Verder verloop door de achterkant van de oogkas tot in het hersenweefsel. Verloop door het hersenweefsel richting het defect achterkant van de schedel rechts om het lichaam te verlaten ter hoogte van huiddefect A op het achterhoofd rechts. Dit traject verloopt vermoedelijk van voor naar achter. Tevens enigszins van links naar rechts en hoofdwaarts.
7.
Een deskundigenrapport van het NFI, opgesteld door prof. dr. [arts en patholoog] , op 19 januari 2018, bijlage 10.2 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende:
(pagina 3)
Verkregen informatie:
Volgens verkregen inlichtingen van de verbalisant zou de 33 jaren oud geworden [slachtoffer 1] in de nacht van 5 op 6 november 2017 nabij een feestlocatie in een schermutseling zijn geraakt. Hij zou hierbij zijn beschoten. Ingeschakelde hulpdiensten zouden reanimatiehandelingen hebben verricht. Dit mocht niet baten en hij overleed op 6 november om circa 01.30 uur in het Elisabeth ziekenhuis te Tilburg.
(pagina 5)
Interpretatie van de resultaten:
Bij de sectie waren er tekenen van bij leven opgetreden inwerking van uitwendig perforerend geweld – éen doorschot door het hoofd (sub 3 t/m 6). In het kader van het doorschot waren er onder andere breuken van het schedeldak en de schedelbasis, bloeduitstortingen op en onder de hersenvliezen en ernstige beschadiging van de hersenen (sub 6). Dit heeft geleid tot hersenzwelling (sub 7) en hersenfunctiestoornissen, hetgeen het overlijden zonder meer verklaart.
Het hersenfunctieverlies heeft geleid tot het longoedeem (sub 8).
In de linkerduim werd een verse perforatie met in de weke delen een metalen fragment, mogelijk een projectieldeel aangetroffen (sub 9).
Conclusie: Het overlijden van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , wordt volledig verklaard door verstoring/verlies van hersenfuncties opgetreden als gevolg van een doorschot door het hoofd.
8.
Een proces-verbaal van de politie, bijlage 9 van het forensisch dossier, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 7] , voor zover inhoudende:
(blad 1)
Op 16 november 2017 is forensisch onderzoek verricht aan het voertuig: Citroën Xsara Picasso met [kenteken 1] .
(blad 2)
Het navolgende werd door ons bevonden en waargenomen.
Op de passagierszitplaats zagen wij een groene jas liggen. Wij zagen dat uit de linkerborstzak een gedeelte stak van een zogenaamde werkhandschoen. Wij zagen dat zich in deze werkhandschoen twee kolfplaten bevonden.
Deze kolfplaten zijn voorzien van [SIN 1] .
9.
Een deskundigenrapport van het NFI, opgesteld door ing. [NFI-deskundige wapens en munitie] , op 12 februari 2018, dossierpagina’s 716-721, voor zover inhoudende:
SIN
Omschrijving
[SIN 1]
Vuurwapen (onderdelen)
Vraagstelling
2. Wat is het merk en type van het vuurwapen, waarvan de aangetroffen kolfplaat uit de jas afkomstig is?
(dossierpagina 719)
Kolfplaten [SIN 1]
Het betreffen hier twee houten kolfplaten. Deze kolfplaten hebben aan de buitenzijde dezelfde structuur en passen bij elkaar. Het betreft een linker- en rechterkolfplaat.
(dossierpagina 720)
In de binnenzijde van beide kolfplaten, zie figuur 3, staat het nummer 149. Verder is aan de binnenzijde van de kolfplaten af te leiden wat de framemaat van het vuurwapen is waarop deze kolfplaten bevestigd kunnen worden. Dit betreft het J-frame, van revolvers van het merk Smith & Wesson. Dit soort frames is gebruikt bij meerdere modellen revolver en voor meerdere kalibers. Dit betreffen de kalibers .22 Long Rifle, .22 Magnum, .38 Special en .357 Magnum.
10.
Een proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige d.d. 13 april 2018, behorende bij een aanvullend relaas proces-verbaal forensisch sporenonderzoek TGO Puccini, proces-verbaalnummer PL2100-2017228877, pagina 7, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 9] , voor zover inhoudende:
Bij het onderzoek werden schotresten van het gezicht van het slachtoffer afgenomen, onderzoek hieraan kan mogelijk iets zeggen over de afstand tussen mondingsvuur en slachtoffer. Aan het volgende stuk van overtuiging dient onderzoek te worden verricht:
SIN: [SIN 2] ;
Spooromschrijving: schotresten;
Plaats veiligstellen: gezicht slachtoffer.
11.
Een deskundigenrapport van het NFI, opgesteld door dr. Ir. [NFI-deskundige schotresten] , op 30 juli 2018, zaaknummer 2017.11.06.133, voor zover inhoudende:
(pagina 6)
Het aangetroffen sporen- en verkleuringsbeeld past in zijn algemeenheid bij schootsafstanden groter dan 100 centimeter. Het aangetroffen sporen- en verkleuringsbeeld past in zijn algemeenheid niet bij schootsafstanden kleiner dan 25 centimeter.
(pagina 7)
Conclusie
Op de schotrestenfolie zijn schotresten aangetroffen in de vorm van één nitrocellulosekruitdeeltje. Op basis van het onderzoek aan de schotrestenfolies ( [SIN 2] ) en de bekeken foto’s luidt de conclusie ten aanzien van de schootsafstand:
De bevindingen van het schootsafstandenonderzoek zijn iets waarschijnlijker (twee tot tien keer) wanneer hypothese 2 waar is, dan wanneer hypothese 1 waar is, waarbij:
Hypothese 1: De afstand tussen de loopmonding van het vuurwapen en het inschot bedraagt ca. 50 centimeter.
Hypothese 2: De afstand tussen de loopmonding van het vuurwapen en het inschot bedraagt ca. 200 centimeter.
12.
Een deskundigenrapport van het NFI, opgesteld door ing. [NFI-deskundige wapens en munitie] voornoemd op 25 juni 2018, behorende bij een aanvullend relaas proces-verbaal forensisch sporenonderzoek TGO Puccini, proces-verbaalnummer PL-2100-2017228877, pagina’s 34-37, voor zover inhoudende:
(pagina 37)
Ricochet of direct schot.
Het is uitgesloten dat, uitgaande van de onderstaande uitgangstspunten:
- het slachtoffer stond ten tijde van het schietincident rechtop;
- de lengte van de verdachte is 183 cm en deze stond ten tijde van het schietincident rechtop;
- het wegdek bestond uit betonnen klinkers;
- de afstand tussen het mondingsvuur en het inschot bedraagt tussen de 50 en 200 cm,
de kogel het slachtoffer op een hoogte van 170 cm (het oog) via een ricochet heeft getroffen.
13.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 november 2017 te 02.00 uur, dossierpagina’s 244-246 van het zaaksdossier, betreffende de verklaring van [getuige 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 244)
Ik werk als beveiliger bij Maximum Event Security. Vanavond had ik dienst op het feest 'Salsa Breeze’, gelegen aan de Ekkersweijer in Best. In de loop van de avond ontstond binnen een probleem tussen de dader van het schietincident en het slachtoffer. Zij hadden ruzie en ik ben tussenbeide gekomen. Ik kan de schutter als volgt omschrijven: een blanke man met een kaal hoofd. Hij droeg een wit T-shirt. De schutter is een ‘papzak’ van ongeveer 1.75 meter.
(dossierpagina 245)
Toen ik buiten kwam, zag ik dat drie mannen, onder wie de schutter, naar een zwarte Skoda Octavia renden. Ik zag dat de deuren van de Skoda open gingen en daarna weer dicht. Ik zag dat de jongen met rood haar en vrienden van hem richting de Skoda renden. Ik zag dat een redelijk gespierde jongen met zwart opgeschoren haar in elkaar geslagen werd door de jongen met het rode haar.
Ik zag dat het slachtoffer van het schietincident ook wilde vechten. Ik zag dat de kale man met het witte T-shirt iets zwarts en glimmend uit de Skoda pakte. Ik zag dat hij schoot op het slachtoffer, van nog geen meter afstand. Ik zag dat het slachtoffer in zijn hoofd geraakt werd. Ik had op dat moment het slachtoffer vast. Volgens mij was het een klein wapen. Mijn kleding, handen en hoofd zaten onder het bloed.
14.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 november 2017 te 13.00 uur, dossierpagina’s 248-261 van het zaaksdossier, betreffende de verklaring van [getuige 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 249)
Hij heeft wel mijn kant op geschoten. Hij raakt die gozer, maar hij schoot wel mijn kant op.
(dossierpagina 254)
Ik zag dat die jongen met dat witte shirt al bij de Skoda stond. Die jongen met die rood geblokte blouse en een jongen met een zwart shirt liepen ook richting die Skoda. Ik liep achter die jongen met die rood geblokte blouse aan. Ik liep dus echt vanaf de ingang verder het parkeerterrein op.
(dossierpagina 255)
De jongen met de rood geblokte blouse rende naar de jongen met het witte shirt en een jongen met een zwart shirt, die bij de Skoda staan. De jongen met de geblokte blouse, de jongen met het witte shirt en daarmee bedoel ik dus de schutter en de jongen met het zwarte shirt staan in een soort driehoekje achter de Skoda.
V: Klopt het dat de jongens achter de auto stonden aan de zijde van de kofferbak?
A: Ja, dat klopt.
V: Wat gebeurde er toen?
A: [persoon 1] kwam aan gerend met twee jongens. Het gaat op dat moment heel snel en er komen heel veel personen bij.
Eerst begint [persoon 1] het gevecht met de jongen met de geblokte blouse. De twee jongens bij [persoon 1] slaan de geblokte blouse ook in elkaar.
V: Waar vindt dat gevecht plaats?
A: Dat gevecht begint eerst bij de kofferbak van de Skoda en verplaatst zich naar de achterkant van auto 2. De jongen met het witte shirt (het hof begrijpt verdachte) pakt via de zijdeur iets uit de auto. [slachtoffer 1] komt aan gelopen en ik trek [slachtoffer 1] weg.
V: Wat was de reden dat je [slachtoffer 1] op dat moment wegtrok?
A: Ik zag iets glimmends in de hand van de jongen met het witte shirt.
V: Wat dacht je op dat moment?
A: Dat weet ik niet. Ik heb [slachtoffer 1] weggetrokken. Hij schoot eerst op de grond. Toen gericht op [slachtoffer 1] en toen in de lucht.
(dossierpagina 256)
V: Wat gebeurt er op het moment dat de vechtpartij tussen [persoon 1] en de jongen met de geblokte blouse en die twee jongens plaatsvindt?
A: Op dat moment zie ik dat die jongen met dat witte shirt de deur van die Skoda Octavia opendoet. Volgens mij was het de achterdeur.
V: Hoe zie je dat?
A: Omdat het licht in de auto aangaat. Dus op het moment dat er wordt gevochten tussen vier jongens, maakt die jongen met het witte shirt de auto open.
V: Wat gebeurt er dan?
A: De jongen met het witte shirt komt tussen auto 1 en 2 vandaan weer naar de achterzijde van de Skoda. Op dat moment komt [slachtoffer 1] ook aan gerend. Ik zie op dat moment iets glimmends in de hand van de jongen met het witte shirt. En op dat moment trek ik [slachtoffer 1] weg. Ik dacht ook dat [slachtoffer 1] hem te lijf wilde gaan. Op het moment dat het eerste schot op de grond viel, schoot die vechtpartij uit elkaar. Nadat de jongen met het witte shirt op de grond schoot, schoot hij gericht op [slachtoffer 1] . Hij schoot hem in zijn hoofd en daarna nog een keer in de lucht.
V: Hoe lang is de vechtpartij gaande tussen [persoon 1] , de geblokte blouse en die twee jongens, voordat [slachtoffer 1] aan komt lopen?
A: Vijf seconden.
V: Wat gebeurt er dan?
A: De jongen met het witte shirt komt tussen auto 1 en auto 2 uit gelopen. En op dat moment komt [slachtoffer 1] aangelopen. Ik denk: [slachtoffer 1] gaat naar hem toe. Op dat moment zie ik dat de jongen met het witte shirt iets glimmends in zijn handen houdt. En ik zie en hoor dat hij op de grond schiet. Op dat moment wil [slachtoffer 1] naar hem toe stappen en trek ik [slachtoffer 1] weg. En vervolgens schiet hij [slachtoffer 1] in zijn hoofd.
V: Kun je precies beschrijven wat je ziet?
A: Ik zie dat de jongen met het witte shirt tussen auto 1 en auto 2 uit komt gelopen. Op dat moment komt [slachtoffer 1] aangelopen. Ik zie dat de jongen met het witte shirt iets glimmends in zijn rechterhand houdt. Dit blijkt later een wapen te zijn. Ik zie op dat moment dat hij op de grond schiet. Op het moment dat hij op de grond schiet, ondersteunt hij zijn rechterhand en dus het wapen, met zijn linkerhand. Op dat moment heb ik [slachtoffer 1] direct vastgegrepen vanaf de achterzijde met mijn beide armen omdat ik hem wilde wegtrekken. Direct na het schot op de grond zag ik dat de jongen met het witte shirt zijn wapen op [slachtoffer 1] richtte en direct gericht schoot op zijn hoofd. Hij schoot dus eerst op de grond, daarna gericht en daarna in de lucht. Ik voelde iets in mijn gezicht, net als druppels. Nadat de jongen met het witte shirt zijn laatste schot in de lucht schoot, draaide hij zich om en rende hij weg. Op het moment dat ik [slachtoffer 1] wegtrok omdat ik iets glimmends in de hand van de jongen met het witte shirt zag, zag ik dat [slachtoffer 1] juist naar voren stapte.
(dossierpagina 257)
De afstand tussen de jongen met het witte shirt en [slachtoffer 1] was ongeveer een halve meter. Hij werd echt van heel dichtbij beschoten. Ik zag dat [slachtoffer 1] in zijn hoofd werd geraakt. Ik hield [slachtoffer 1] enkele seconden vast. Toen viel hij voorover, richting de dader.
V: Waarom denk je dat de jongen met het witte shirt [slachtoffer 1] moest hebben?
A: Ik denk dat omdat de jongen met het witte shirt totaal niet was gefocust op de vechtpartij van [persoon 1] en die jongen met die geblokte blouse. Hij richtte zich direct op [slachtoffer 1] .
V: Kun je de auto waar het wapen uit werd gehaald beschrijven?
A: Een zwarte Skoda Octavia met een kofferbak.
V: Weet je wat auto 2 voor auto is?
A: Ik dacht een Opel Corsa.
V: Kun je ons de schutter beschrijven?
A: Een man met een blanke huidskleur, kaal, ongeveer 1.70-1.75 meter lang, tussen de 30-40 jaar oud, fors postuur, tatoeage in zijn nek,
(dossierpagina 258)
wit T-shirt met de tekst DSQUARED.
Opmerking verbalisanten: Wij tonen [getuige 1] de opnames afkomstig van het camerabeveiligingssysteem van Sunrise Beachclub te Best.
(dossierpagina 260)
A: De persoon in de foto in die witte cirkel is de schutter. Dat is hem.
V: Is de man op de foto hierboven de persoon die jij herkent als de dader van de schietpartij?
A: Ja 1000%.
(dossierpagina 261)
V: (…)
A: In de zaal droeg de schutter een wit shirt en ook ten tijde van het schieten droeg hij dat witte shirt.
V: Heb jij het gevoel dat je op enig moment gevaar hebt gelopen?
A: Vanaf het eerste schot al. Het eerste schot had zomaar af kunnen kaatsen. Ik zou door het tweede schot geraakt kunnen worden. Bij het derde schot wilde ik vooral die schutter pakken. Een collega heeft mij teruggetrokken en beschermd.
15.
Een proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris d.d. 22 juli 2019, betreffende de verklaring van [getuige 1] , voor zover inhoudende:
(pagina 3 van het proces-verbaal)
De reden dat ik de parkeerplaats op ging, was omdat de jongens die ik aansprak langs mij heen renden naar buiten. En nog drie jongens van de groep van [slachtoffer 1] renden langs mij. Toen rende [slachtoffer 1] ook langs mij heen en ben ik achter hem aangerend. [slachtoffer 1] liep voor mij uit en ik liep achter [slachtoffer 1] aan. Dan zie ik een autolicht aangaan, de verlichting van een auto en daarna komt [verdachte] met een pistool achter de auto vandaan. Hij schiet als eerst op de grond. Ik loop achter [slachtoffer 1] en op het moment dat het schot gelost is, pak ik [slachtoffer 1] om zijn middel beet en wil ik hem naar links trekken en dan volgt er nog een schot.
Ik liep achter [slachtoffer 1] aan omdat hij richting de vechtpartij liep en ik wilde de vechtpartij stoppen.
(pagina 4 van het proces-verbaal)
Ik trok [slachtoffer 1] weg. Ik wilde hem wegtrekken. Ik had hem vast om zijn middel. Toen volgde het tweede schot maar ik wist toen nog niet of dat op [slachtoffer 1] was of op mij, totdat ik een zwaar gewicht voelde. [slachtoffer 1] stapte er op af en ik trok hem juist weg. Het enige wat ik zag, was dat hij hem, het pistool, omhoog trok en toen trok ik [slachtoffer 1] naar links. Op dat moment was de afstand tussen mij en degene die dat schot had gelost een halve meter tot een meter. Bij het tweede schot zag ik dat het wapen gericht was. Op het moment dat ik [slachtoffer 1] liet vallen zag ik dat het vuurwapen richting mij en [slachtoffer 1] is geweest. Dat is het moment dat [slachtoffer 1] valt na het tweede schot. Daarna keert hij zich om en rent hij weg en schiet nog een keer in de lucht.
Er zat een heel korte tijd tussen het eerste en tweede schot.
16.
Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 13 december 2017, dossierpagina’s 273-274 van het zaaksdossier, betreffende de verklaring van [aangever] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 273)
Ik vreesde voor mijn leven. Ik dacht dat ik de volgende zou zijn die eraan ging. Ik dacht zelfs dat ik al geraakt was doordat ik bloed op mijn blouse had. Maar later bleek dat dit het bloed van [slachtoffer 1] was.
17.
Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 30 december 2017, bijlage 1 van het forensisch dossier, betreffende het relaas van verbalisanten [verbalisant 10] [verbalisant 11] en [verbalisant 12] , voor zover inhoudende:
(blad 4)
Tijdens het onderzoek ter plaatse kregen wij, verbalisanten, de informatie dat een persoon tijdens zijn werkzaamheden als beveiliger het slachtoffer had trachten tegen te houden op het moment dat er werd geschoten. Toen het slachtoffer gewond was geraakt.
(blad 5)had deze beveiliger het slachtoffer vast waardoor zijn bovenkleding besmeurd werd met bloed. Deze beveiliger was genaamd: [slachtoffer 2] Wij zagen dat [slachtoffer 2] een wit overhemd aan had en daar overheen een zwart gilet. Wij zagen dat er op deze twee kledingstukken bloed aanwezig was.
18.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 november 2017 te 02.00 uur, dossierpagina’s 275-277 van het zaaksdossier, betreffende de verklaring van [getuige 2] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 275)
Ik ben werkzaam als beveiliger en belast met de beveiliging van het Salsa Breeze feest dat gehouden wordt in Beachclub Sunrise, gevestigd aan de Ekkersweijer 3 te Best.
Op 5 november 2017 was ik daar samen met mijn collega [getuige 1]
(dossierpagina 276)
Ik was buiten de hekken in discussie met een groepje jongens toen ik meerdere knallen hoorde. Toen zag ik een jongen in het groepje op de grond vallen en realiseerde ik mij dat er geschoten werd en dat een jongen neergeschoten was. Ik zag toen dat het slachtoffer op de grond lag en dat hij aan zijn hoofd gewond was. Mijn collega [getuige 1] heeft echt gezien wie er geschoten heeft. [getuige 1] heeft mij later uitgelegd wie de schutter was.
19.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 november 2017, dossierpagina’s 286-300 van het zaaksdossier, betreffende de verklaring van [getuige 3] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 287)V: Hoe lang werk jij al als beveiliger?
A: Ik ben al 21 jaar portier.
V: Afgelopen zondag 5 november 2017, met hoeveel beveiligers waren jullie toen aan het werk?
A: Met tien man.
V: Hoe laat ben je begonnen met werken op zondag 5 november 2017?
A: Ik ben om 1800 uur begonnen met werken.
(dossierpagina 292)V: Wie bedoel jij met de kale gezette man?
A: Ik bedoel daar de man mee die ik zojuist aanwees op een screenshot. Dit is ook de schutter van het latere schietincident. Dat weet ik 100% zeker.
Opmerking verbalisant: De betreffende foto wordt hieronder in het proces-verbaal gevoegd.
(dossierpagina 295)
V: (…)
A: Ik ren [slachtoffer 1] achterna en zie [slachtoffer 1] rennen naar een parkeerplaats. Op die parkeerplaats staat een clubje mannen nabij een auto. Er staan nog wat auto’s geparkeerd daar.
V: Wat voor auto’s?
A: Een zwarte Skoda Octavia.
(dossierpagina 296)
V: En dan?
A: Daar staat een clubje mannen. Zij stonden aan de achterzijde van de Skoda en die andere auto. Ik zag die gezette kale man. Ik zag [getuige 1] bij dat clubje mannen staan. Ik denk dat de afstand van mij tot aan het clubje mannen 5 à 10 meter geweest moet zijn.
Ik zie een kale man, gezet van postuur, en ik bedoel dan die man die ik eerder aan heb gewezen en waarvan ik zei dat dat de schutter is geweest, iets pakken uit de auto. Volgens mij had die kale man een licht of wit shirt aan met korte mouwen.
V: (…)
A: Ik zie een portier opengaan van de zwarte Skoda. Ik zie [getuige 1] [slachtoffer 1] tegenhouden. Ik zie dat de kale gezette man weer terug komt gelopen naar [slachtoffer 1] toe. Ik zie dat een collega, [getuige 1] , recht in de loop kijkt van het pistool.
(dossierpagina 297)
V: (…)
A: Ik zie [getuige 1] een beweging maken om uit de vuurlinie te komen. Ik hoor pam, pam, pam, drie schoten. Ik zag bij het tweede schot [slachtoffer 1] in elkaar zakken. Ik zag de kale gezette man het pistool richten op het hoofd van [slachtoffer 1] en de trekker overhalen. Ik zag dat hij schoot met zijn rechtse hand en ondersteund door zijn linkerhand. Het derde schot was een schot in de lucht.
(dossierpagina 298)
V: (…)
A: Ik zag [getuige 1] nog beduusd rondlopen want hij had [slachtoffer 1] vast toen hij beschoten werd. [getuige 1] was zelf bijna dood door die schietpartij.
V: Wat droeg de schutter toen hij wegrende?
A: Het lichte of witte shirt met korte mouwen.
20.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 januari 2018, dossierpagina’s 304-308 van het zaaksdossier, betreffende de verklaring van [getuige 3] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 306)
Getuige:
Ik zie de kale man tussen de zwarte Skoda en nog een andere auto in staan. Ik zie dat hij het portier opent, voorover buigt en weer terug komt. Ik denk dat dit hooguit 10 à 15 seconden heeft geduurd. Vervolgens zie ik dat [getuige 1] achter de Skoda staat. Ik heb continu zicht gehad op de mannen bij de Skoda. Het zicht was voor mij helder.
Getuige:
Ik zie [slachtoffer 1] doorlopen naar die kale man. Ik zag toen die kale man gericht schieten richting het hoofd van [slachtoffer 1] .
Verbalisanten:
Waar staat [getuige 1] op dat moment?
Getuige:
In de vuurlinie. Ik zie dat [slachtoffer 1] door rent en dat [getuige 1] hem nog wilde tegenhouden.
(dossierpagina 307)
Verbalisanten:
Wat was de afstand tussen jou en het groepje mannen aan de achterzijde van de Skoda?
Getuige:
Dat is tussen de vijf en tien meter geweest.
(dossierpagina 308)
Verbalisanten:
Wat doet de kale man nadat hij geschoten heeft?
Getuige:
Die rent al sprintend naar de uitgang.
21.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 november 2017, dossierpagina’s 311-317 van het zaaksdossier, betreffende de verklaring van [getuige 5] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 311)
V: (…)
A: Ik was op die avond hoofdportier.
(dossierpagina 313)
V: (…)
A: Ik liep naar de poort, naar mijn vaste positie. Ik kwam aan lopen, liep voorbij de ijzeren poort en liep op mijn collega’s af. Ik zag mijn collega’s daar staan bij een Skoda. Sowieso één deur stond open aan de rechterkant. Daar zag ik dus collega’s staan aan de achterzijde van die auto. Ik zag [getuige 1] en [getuige 2] daar staan. Ik denk dat [getuige 1] het dichtst bij de auto stond. Op mijn looproute hoor ik halverwege de eerste knal.
Voordat ik het wist werd het slachtoffer al gereanimeerd. Volgens mij was de kassadame aan het reanimeren.
22.
Een proces-verbaal van bevindingen ‘betreffende de inhoud van de videobeelden van Sunrise Beachclub 5 november 2017’ d.d. 25 januari 2018, dossierpagina’s 685-689, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 688)
23:39:23 uur [verdachte] is naar de parkeerplaats gelopen en niet meer in beeld.
23:39:30 uur Buiten wordt [slachtoffer 1] tegengehouden door de beveiliging.
23:39:52 uur De groep met [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] (kamp [verdachte] ), [persoon 1] , [getuige 4] , [persoon 6] (kamp [slachtoffer 1] ) en beveiligers [getuige 1] , [persoon 7] , [persoon 8] en [getuige 5] is uit beeld richting parkeerplaats gelopen.
(dossierpagina 689)
23:41:38 uur [slachtoffer 1] loopt vanaf de ingang in de richting van de parkeerplaats samen met [persoon 9] en [persoon 10] , [persoon 13] , [persoon 11] en NN man. Achter hen lopen beveiliger [getuige 3] en [persoon 12] .
23:41:45 uur [slachtoffer 1] loopt uit beeld richting parkeerplaats.
23:42:04 uur Omstanders kijken richting parkeerplaats.
23:42:11 uur Omstanders draaien om en lopen richting ingang van de Beachclub.
23:42:13 uur [beveiliger] komt aan rennen. Hij heeft een telefoon in zijn hand.
(dossierpagina 688)
23.43.37 uur Beveiliger [getuige 1] komt binnen. Op zijn rechtermouw is een bloedvlek te zien.
23.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 november 2017 om 00.27 uur, dossierpagina’s 467-468 van het zaaksdossier, betreffende de verklaring van [getuige 4] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 467)
Vandaag, maandag 6 november 2017 omstreeks 23.30 uur (het hof begrijpt: 5 november 2017) stond ik binnen bij Salsa Breeze bij Aquabest.
Ik stond op de parkeerplaats en zag dat [slachtoffer 1] mij voorbij liep en in de richting van de kale man liep. Ik zag dat die kale man bij een zwarte Skoda stond. Het kenteken van deze Skoda is [kenteken 2] . Volgens mij zag ik die kale een deur van die Skoda dichtgooien en zag dat lampen van die Skoda aan waren. Ik zag dat [slachtoffer 1] naar die kale liep. Op het moment dat [slachtoffer 1] op één meter afstand van die kale is, zie en hoor ik dat hij schiet. Ik hoor knallen. Ik zie dat [slachtoffer 1] meteen op de grond valt. Ik stond op dit moment op ongeveer 15 meter afstand. Ik zag en hoorde dat die kale meteen nog in de lucht schoot. Volgens mij heeft die kale in totaal drie keer geschoten.
(dossierpagina 468)
Nadat die kale had geschoten zag ik dat hij wegrende. Volgens mij de parkeerplaats af.
24.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 november 2017, dossierpagina’s 401-406 van het zaaksdossier, betreffende de verklaring van [getuige 6] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 402)
Ik werk bij Beachclub Sunrise voor “Salsa Breeze”. Ik ging rond 23.40 uur de deur uit.
(dossierpagina 403)
V: Je gaat rond 23.40 uur weg, wat gebeurt er dan?
Getuige: Ik ben naar mijn auto gelopen en ingestapt. Ik wilde wegrijden maar dat kon niet want er stonden allemaal mensen achter mijn auto. Ik kon dit zien via de achteruitrijcamera die in mijn auto zit. Ik hoorde dat er iets van een ruzieachtige sfeer was.
Links naast mij stond een auto geparkeerd, volgens mij was het een blauwe of zwarte auto. De auto stond met de neus in dezelfde richting geparkeerd als mijn auto. Ik zag dat aan de rechterkant van die auto de achterdeur openging. Ik zag dat een man die deur opendeed. Ik zag dit allemaal via mijn linker zijruit. Kort daarna hoorde ik een schot. Ik keek toen meteen op en zag ook iets van een licht. Ik meende te zien dat iemand met een revolver in de lucht schoot. Ik ben ineengedoken in mijn auto en in mijn beleving heb ik toen nog een schot gehoord. Ik zag toen een man wegrennen. Ik kan me herinneren dat de man die wegrende een wit T-shirt aan had.
(dossierpagina 404)
Getuige: Ik ben uit mijn auto gestapt en toen ben ik achter die auto gelopen die links naast mij stond en toen zag ik een man op de grond liggen. Ik zag dat zijn linkeroog heel erg dik was. Ik heb in eerste instantie nog aan zijn pols gevoeld en toen voelde ik nog hartslag. Ik heb daarna de hartslag via zijn hals gevoeld. Ik voelde dat de hartslag langzaam wegzakte. Ik kreeg van iemand een gsm met een zaklampfunctie. Ik heb met deze lamp in zijn rechteroog gekeken maar zag geen pupilreactie waardoor ik eigenlijk al wist dat het foute boel is. Ik ben toen direct gaan reanimeren en blijven reanimeren totdat de man de ambulance inging.
(dossierpagina 405)
Verbalisanten: Hoe schoot die man in de lucht?
Getuige: Ik zag dat de man met een gestrekte arm de lucht in wees. Ik heb een arm gezien met een revolver erin.
25.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 november 2017, dossierpagina’s 634-651, betreffende de verklaring van [persoon 3] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 636)
O: In de nacht van 5 op 6 november heeft er een schietincident plaatsgevonden aan de Ekkersweijer in Best bij Beachclub Sunrise. Van een andere getuige, [persoon 14] , hoorden we dat jij die avond ook op de locatie was waar het schietincident plaatsvond.
V: Klopt.
(dossierpagina 637)
V: Hoe ben jij daarheen gegaan?
A: Met de auto. Een zwarte Skoda.
V: Onderweg heb je nog iemand opgehaald?
(dossierpagina 638)
A: Een vriend van mij appte en vroeg hoe ik ging. Ik zei met de auto. Hij vroeg of hij mee mocht. Ik dacht ja er is plaats en hij kan mee.
V: Wie is die vriend?
A: Ik ken hem als [verdachte] .
(dossierpagina 639)
V: Hoe had jij de auto geparkeerd?
A: Gewoon met de neus naar voren.
(dossierpagina 643)
V: Kun je ons aangeven wie je hier ziet op de foto (het hof: dit is dezelfde foto als de in de bewijsmiddelen 14 en 19 genoemde foto’s)?
A: De persoon in de witte cirkel is [verdachte] .
(dossierpagina 649)
V: Je noemt hem [naam 1] en [naam 2] . Hoe heet hij?
A: Ik ken hem als [naam 1] maar ik noem hem ook [naam 2] .
26.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 november 2017, dossierpagina’s 45-48 van het zaaksdossier, betreffende de verklaring van de [verdachte] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 46)
V: Hoe wil je graag aangesproken worden door ons?
A: [naam 2] is oke.
27.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 november 2017, dossierpagina’s 52-90 van het zaaksdossier, betreffende de verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 57)
Verbalisanten: Hoe was je kleding toen je bij de Beachclub naar binnen ging?
Verdachte: Wit T-shirt en een spijkerbroek.
(dossierpagina 70)
[persoon 3] (het hof begrijpt: [persoon 3] ) drukte de auto open.
(dossierpagina 73)
Ik ben naar de auto gelopen. Ik heb het pistool (revolver) onder de mat gepakt waar ik zat. Heb ik het in mijn rechterzak gedaan. Ik deed de deur open. Toen ik uitstapte, bam, ik raakte iemand. Ik ben heel hard weggelopen, schuin zo de weg op. Kom ik weer op de weg uit zeg maar en toen gaf ik hier een waarschuwingsschot in de lucht. Toen heb ik in de lucht geschoten. Toen ben ik weggelopen.
(dossierpagina 75)
De revolver lag onder de mat, rechtsachter in de auto.
(dossierpagina 83)
Die revolver heb ik al een jaar of vijf, zes.
(dossierpagina 86)
Verbalisanten: Dus er zijn op geen enkele onderdelen van wapens, of dat nou van dat wapen of van een ander wapen, wat jij op dit moment nog in je bezit hebt?
Verdachte: Op dit moment of had?
(dossierpagina 87)
Verbalisanten: Ja of had.
Verdachte: Toen ik dat wapen had weggegooid, heb ik handvatjes. Ik heb dat volgens mij nog in mijn jasje in die auto laten liggen. Ik heb dat niet eens, dat is het enige wat ik niet heb weggegooid.
Verbalisanten: Wat niet?
Verdachte: Die handvatjes. Die handvatjes waren los.
(dossierpagina 88)
Verbalisanten: Je hebt ze er niet afgehaald, ze waren al los?
Verdachte: Nee, een schroefje. Ze waren los.
Verbalisanten: Maar jij zegt die handvatten liggen in de auto?
Verdachte: Ja, die lagen in die auto. Ja, van die Citroën.
Verbalisanten: In de auto die je bij je had toen je werd aangehouden?
Verdachte: Die ja.
Verbalisanten: Dat zijn de handvatten die thuishoren op het revolver waarmee je geschoten hebt?
Verdachte: Ja, klopt precies.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, ook in onderlinge samenhang beschouwd.
Is opzet bewezen wat betreft feit 1 en 2?
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Daartoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat de verdachte niet opzettelijk heeft geschoten, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet. De verdachte is, met een zojuist gepakt vuurwapen, uit de auto gestapt en vrijwel direct vlogen er drie mannen op hem af en kreeg hij (bijna) een karatetrap en is het wapen afgegaan door een beweging of reflex. Hij wilde zijn belagers alleen maar afschrikken. Hij had hoogstens de intentie om een waarschuwingsschot te lossen opdat de groep van [slachtoffer 1] afstand zou nemen. De door [getuige 1] , [getuige 3] en leden van de groep van het slachtoffer afgelegde verklaringen zijn onbetrouwbaar, nu zij inconsistent, wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard.
Indien het hof wel bewezen acht dat de verdachte opzettelijk heeft geschoten en [getuige 1] ten tijde van het schietincident achter het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft gestaan, heeft de raadsman bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met dat schot [getuige 1] – door verdachte niet gezien - zou doden.
Bovendien kan één schot niet tegelijk een voltooide doodslag en een poging doodslag opleveren: uit het dossier blijkt niet dat mogelijk is met één schot twee personen te doden. De andere twee kogels (richting de grond en in de lucht) konden dat ook niet.
Standpunt van de advocaat generaal
De advocaat-generaal heeft zich aangesloten bij het requisitoir in eerste aanleg, waarin werd betoogd dat verdachte gericht en vanaf korte afstand op het hoofd van het slachtoffer heeft geschoten, zodat hij opzet had op het doden van het slachtoffer [slachtoffer 1] en voorwaardelijk opzet op het doden van beveiliger [getuige 1] , nu deze [slachtoffer 1] vasthad toen hij dodelijk werd getroffen.
Beoordeling
Het hof overweegt als volgt.
Feit 1
[slachtoffer 1] is doodgeschoten door de verdachte
Uit het dossier volgt dat op 5 november 2017 een dansfeest werd georganiseerd bij Beachclub Sunrise, gelegen aan de Ekkersweijer 3 te Best. Omstreeks 23.43 uur die dag zijn bij de alarmcentrale de eerste telefonische meldingen binnengekomen dat bij Beachclub Sunrise een schietpartij had plaatsgevonden. Toen de politie ter plaatse kwam, zagen de verbalisanten een grote groep mensen staan en dat het slachtoffer van de schietpartij werd gereanimeerd. Het slachtoffer is naar het Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg vervoerd en daar op 6 november 2017 om circa 01.30 uur overleden. Het slachtoffer bleek [slachtoffer 1] te zijn. Bij sectie op het slachtoffer zijn twee schotverwondingen aan het hoofd vastgesteld die passen bij één doorschot (schot door het hoofd). Uit het sectie/pathologierapport van het NFI blijkt dat het overlijden van het slachtoffer volledig wordt verklaard door verstoring/verlies van hersenfuncties opgetreden als gevolg van een doorschot door het hoofd.
Verschillende getuigen hebben de verdachte als de schutter aangewezen en de verdachte heeft verklaard dat hij een revolver uit een auto (Skoda) heeft gepakt waarmee hij samen met anderen naar het feest was gereden en dat dit vuurwapen buiten bij die Skoda is afgegaan.
Op die locatie is het gewonde slachtoffer ook aangetroffen.
Het hof stelt op grond van het voorgaande, in samenhang met de overige bewijsmiddelen, vast dat het slachtoffer [slachtoffer 1] is overleden ten gevolge van een schot afkomstig uit een revolver (van het merk Smith & Wesson) die de verdachte op dat moment in zijn handen had.
Heeft de verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk doodgeschoten?
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer 1] . Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De verklaringen van [getuige 1] en de betrouwbaarheid daarvan
[getuige 1] , die op die avond op het feest als beveiliger werkzaam was, is iets meer dan twee uur na het schietincident voor de eerste keer gehoord en anderhalve dag later voor de tweede keer. Verder is [getuige 1] op 22 juli 2019 bij de raadsheer-commissaris gehoord. In de kern houden zijn verklaringen het navolgende in. Getuige [getuige 1] had die avond zowel binnen bij Beachclub Sunrise, als buiten bij de ingang en op de parkeerplaats geprobeerd om de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte en de groep van het slachtoffer uit elkaar te houden. Op de parkeerplaats zag hij dat meerdere personen in de richting van de Skoda bewogen. [getuige 1] is achter deze groep aangegaan. Er ontstond een vechtpartij achter de Skoda. [getuige 1] zag dat de verdachte een portier van de Skoda opendeed waarna hij zag dat het autolicht in die auto aanging en hij zag daarna dat het portier weer werd gesloten. De verdachte kwam hierna met iets glimmends in zijn hand teruggelopen naar de achterzijde van de Skoda. [slachtoffer 1] wilde op dat moment naar de verdachte toe stappen. [getuige 1] zag dat de verdachte het wapen in zijn rechterhand hield, ondersteund door de linkerhand. Hij zag dat de verdachte eerst in de grond schoot. [getuige 1] heeft [slachtoffer 1] vastgepakt en wilde hem wegtrekken. De verdachte schoot, terwijl [getuige 1] [slachtoffer 1] op dat moment vast had, vervolgens van dichtbij in de richting van [slachtoffer 1] . De verdachte schoot gericht op zijn hoofd. Na dit tweede schot rende de verdachte weg en schoot hij nog een keer in de lucht.
Het verweer dat stoelt op de stelling dat de verklaringen van getuige [getuige 1] niet betrouwbaar zouden zijn, kan niet slagen.
Voor zover de verdediging in hoger beroep heeft betoogd dat [getuige 1] niet betrouwbaar is omdat hij niet neutraal of onafhankelijk is overweegt het hof, net als de rechtbank, dat de omstandigheid dat [getuige 1] het slachtoffer en de groep personen waartoe het slachtoffer behoorde al kende, op zichzelf onvoldoende grond vormt om aan de betrouwbaarheid van zijn afgelegde verklaringen te twijfelen. [getuige 1] heeft bovendien meerdere keren verklaard dat iemand uit de groep van de verdachte (uit het dossier blijkt dat dit [persoon 2] was) werd geslagen door personen uit de groep van het slachtoffer en ook dat het latere slachtoffer zelf ook wilde vechten. Dit getuigt geenszins van het bevoordelen van (de groep van) het slachtoffer.
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat [getuige 1] wisselend en onjuist heeft verklaard overweegt het hof het volgende. De verklaringen van [getuige 1] bevatten weliswaar op onderdelen enkele discrepanties doch het hof is van oordeel dat de verklaringen in grote mate en op wezenlijke onderdelen met elkaar overeenkomen en dat de door de verdediging bedoelde discrepanties van ondergeschikt belang zijn en in elk geval geen afbreuk doen aan de kern van de verklaringen. Het hof acht het, mede gelet op de ernst en hectiek van de tumultueuze situatie, begrijpelijk en verklaarbaar dat er in de precieze beschrijving van de gang van zaken verschillen zitten. In de kern heeft [getuige 1] ten aanzien van het ten laste gelegde echter consistent en eensluidend verklaard.
Dat de tweede verklaring van [getuige 1] gedetailleerder was en dat hij toen pas heeft verklaard over meerdere schoten en over een eerste schot dat naar de grond gericht was, maakt zijn verklaring niet onbetrouwbaar. In het tweede verhoor werd dieper ingegaan op de details van het schieten. Verder heeft [getuige 1] zijn eerdere verklaringen bij de raadsheer-commissaris in de kern gehandhaafd en andermaal verklaard dat de verdachte eerst in de grond schoot, toen gericht schoot en daarna wegrende en nog een keer in de lucht schoot.
Voorts overweegt het hof dat de verklaringen van [getuige 1] steun vinden in de overige bewijsmiddelen.
De verklaringen van [getuige 1] vinden steun in de verklaringen van
[getuige 3], die ook op die avond als beveiliger werkzaam was. Het hof kent geen overwegende betekenis toe aan de door de raadsman opgeworpen verschillen tussen de door [getuige 3] afgelegde verklaringen. Het hof heeft met de verdediging geconstateerd dat [getuige 3] inderdaad wisselend en inconsistent heeft verklaard over welk portier van de Skoda openging, over het aantal keer dat is geschoten, over de verschillende richtingen waarin de verdachte achtereenvolgens heeft geschoten en bij welk schot het slachtoffer is geraakt. Het hof houdt ook bij [getuige 3] echter rekening met de hectische en plotselinge situatie en de snelheid waarmee een en ander gepaard ging. Het hof is bovendien van oordeel dat de verklaringen van [getuige 3] op een aantal andere wezenlijke punten wel consistent zijn en overeenkomen met de verklaringen van (onder meer) [getuige 1] .
[getuige 3] heeft telkens verklaard dat [slachtoffer 1] op de parkeerplaats in de richting bewoog van de locatie waar de schietpartij later plaatsvond en dat hij, [getuige 3] , achter hem aan ging. Dit komt overeen met de camerabeelden. [getuige 3] heeft ook steeds verklaard dat hij heeft gezien dat een portier van de Skoda openging en dat de schutter, een kale man (het hof: de verdachte), iets uit de auto pakte, terug kwam gelopen naar [slachtoffer 1] toe, van dichtbij gericht op het hoofd schoot en dat [getuige 1] het slachtoffer heeft geprobeerd tegen te houden door hem vast te pakken/weg te duwen. Ook over de afstand tussen de schutter en [getuige 3] heeft hij consistent verklaard (tussen de vijf en tien meter).
Getuige
[getuige 6], die op de parkeerplaats in haar auto zat en wilde wegrijden, heeft verklaard dat zij in haar achteruitkijkcamera zag dat er veel mensen achter haar auto stonden. Ze hoorde dat er een ruzieachtige sfeer was. Zij zag door haar linkerzijruit dat een man een portier opendeed van de auto die links van haar geparkeerd stond. Kort daarna hoorde zij een schot en zag zij iets van een licht. Zij meende te zien dat iemand met een revolver in de lucht schoot. Zij dook weg en hoorde nog een schot. Zij zag een man met een wit T-shirt wegrennen.
[getuige 7] ,die onmiddellijk na het schietincident 112 heeft gebeld, heeft tijdens deze melding verklaard dat er meerdere keren was geschoten, maar dat het slachtoffer één keer was geraakt. Deze [getuige 7] is nog geen drie kwartier na het schietincident op de plaats delict door de politie gehoord. Hoewel [getuige 7] later bij de reconstructie terugkwam op bepaalde zaken, acht het hof van belang dat [getuige 7] zo kort na het incident ook heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 1] in de richting van de kale man (het hof: de verdachte) liep, dat de kale man bij een zwarte Skoda stond, dat hij volgens hem zag dat de kale man een deur van de Skoda dichtgooide en dat hij op het moment dat [slachtoffer 1] op één meter afstand van de kale man stond, schoten hoorde en zag dat [slachtoffer 1] op de grond viel. Ook volgens [getuige 7] heeft er dus een portier van de Skoda opengestaan en deed de verdachte het portier dicht. Tot slot heeft ook [getuige 7] verklaard dat hij zag dat de verdachte in de lucht schoot.
Daar komt bij dat de verklaring van [getuige 1] , inhoudende dat hij het slachtoffer op het moment van de schietpartij vast had, steun vindt in het feit dat op zijn kleding bloed is aangetroffen en dat ook meerdere getuigen hebben verklaard dat [getuige 1] na het schietincident onder het bloed zat (onder meer dossierpagina’s 346, 369 en 376), terwijl hij zelf geen verwondingen had. Anders dan door de verdediging is geopperd is niet gebleken dat dit bloed pas na het schietincident op de kleding van [getuige 1] terecht is gekomen. Zo volgt uit het dossier niet dat [getuige 1] na het schietincident samen met [getuige 6] zich bezig heeft gehouden met de reanimatiepogingen of toen nog anderszins zich om het slachtoffer heeft bekommerd en heeft [getuige 3] verklaard dat [getuige 1] na het schietincident beduusd rondliep. Uit de camerabeelden blijkt dat [getuige 1] om 23.43.37 uur, ongeveer 1 minuut na het schietincident, de Beachclub binnen liep en dat er op zijn rechtermouw bloed was te zien. Ook heeft beveiliger [getuige 5] verklaard dat [getuige 1] in de directe nabijheid van de zwarte Skoda en dus [slachtoffer 1] en de verdachte stond.
Het hof twijfelt, gelet op het hiervoor overwogene en mede bezien in het licht van de overige hiervoor genoemde bewijsmiddelen, niet aan de betrouwbaarheid van de genoemde verklaringen van [getuige 1] en acht ook de verklaringen van [getuige 3] grotendeels betrouwbaar. Het hof acht deze bruikbaar en bezigt deze tot het bewijs. Het hof leidt uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] , in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, af dat [getuige 1] zich zeer dicht bij het schietincident heeft bevonden, grotendeels heeft gezien wat er is gebeurd en dat een en ander in zoverre is gegaan zoals hij heeft verklaard.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij het rechterachterportier van de Skoda heeft geopend en gedurende enige tijd in de auto heeft gezeten. In de auto heeft hij volgens zijn verklaring zijn groene jasje aan gedaan, zijn revolver onder de mat gepakt en in de auto gewacht totdat zijn vrienden zouden instappen. Toen zijn vrienden niet kwamen, wilde hij uit de Skoda stappen. Hij draaide een beetje naar rechts, zag dat zijn vriend [persoon 2] werd geslagen en dat er, toen hij half was uitgestapt, direct drie personen op hem af kwamen. Deze waren zo dichtbij dat ze in de woorden van de verdachte ‘meteen bovenop hem zaten’. Ze vlogen op hem af, met de benen in de lucht en hij kreeg een soort karatetrap tegen zijn been. Toen het been hem raakte ging het wapen af. De verdachte had het wapen ‘in een fractie van een seconde’ uit zijn zak gehaald toen hij die personen op zich af zag komen. Hij wilde een waarschuwingsschot geven maar het wapen ging onbedoeld voortijdig af door, zo begrijpt het hof, een reflex althans omdat de verdachte werd geraakt door een (karate)trap.
Het hof is van oordeel dat deze verklaring geen steun vindt in de andere onderzoeksbevindingen en wordt weersproken door de hiervoor genoemde getuigen. De verklaring van de verdachte impliceert dat hij, toen het wapen afging, slechts half was uitgestapt en nog aan de (rechter)zijkant van de auto stond, derhalve tussen de Skoda en de geparkeerde auto van getuige [getuige 6] in, met nog een lege parkeerplek daartussen. [getuige 1] heeft echter verklaard dat de verdachte uit de Skoda was en tussen de auto’s vandaan kwam richting de achterzijde van de Skoda. [getuige 3] heeft verklaard dat de verdachte, nadat het portier van de Skoda open was geweest, terug kwam lopen in de richting van [slachtoffer 1] . Volgens [getuige 6] , die het slachtoffer heeft gereanimeerd, lag het slachtoffer achter de auto en niet tussen de auto’s in.
[getuige 1] en [getuige 3] hebben in het geheel niet verklaard dat er drie personen op de verdachte zijn afgevlogen. Integendeel, het hof leidt uit hun verklaringen af dat de verdachte met de revolver in zijn hand tussen de beide auto’s kwam aan lopen, dat (alleen) [slachtoffer 1] toen op de verdachte afkwam en dat de verdachte de revolver van dichtbij heeft gericht op (het hoofd van) [slachtoffer 1] en heeft geschoten, terwijl die werd weggetrokken. Hierna is de verdachte weggerend en heeft hij een waarschuwingsschot in de lucht gelost. Deze verklaringen ondersteunen elkaar en vinden steun in de overige inhoud van het dossier. Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] blijkt ook in het geheel niet van een (karate)trap in de richting van verdachte zodat het hof ook aan die verklaring van verdachte geen geloof hecht.
Het richten van een vuurwapen op [slachtoffer 1] en het overhalen van de trekker zijn op grond van het voorgaande bewuste gedragingen geweest, zodat het hof het er voor houdt dat de verdachte opzettelijk heeft geschoten. Het hof hecht dan ook geen geloof aan de verklaring van de verdachte inhoudende dat het wapen onbedoeld/door een reflex is afgegaan en schuift deze terzijde.
Het hof acht de onder 1 ten laste gelegde doodslag derhalve wettig en overtuigend bewezen. Hetgeen overigens nog is aangevoerd leidt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de verweren van de verdediging.
Het voorwaardelijk verzoek om nader forensisch onderzoek behoeft geen bespreking, nu de voorwaarde voor dat verzoek (dat het hof meent dat het schietincident zich aan de bestuurderszijde van de Skoda heeft afgespeeld) niet is vervuld.
Feit 2
Het hof heeft op grond van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene onder meer vastgesteld dat beveiliger [getuige 1] op het moment dat de verdachte [slachtoffer 1] door zijn hoofd schoot, in de directe nabijheid van [slachtoffer 1] en dus ook de verdachte stond. Hij probeerde [slachtoffer 1] tegen te houden toen [slachtoffer 1] naar de verdachte toe rende door hem weg te trekken/duwen toen hij zag dat de verdachte iets glimmends in zijn hand had. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van beveiliger [getuige 3] , inhoudende dat [getuige 1] [slachtoffer 1] tegenhield, dat [getuige 1] in de loop van het pistool keek, dat [getuige 1] in de vuurlinie stond, en dat verdachte de trekker overhaalde. Zoals het hof hierboven in het kader van de betrouwbaarheid van de door [getuige 1] afgelegde verklaringen reeds heeft genoemd, zat de kleding van [getuige 1] onder het bloed en had [getuige 1] zelf geen verwondingen.
Het hof hecht onder deze omstandigheden geen geloof aan de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij [getuige 1] niet heeft gezien toen deze [slachtoffer 1] bij de verdachte weg probeerde te halen. De verdachte moet onder de gegeven omstandigheden hebben gezien dat [getuige 1] op het moment van het schieten op korte afstand van de verdachte direct naast of achter [slachtoffer 1] stond en hem vasthad. Door op dat moment toch een schot af te vuren in de richting van de verdachte en aldus in de zeer directe omgeving van [getuige 1] , op de wijze zoals hiervoor is omschreven en in een situatie waarin [slachtoffer 1] en [getuige 1] bewogen, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de afgevuurde kogel (ook) [getuige 1] zou raken en dat [getuige 1] daardoor zou komen te overlijden.
Het hof acht, net als de rechtbank, de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag op [getuige 1] derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Kwalificatie
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Beroep op noodweer van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts bepleit dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een beroep op noodweer toekomt en dat hij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is – zakelijk weergegeven en op gronden als verwoord in de pleitnota – het navolgende aangevoerd.
Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding richting [persoon 2] en een onmiddellijke dreiging daarvan richting de verdachte toen hij al in de auto zat en in elk geval direct daarna. Deze dreiging realiseerde zich ook daadwerkelijk toen hij uit de auto stapte, [slachtoffer 1] had de aanval al ingezet en vloog met twee anderen op de verdachte af. Er was voor de verdachte geen reële en redelijke mogelijkheid tot onttrekking, aangezien hij eerst gevangen zat in het voertuig en binnen een fractie van een seconde na het uitstappen de aanval onverhoeds kwam. Hij zat als een rat in de val, aldus de raadsman. Tegen deze aanval mocht de verdachte zich verdedigen. De verdachte had niet de intentie om [slachtoffer 1] te doden. Hij had een waarschuwingsschot willen lossen. Ook indien het hof van oordeel is dat de verdachte bewust op [slachtoffer 1] heeft geschoten, is er volgens de raadsman voldaan aan de proportionaliteitstoets. De verdachte schoot in paniek en in de chaos van het moment. Zijn neef [persoon 2] werd afgetuigd, de verdachte werd zelf omsingeld door drie mannen, zag direct een karatetrap in zijn richting komen toen hij (half) uitstapte en zijn belagers werden op korte afstand gevolgd door nog meer leden van hun aanhang. Het was ‘drie tegen tig’. Er kon dan ook niet worden verwacht dat de verdachte onder deze omstandigheden louter de vuisten zou gebruiken. Onder de gegeven omstandigheden, in het bijzonder het onverhoedse karakter van het handelen van [slachtoffer 1] , is het schieten van verdachte als proportioneel te bestempelen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat er geen drie (of meer) personen op de verdachte afkwamen, maar slechts één persoon.
Er was geen noodzaak tot verdediging omdat partijen gescheiden werden gehouden door beveiligers en [slachtoffer 1] werd vast- of tegengehouden door [getuige 1] .
De verdachte had zich bovendien aan de situatie kunnen (en moeten) onttrekken door naar de voorkant van de Skoda te lopen.
De beoordeling
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachtes eigen of eens anders lijf en dat de verdediging tegen de aanranding voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van een ‘ogenblikkelijke’ aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
Uit de vele getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden, volgt dat het die avond druk was in de Beachclub Sunrise en dat er opstootjes zijn geweest. Het betroffen daarbij verbale ruzies die gepaard gingen met duwen en trekken. De verdachte heeft verklaard dat er een agressieve sfeer hing. Verbalisanten hebben gerelateerd dat op de camerabeelden is te zien dat de verdachte om 23.35 uur achteruit beweegt in de richting van de uitgang van de Urban-zaal en dat hij daarbij iemand wenkt met zijn rechterarm. Uit de door de politie beschreven camerabeelden volgt dat de verdachte om 23.35 uur de Urban-zaal verliet en ongeveer drie minuten later via de hal/entree naar buiten kwam. Hij droeg op dat laatste moment een zwarte trui met lange mouwen. [slachtoffer 1] stond op dat moment met een beveiliger in de hal te wachten (dossierpagina’s 686-688). Aan de hand van de camerabeelden kan verder worden vastgesteld dat de verdachte en [persoon 3] zich voor de ingang mengden in een gesprek tussen [persoon 2] en [persoon 5] met een beveiliger.
Om 23.39.07 uur kwam [persoon 1] naar buiten en hij liep recht op [persoon 2] af. [persoon 2] reageerde direct en haalde fel uit met zijn rechterarm. De slaande beweging in de richting van het hoofd van [persoon 1] miste zijn doel. Een beveiliger greep in en er ontstond een duw- en trekpartij. [persoon 1] en [persoon 2] werden uit elkaar gehaald. De verdachte loopt vervolgens een aantal passen verder, aanschouwde het tumult, draaide zich om 23.39.20 om en liep richting de parkeerplaats. Om 23.39.23 uur verdween de verdachte uit beeld.
Om 29.39.30 uur werd [slachtoffer 1] tegengehouden door de beveiliging. De groep personen met [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] (kamp [verdachte] ), [persoon 1] , [getuige 4] , [persoon 6] (kamp [slachtoffer 1] ) en beveiligers [getuige 1] , [getuige 2] , [persoon 8] en [getuige 5] verdwenen om 29.39.52 uit beeld.
[slachtoffer 1] liep om 23.41.38 met stevige passen weg van de beveiliger in de richting van de parkeerplaats en verdween om 23.41.45 uur uit beeld. Dat is 2 minuten en 25 seconden nadat de verdachte in de richting van de parkeerplaats vertrok. Hij voegde zich bij [persoon 9] , [persoon 10] en een onbekende man en in zijn kielzog liepen [persoon 11] , [persoon 13] , [persoon 12] en beveiliger [getuige 3] dezelfde kant op. Uit de op de camerabeelden van buiten bij de ingang zichtbare reacties van beveiligers en omstanders kan worden afgeleid dat er geschoten werd vanaf 23.42.04 uur, 19 seconden nadat slachtoffer [slachtoffer 1] naar de parkeerplaats was vertrokken en 2 minuten en 44 seconden nadat de verdachte vanaf diezelfde plek naar de parkeerplaats was vertrokken.
Het hof leidt uit voornoemde camerabeelden af dat een halve minuut nadat de verdachte naar de parkeerplaats vertrok, drie personen die tot de groep van de verdachte behoorden en drie personen die tot de groep van het slachtoffer behoorden, naar de parkeerplaats zijn vertrokken en dat er vier beveiligers meeliepen.
Toen het slachtoffer [slachtoffer 1] ruim twee minuten later naar de parkeerplaats vertrok, liepen er zes personen uit zijn groep en een beveiliger mee. Op dat moment is op de parkeerplaats sprake van een getalsmatig overwicht van de groep van het slachtoffer.
De raadsman van de verdachte heeft als feitelijke grondslag aan zijn noodweerverweer ten grondslag gelegd dat de verdachte door drie personen werd aangevallen toen hij uit de auto stapte. Deze verklaring heeft het hof hiervoor in de bewijsoverwegingen reeds terzijde geschoven. Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek tijdens de zitting in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat de verdachte op de parkeerplaats door drie personen is aangevallen. Ook is überhaupt niet aannemelijk geworden dat de verdachte direct bij het uitstappen is aangevallen en een (karate)trap kreeg, nu geen van de getuigen hierover heeft verklaard. Het hof heeft, net als de rechtbank, juist vastgesteld dat de verdachte buiten en nabij de Skoda stond toen alleen het slachtoffer [slachtoffer 1] op hem af kwam stormen/rennen.
Het door de verdediging aangehaalde telefoongesprek tussen [persoon 15] en [persoon 16] - met de strekking dat [persoon 15] zou hebben gehoord wat er was voorgevallen, dat [verdachte] uit paniek handelde en dat een kat in het nauw rare sprongen maakt als er 20 Marokkanen op hem afkomen - maakt het voorgaande niet anders, mede nu onbekend is gebleven wat de bron is van de in dit telefoongesprek te berde gebrachte informatie en wat de redenen van wetenschap van deze onbekend gebleven bron zijn.
Het hof acht, net als de rechtbank, op grond van de verklaringen van onder meer [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 4] , wel aannemelijk geworden dat [slachtoffer 1] de verdachte bij de Skoda wilde aanvallen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof leidt uit de inhoud van het dossier af dat er die avond kennelijk al eerder onenigheid was geweest tussen de verdachte en [slachtoffer 1] . Zo had er in de Urban-zaal al een opstootje plaatsgevonden waarbij zowel de verdachte als [slachtoffer 1] betrokken waren (dossierpagina’s 686-688) en heeft [getuige 1] verklaard dat [slachtoffer 1] hem vertelde dat die gozer met het witte shirt echt weg moest en dat hij een keer zei: ‘Weer die kale!’. [getuige 3] heeft verklaard dat hij hoorde dat [slachtoffer 1] zei dat hij en de gezette kale man een confrontatie hadden gehad in de Urban-zaal. [getuige 3] zag dat [slachtoffer 1] boos of gefrustreerd werd en dat er spreekwoordelijk schuim op zijn mond kwam te staan.
[getuige 1] heeft over de situatie bij de Skoda verklaard dat [slachtoffer 1] ook wilde vechten (dossierpagina 245) en dat hij aan kwam ‘gestormd’ (dossierpagina 252). [getuige 1] zag iets glimmends in de handen van de verdachte. Op dat moment zag [getuige 1] dat [slachtoffer 1] juist naar voren stapte (dossierpagina 256).
[getuige 3] zag [slachtoffer 1] naar de parkeerplaats rennen in de richting van een zwarte Skoda Octavia. Hij zag dat [getuige 1] [slachtoffer 1] probeerde tegen te houden (dossierpagina’s 295-296). [slachtoffer 1] was volgens [getuige 3] niet voor rede vatbaar (dossierpagina 306). [getuige 4] heeft kort na het schietincident verklaard dat de verdachte naar buiten liep, dat [slachtoffer 1] achter hem aan liep maar werd tegengehouden door beveiligers, maar dat hij even later zag dat [slachtoffer 1] weer naar die kale man liep (dossierpagina 467).
De situatie net voor het schietincident: noodweer?
Op de parkeerplaats was een chaotische situatie ontstaan, waarbij de beveiligers er niet langer in slaagden om de groepen gescheiden te houden. [slachtoffer 1] is kort voor het schietincident met stevige passen weggelopen van een beveiliger. Hij bewoog zich in de richting van de verdachte, wat door de beveiligers is omschreven als ‘erop afstormen’. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden, in het bijzonder het verloop van de avond, de eerdere opstootjes en de agressieve manier waarop [slachtoffer 1] naar de verdachte toe kwam, was op dat moment naar het oordeel van het hof sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding die als zodanig bedreigend voor de verdachte kan worden aangemerkt, dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf door [slachtoffer 1] , waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Het hof kan niet vaststellen dat beveiliger [getuige 1] , zoals de advocaat-generaal stelt, [slachtoffer 1] op een zeker moment dusdanig onder controle had, dat deze aanranding is geëindigd en van een noodweersituatie derhalve geen sprake meer was. De enkele omstandigheid dat [getuige 1] dichtbij [slachtoffer 1] stond en hem probeerde weg te trekken/tegen te houden, is daartoe niet voldoende.
De snelheid waarmee een en ander zich voltrok (“aanstormen”) maakt dat de volgens de advocaat-generaal vereiste terugtrekkende beweging (naar de voorzijde van de Skoda) naar het oordeel van het hof geen reële optie was.
Het hof acht niet aannemelijk dat de verdachte de revolver mede ter hand heeft genomen ter verdediging van [persoon 2] , die op dat moment iets verderop door meerdere personen werd geslagen. De verdachte heeft ten aanzien van de feitelijke toedracht op geen moment vóór het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij heeft gehandeld ter verdediging van [persoon 2] , maar enkel van zichzelf toen hij – in zijn lezing – zag dat er drie personen op hem af stormden op het moment dat hij uit de Skoda stapte. Het hof betrekt hierbij ook dat [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte totaal niet was gefocust op de vechtpartij waar [persoon 2] bij betrokken was, maar zich direct richtte op [slachtoffer 1] (dossierpagina 257).
De verdachte heeft zich verdedigd door met een revolver nadat hij in de grond heeft geschoten direct gericht op het hoofd van [slachtoffer 1] te schieten. Er was geen enkele reden om te veronderstellen dat [slachtoffer 1] over een (vuur)wapen beschikte. De verdachte was die avond niet eerder fysiek belaagd. [persoon 2] had wel eerder die avond gevochten met vrienden van [slachtoffer 1] , maar dat betrof enkel het over en weer slaan met de blote hand of vuist. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf door één persoon, te weten [slachtoffer 1] . Niet is gebleken dat [slachtoffer 1] een (vuur)wapen bij zich droeg en voorts had [slachtoffer 1] op het moment dat de verdachte schoot geen (pogingen tot) geweldshandelingen gepleegd zoals slaan of schoppen. Er was slechts sprake van een dreiging dat de verdachte zou worden aangevallen. Door onder die omstandigheden met een revolver gericht op het hoofd van [slachtoffer 1] te schieten, staat het middel waarmee en de wijze waarop de verdachte zich heeft verdedigd naar het oordeel van het hof in een onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. De verdachte is door aldus te handelen buiten de grenzen van de noodzakelijke verdediging getreden.
Het hof verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten uitsluiten, zijn de feiten strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep (meer subsidiair) bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweerexces. Daartoe is op gronden als verwoord in de pleitnota aangevoerd dat, indien het hof tot het oordeel komt dat verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, het handelen van verdachte een gevolg is geweest van de hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de ogenblikkelijke aanranding door [slachtoffer 1] . De verdachte dacht, aldus de raadsman, dat zijn laatste uur was geslagen en toen heeft hij gehandeld zoals hij heeft gehandeld.
Het hof overweegt als volgt.
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a.
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van (onder andere) zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b.
op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De verdachte heeft verklaard dat hij binnen in de uitgaansgelegenheid Beachclub Sunrise door de sfeer en de opstootjes bang was geworden dat het uit de hand zou lopen. Het hof stelt vast dat de verdachte rustig de tijd heeft genomen om zijn trui uit de garderobe te halen en dat hij bij het opstootje bij de ingang niet betrokken was en ongeveer tien seconden aan de zijkant stond toe te kijken voordat hij richting de parkeerplaats is vertrokken. Hoewel voorstelbaar is dat de verdachte verontrust was dat de situatie verder zou escaleren, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop de verdachte de uitgaansgelegenheid heeft verlaten niet duidt op het bestaan van een grote angst om te worden aangevallen. Ook is niet gebleken dat de verdachte eerder fysiek was belaagd of bedreigd. De verdachte heeft verklaard dat hij bang was dat de groep Marokkanen zou gaan aanvallen, maar dat hij niet het gevoel had dat de groep hem wilde aanvallen (dossierpagina 64).
Het hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer [slachtoffer 1] hooguit 19 seconden voordat verdachte schoot op de parkeerplaats arriveert. Deze [slachtoffer 1] is in dit korte tijdsbestek op de verdachte afgerend. De verdachte heeft geen (vuur)wapen bij [slachtoffer 1] gezien, er waren beveiligers in de buurt en de verdachte had zelf een revolver in zijn handen. Op grond van het beschreven handelen voorafgaand (het bewust pakken van de revolver uit de Skoda door verdachte na het aantrekken van een jas zonder dat nog sprake is van een ogenblikkelijke aanranding van verdachte) en tijdens het schietincident (het gericht schieten op [slachtoffer 1] ) leidt het hof af dat als gevolg van de mogelijke aankomende aanranding bij de verdachte een gemoedsbeweging van beperkte intensiteit teweeggebracht kan zijn en dat sprake is geweest van een verregaande mate van overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging.
Naar het oordeel van het hof is onder deze omstandigheden niet aannemelijk geworden dat voornoemd verregaande handelen van verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding. Van een geslaagd beroep op noodweerexces kan derhalve geen sprake zijn.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de hiervoor bewezen verklaarde feiten.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt doodslag door [slachtoffer 1] met een vuurwapen door het hoofd te schieten. Een brute en onomkeerbare daad. De verdachte heeft hem daarmee het leven ontnomen. Voor [slachtoffer 1] is er geen toekomst meer. Zijn nabestaanden moeten hem voor altijd missen. Met zijn daad heeft de verdachte de nabestaanden van het slachtoffer enorm en onherstelbaar leed toegebracht, zoals onder meer blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de ouders van [slachtoffer 1] .
Een delict als het onderhavige – waarbij sprake is van een dodelijk slachtoffer als gevolg van vuurwapengeweld – veroorzaakt voorts in zijn algemeenheid maatschappelijke onrust en leidt tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers, in het bijzonder nu de schietpartij heeft plaatsgevonden op de parkeerplaats van een drukbezocht feest.
Het nemen van het leven van een ander kan niet anders worden bestraft dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof het doorgaans door dit hof gehanteerde uitgangspunt voor straftoemeting ingeval van doodslag in ogenschouw genomen.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [getuige 1] (feit 2) en met zijn handelen het leven van beveiliger [getuige 1] ernstig in gevaar gebracht. Dit, terwijl [getuige 1] op dat moment in het kader van zijn werk als beveiliger nu juist doende was met de bescherming van de aanwezigen op het door de verdachte bezochte feest. De gebeurtenissen hebben, zo blijkt uit de door hem ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde slachtofferverklaring die zich tevens in het dossier bevindt, ook bij hem diepe psychische sporen achtergelaten.
De verdachte heeft tot slot een vuurwapen in bezit gehad (feit 3). Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. De onderhavige zaak illustreert indringend welke verwoestende gevolgen het bezit van een vuurwapen kan hebben. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Het hof zal in de strafmaat nog rekening houden met de omstandigheid dat er voor de verdachte wel de noodzaak bestond om zichzelf te verdedigen. De verdachte heeft echter op volstrekt disproportionele wijze gereageerd op de dreiging die zich voordeed.
De verdachte is eerder met politie en justitie in aanraking gekomen en ook veroordeeld, maar niet voor een feit vergelijkbaar met de thans bewezenverklaarde feiten.
Wat betreft de persoonlijke omstandigheden acht het hof voornamelijk van belang dat een Pro Justitia rapport van de [gz-psycholoog] d.d. 14 maart 2018 inhoudt dat de verdachte zwakbegaafd is en dat bij tests zelfs een licht zwakzinnig niveau wordt gemeten. Door de ontkenning/het beroep op noodweer van de verdachte kon de gedragskundige echter niet vaststellen in hoeverre dat van invloed is geweest op verdachtes handelen. Ook anderszins is door de verdediging niets aangevoerd dat de toerekenbaarheid van de feiten aan verdachte zou kunnen verminderen.
Dat het dragen en gebruiken van een vuurwapen ontoelaatbaar is en dat zíjn gebruik voor de nabestaanden van [slachtoffer 1] onherstelbaar leed én grote gevolgen voor [getuige 1] heeft gehad moet ook voor een concreet denkend persoon als de verdachte duidelijk zijn.
De houding van de verdachte ter terechtzitting getuigt echter van beperkte aandacht voor hen en het hof rekent hem dat in strafverzwarende zin aan.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] (feit 1)
A. De vorderingen
In het strafproces hebben zich ten aanzien van feit 1 gevoegd als benadeelde partijen:
[benadeelde partij 1] ;
[benadeelde partij 2] ;
[benadeelde partij 3] ;
[benadeelde partij 4] ;
[benadeelde partij 5] ;
[benadeelde partij 6] .
Zij zijn allen directe familieleden van de overledene [slachtoffer 1] . [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] zijn de ouders van [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] zijn broers van [slachtoffer 1] .
Deze benadeelde partijen hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld strekking tot vergoeding van de volgende materiële en immateriële schade:
- een bedrag van € 327,99 aan de kosten van vliegtickets.
- een bedrag aan affectieschade ter hoogte van € 20.000,00 voor de ouders van [slachtoffer 1] en een bedrag van € 17.500,00 voor zijn broers.
Daarnaast heeft de benadeelde partij [benadeelde partij 1] nog een bedrag van € 25.000,00 aan shockschade gevorderd. Tevens hebben de benadeelde partijen gevorderd dat de toegewezen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente.
B. De beslissing van het hof
De benadeelde partijen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
De vorderingen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zijn bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 327,99, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partijen zijn voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. Tot slot is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van hun vorderingen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade hebben geleden tot een bedrag van € 327,99. Deze gevorderde materiële schade is overigens door de verdediging niet gemotiveerd betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld. Het bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ter terechtzitting in eerste aanleg zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] beide verminderd met het bedrag van € 327,99, omdat zij deze schade reeds vergoed hebben gekregen. Gelet hierop zal het hof deze benadeelde partijen opnieuw niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van hun vorderingen.
Affectieschade
Voor een vordering tot schadevergoeding ter zake van affectieschade geldt dat een dergelijke vordering blijkens de per 1 januari 2019 in werking getreden Wet van 11 april 2018, Stb. 2018, 132 (Wet vergoeding affectieschade) voor vergoeding in aanmerking kan komen. Echter, krachtens artikel 68a van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, gelezen in verband met artikel 69, onder d, van die wet, ontstaat het recht op vergoeding van affectieschade niet door het enkele in werking treden van de wet, indien alle feiten die de wet daarvoor vereist, reeds voordien zijn voltooid. De wet brengt dus slechts gevolgen met zich ter zake van gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van voornoemde wet op 1 januari 2019. Voor het onderhavige geval waarin het slachtoffer is gedood in 2017, betekent dit – hoe wrang ook – dat de betreffende vorderingen volgens de wet niet voor schadevergoeding in aanmerking komen. De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] worden dan ook ter zake van de vorderingen die zien op affectieschade niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.
Shockschade ( [benadeelde partij 1] )
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het ten laste gelegde, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het bestaan van een dergelijk ziektebeeld is blijkens de jurisprudentie in het algemeen een eis voor toekenning van shockschade en moet door de rechter worden onderzocht. Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partij kan het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld echter niet worden afgeleid. Het hof acht alleszins voorstelbaar en begrijpelijk dat [benadeelde partij 1] zeer ernstig is aangedaan door de aanblik van zijn neergeschoten broer, die met een ernstige hoofdwond op de grond lag en later in het ziekenhuis is overleden. Het hof begrijpt ook dat de benadeelde partij deze negatieve gevolgen op de verdachte zou willen verhalen. De wet stelt daaraan echter strenge eisen. Het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is naar het oordeel van het hof onvoldoende aangetoond. De enkele omstandigheid dat de advocaat van de benadeelde partij heeft medegedeeld dat [benadeelde partij 1] is geconfronteerd met deze schokkende gebeurtenis en zich sindsdien heeft afgesloten, ook van deze zaak, is daartoe op zichzelf onvoldoende. Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou dus nader onderzoek noodzakelijk zijn. Het hof is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van deze immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan (dit onderdeel van) de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van € 327,99, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 6 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 21.187,62, bestaande uit een bedrag van € 16.687,62 aan materiële schade en € 4.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.488,96 (€ 472,65 + € 527,14 + €70,00 + €419,17 aan materiele schade en € 3.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Tot slot is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Als gevolg van het feit heeft de benadeelde partij psychisch letsel opgelopen. Als productie 1 is medische informatie overgelegd van [GZ-psychologe] . Zij concludeerde als volgt:
“Na intake en diagnostiek bleek er inderdaad sprake van een Post Traumatische Stress Stoornis ten gevolge van een dodelijk schietincident waarbij dhr. [getuige 1] betrokken was geweest in zijn functie als bewaker. Hij had dusdanige klachten dat hij op meerdere terreinen niet meer in staat was te functioneren (werk, rol als vader, als partner etc.). Bij onderzoek bleek hij aan alle criteria van bovengenoemde stoornis te voldoen.”
De benadeelde partij is behandeld middels EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing) therapie en na een intake volgden twee behandelsessies. Op 12 december 2017 gaf de benadeelde partij aan dat hij van zijn klachten af was en weer kon functioneren. Toen is de behandeling afgesloten.
Medische kosten
De kosten voor de behandeling door een psycholoog bedroegen € 472,65. Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks deze materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet inhoudelijk is weersproken, zal dit deel van de vordering worden toegewezen.
Huishoudelijke hulp en verzorging dochter
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 820,00 aan huishoudelijke hulp en de verzorging van zijn dochter over de periode van 5 november 2017 tot 1 januari 2018 gevorderd. Deze werkzaamheden kon hij door zijn klachten (PTSS) als gevolg van het feit niet meer zelf verrichten.
Het hof acht met de rechtbank, voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit tijdelijk genoemde werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten en dat hij daarvoor hulp heeft ingeschakeld. Aldus is sprake van rechtstreekse materiële schade. Met betrekking tot de gevorderde periode overweegt het hof dat de benadeelde partij, blijkens de brief van zijn behandelaar d.d. 11 oktober 2018 op 12 december 2017 klachtenvrij is verklaard en dat de behandeling toen is gestopt. Dit deel van vordering zal dan ook pro rata worden toegewezen tot 12 december 2017, zodat een bedrag van € 527,14 (€ 820,00 gedeeld door 56 dagen, maal 36 dagen).
Aanschaf broek
De broek die verdachte droeg op de dag van het delict is onbruikbaar geworden vanwege bloedsporen. Deze broek had hij destijds aangeschaft voor € 70,00.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet inhoudelijk is weersproken, zal dit deel van de vordering worden toegewezen.
Verlies aan verdienvermogen
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 14.905,80 gevorderd aan ‘verlies aan verdienvermogen’. Daartoe heeft de benadeelde partij een berekening gemaakt en (belasting en andere) stukken overgelegd waaruit blijkt:
-wat zijn gemiddelde inkomsten waren tot 6 november 2017,
-dat hij slechts een arbeidsovereenkomst als oproepkracht had.
De inhoud van die stukken is door de verdediging niet betwist.
Het hof vindt aannemelijk geworden dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen over 2017 rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.129,40, nu de benadeelde partij zich in 2017 na het ongeval volledig arbeidsongeschikt heeft gemeld.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de behandeling daarvan nader onderzoek vergt - onder meer naar de representativiteit van de door de benadeelde partij genoemde verdiensten en de betekenis van de omstandigheid dat verdachte bij zijn werkgever zelf ontslag heeft genomen - en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Reiskosten
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 419,17 aan reiskosten gevorderd. Het gaat om de volgende kostenposten: gesprek officier van justitie, zitting, huisarts, verhoren (3x), reconstructie, psycholoog, parkeren in lumpsum.
Het hof heeft vastgesteld dat een gedeelte van de gevorderde reiskosten dient te worden aangemerkt als materiële schade – namelijk voor zover deze kosten betrekking hebben op parkeerkosten en het bezoeken van de psycholoog en de huisarts (ad € 129,01) – en dat een gedeelte hiervan dient te worden aangemerkt als door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, namelijk voor zover deze kosten betrekking hebben op het bezoeken van een gesprek met de Officier van Justitie, de zitting, de verhoren en reconstructie (ad € 290,16). Het hof begrijpt de vordering in het vervolg dan ook zoals hier beschreven.
Deze kosten komen geheel voor toewijzing in aanmerking.
Deze kosten komen het hof ook overigens niet bovenmatig voor en de hoogte ervan is door de verdediging bovendien niet weersproken, zodat deze worden toegewezen.
Smartengeld (immateriële schade)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 7] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van
€ 3.000,00. De benadeelde partij heeft deze schade voldoende onderbouwd en de schade is door de verdediging niet inhoudelijk betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Conclusie
Het hof wijst toe aan de benadeelde partij [benadeelde partij 7] een bedrag van € 6.328,20 met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 48 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.